Ga direct naar de content

Hoe produktief is Nederland?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 14 1991

ECONOMIE

Tabel 2. Inkomen per hoofd en per arbeidsjaar, 1960- 1988 (Verenigde
Staten = 100)

Arlheld

I960

Hoe
produktief is
Nederland?
Her kabinet is er uitstekend in geslaagd om over de arbeidsongeschiktheid een brede maatschappelijke discussie te entameren. In deze discussie
wordt steeds weer vermeld dat Nederland een zeer hoge arbeidsproduktiviteit kent. Mede daarom zou het niet
vreemd zijn dat het aantal arbeidsongeschikten in Nederland zo hoog is.
De mensen moeten hier harder werken dan elders, zo luidt de redenering. Ook de omgekeerde causaliteit
wordt wel naar voren gebracht. Door
de minst produktieve werknemers ouderen, zieken, arbeidsongeschikten, minder geschoolden, minder gemotiveerden – buiten het arbeidsproces te zetten, via WAO, vut, Ziektewet enz., bereikt men dat de gemiddelde produktiviteit van de resterende werknemers vanzelf hoger uitkomt.
Over de hoogte van de arbeidsproduktiviteit, hier en elders, alsmede
over de ontwikkeling in de tijd, zijn
echter weinig gegevens terug te vinden. De Wetenschappelijke Raad
voor het Regeringsbeleid heeft in
het rapport Een werkend perspectief
een paragraaf aan deze materie gewijd . Hierin worden gegevens voor
het jaar 1987 gepresenteerd over het
nationaal inkomen per hoofd, per
werkende, per arbeidsjaar, en, voor
een aantal landen, per arbeidsuur.
Bij een vergelijking met de andere
EG-lidstaten blijkt Nederland in 1987
op de zesde plaats uit te komen bij

Bnpper hoofd
Nederland
EUR-6
OESO
Bnpper arbeidsjaar
Nederland
EUR-6
OESO

1970

1980

1988

47,9
43,1
57,5

53,8
50,7
64,9

56,0
56,1

50,1

69,2

70,0

46,4
35,7

54,6
46,7

63,2

61,9

56,9

59,4

52,9

61,0

68,3

71,5

het inkomen per hoofd, maar de eerste plaats te bereiken bij het inkomen per arbeidsjaar.
Tabel 1 is afkomstig uit genoemde
WRR-studie. Terwijl Nederland een
relatief laag inkomen per hoofd laat
zien, ligt het cijfer voor het inkomen
per gewerkt arbeidsuur zeer dicht in
de buurt van de Verenigde Staten.
Nederland passeert daarmee de
meeste andere landen. Op grond
hiervan werd geconcludeerd dat
deze gegevens duiden op een hoge
arbeidsproduktiviteit .
Omdat deze gegevens alleen voor
1987 waren berekend, was het niet
duidelijk of Nederland in de afgelopen periode een bovenmatige inkomensstijging te zien heeft gegeven.
Deze bijdrage gaat hierop in.

Gegevens
In dit artikel worden gegevens gepresenteerd over het nationaal inkomen
per hoofd en per arbeidsjaar voor de
jaren I960, 1970, 1980 en 1988; voor
een overzicht van de inkomens per arbeidsuur ontbreken de gegevens.
Voor het inkomen zijn twee bronnen
genomen, namelijk het bruto nationaal produkt in prijzen van 1985 en
lopende wisselkoersen (1960-1988)
en het bruto nationaal produkt, uitgedrukt in koopkrachtpariteiten (19701980)3. Zoals zal blijken verschilt de
Nederlandse positie bij deze twee

Tabel 1. Nationaal inkomen (in koopkrachtpariteit) per hoofd, per werkende,
per arbeidsjaar en per arbeidsuur, 1987 (Verenigde Staten = 100)
Inkomen
per
hoofd
VS (absoluut)
Canada
Nederland
Frankrijk
Zweden
Duitsland
Japan

18.297
100
94,1
66,6

69,9
76,8
72,7
71,9

Inkomen
per
werkende
39.090
100
94,6
78,0
84,4
69,6
76,5

69,6

Inkomen
per
arb.jr.
44.078
100
93,1
84,5
82,4
74,4
71,2
69,2

Inkomen
per
arb.uur
22,69
100
94,9
94,9
90,8
88,6
81,0
60,5

Bron: OESO, National Accounts 1968-1988, Parijs, 1990, en eigen berekeningen WRR.

830

53,7

maatstaven, maar is de ontwikkeling
over de tijd grosso modo hetzelfde.
De laatstgenoemde maatstaf wordt als
relevanter beschouwd, maar de eerstgenoemde reeks heeft weer het voordeel dat de reeksen hiervan al in I960
aanvangen.
Omdat deeltijdarbeid de laatste jaren
sterk in belang is toegenomen, en
daarnaast tussen de verschillende
landen soms belangrijk uiteenloopt,
is het zinvol om de werkgelegenheid
in arbeidsjaren uit te drukken. Voor
die omrekening is enerzijds gebruik
gemaakt van her en der gepubliceerde gegevens, anderzijds van beredeneerde schattingen 4 .
De berekeningen zijn uitgevoerd
voor 22 OESO-lidstaten. Hier worden de uitkomsten gepresenteerd
voor Nederland, de zes oorspronkelijke EG-lidstaten (EUR-6) en de
OESO. Daarbij worden de uitkomsten van de Verenigde Staten steeds
op 100 gezet.
Uitkomsten
Tabel 2 bevat gegevens over de ontwikkeling van het inkomen per
hoofd en per arbeidsjaar voor de periode 1960-1988. Uit de label blijkt
dat zowel de beide regie’s als Nederland hun achterstand op de Verenigde Staten geleidelijk kleiner zien
worden, vooral bij het inkomen per
arbeidsjaar. Alleen in 1988 is sprake
van een lichte teruggang (waarbij
vooral de fluctuates van de dollar
een rol spelen). Een tweede conclu1. Zie Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid, Een werkendperspectief;
Arbeidsparticipatie in de jaren ’90, Den
Haag, 1991, paragraaf 2.2.2.5.
2. Deze uitkomsten zijn een benadering
voor de arbeidsproduktiviteit. omdat
geen rekening is gehouden met de bijdragen van natuurlijke hulpbronnen en kapitaal aan het nationaal inkomen.
3. Deze gegevens zijn afkomstig van diskettes, behorende bij de OESO. National
Account Statistics.
4. Gegevens over bevolking en werkgelegenheid zijn ontleend aan OKSO, Labour
Force Statistics.

DE2E WEEK

sie betreft Nederland. Terwijl Neder-

land in I960 bij beide maatstaven

Tabel 3- Inkomen, uitgedrukt in koopkrachtpariteit, per hoofd en per arbeidsjaar, 1970-1988 (Verenigde Staten = 10O)

gunstiger scoorde dan de EUR-6,

1970

blijkt de EUR-6 in 1988 bij het inkomen per hoofd hoger uit te komen,
terwijl het verschil bij het inkomen
per arbeidsjaar nagenoeg verdwenen is. Met andere woorden, per gewerkt arbeidsjaar vertoont Nederland weliswaar nog steeds een hoge

produktiviteit binnen Europa, maar

1980

1988

73,1
72,0
78,0

65,4
69,0

OESO

70,3
64,8
73,1

Bnp per arbeidsjaar
Nederland

71,2

82,4

60,1

73,3
77,4

Bnp per hoofd
Nederland
EUR-6

EUR-6
OESO

van de grote voorsprong in I960 is

68,7

78,6
80,8
76,6
81,1

nog maar weinig overgebleven. Dit
duidt op een achterblijven van de

produktiviteitsgroei in Nederland.
Figuur 1 geeft hiervan een impressie.
In alle gevallen blijkt er sprake te zijn

ten afgenomen, maar tegelijkertijd

over het algemeen geringere produkti-

blijken de meeste andere landen in
de beschouwde periode een nog
sterkere groei te vertonen.

Nederland forser dan elders.
Omdat het bruto nationaal produkt, uitgedrukt in dollars, als een
minder betrouwbare maatstaf voor

Conclusie
Nederland blijkt ook in 1988 in internationaal opzicht een hoog inkomen
per arbeidsjaar te vertonen. Dat on-

viteitsstijgingen dan de industrie. Dat
zou in kunnen houden dat, gegeven
de bestaande sectorstructuur, Nederland toch een bovenmatige produktiviteitsstijging heeft weten te realiseren. Evenzeer kan gelden dat de
technologische ontwikkeling In Nederland achterblijft bij die in andere

vergelijking wordt beschouwd, be-

dersteunt de veel gehoorde opvatting

landen, al dan niet als gevolg van

staan er sinds een aantal jaren ook

dat Nederland momenteel een hoge

stagnerende investeringen. Om toch

gegevens, op basis van de koop-

arbeidsproduktiviteit kent. Maar deze
bijdrage laat tevens zien dat Nederland vroeger een nog veel grotere

te kunnen blijven concurreren, wordt

van een daling in de inkomensgroei,

maar die daling blijkt in het geval van

krachtpariteitmaatstaf. Hierbij wor-

den de verschillende valuta’s verrekend op grond van waargenomen

prijsverschillen van een standaardpakket aan goederen en diensten.
In tabel 3 wordt een dergelijke inkomensmaatstaf gepresenteerd
voor de periode 1970-1988, weer

per hoofd en per arbeidsjaar.
Het beeld verandert niet fundamenteel. De niveaus mogen dan wat uit-

voorsprong kende. Na 1970, en vooral na 1980 zijn veel landen fors op Nederland ingelopen. Dat weerspreekt
de in de aanhef beschreven opvatting
dat Nederland in de afgelopen decaden een bovenmatige produktiviteitsgroei te zien heeft gegeven.

dan meer, wellicht te veel, gevraagd

van de werknemers.
Evenmin lijken de uitkomsten van
deze bijdrage te bevestigen dat werkgevers erin geslaagd zijn door de uitstoot van minder produktieve werknemers de gemiddelde produktiviteit extra te verhogen. Er is al opge-

Deze constatering lijkt daarmee niet
de opvatting te ondersteunen dat de

merkt dat in andere landen, waar de
produktiviteitsgroei hoger uitkwam,
de groei van de arbeidsongeschikt-

forse toestroom in de WAO veroorzaakt werd door forse produktiviteitsverbeteringen, waardoor steeds

heid minder sterk is geweest. Natuurlijk zijn er ook andere uittredingsroutes denkbaar (vroeg gepensioneerd,

meer mensen het hoge tempo niet

grijs/zwart circuit, enzovoort), maar

per hoofd hadden, komt dat aantal
in 1988 op 14 uit. Nederland vertoont nog wel een opvallend hoog
inkomen per arbeidsjaar, zowel te-

meer konden bolwerken. Dan zou in
andere landen een vergelijkbare

feit blijft dat daar meer mensen werken dan hier, vooral in de oudere

groei van arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn opgetreden, en dat lijkt
niet het geval.

leeftijdscategorieen.

genover de EUR-6 als de OESO,

Daarnaast dienen hier nog enige nu-

maar ook hier is de voorsprong belangrijk verminderd of zelfs verdwenen. In de beschouwde periode is

anceringen genoemd te worden. De

de achterstand op de Verenigde Sta-

afgestemd. Deze activiteiten vertonen

eenlopen, de ontwikkeling over de

tijd is gelijk. Bij het inkomen per
hoofd komt Nederland in 1988 tamelijk achteraan. Terwijl in 1970 5 van
de 22 landen een hoger inkomen

Nederlandse sectorstructuur lijkt ster-

ker dan elders op de diensten te zijn

In de discussie over de arbeidsonge-

schiktheid is de hoge produktiviteit
van Nederland een algemeen aanvaard gegeven. Deze bijdrage leert
dat het huidige niveau weliswaar vrij
hoog is, maar dat Nederland in het
verleden tegenover de omringende

landen een veel grotere voorsprong
Figuur 1. Inkomensgroei per hoofd (PH) en per arbeidsjaar (PA), 1960-1988
Nederland (PH)
EUR-6 (PH)
OESO (PH)
Nederland (PA)
EUR-6 (PA)
OESO (PA)

A-

kende, wat impliceert dat de produktiviteitsstijging hier in de laatste decaden achterbleef bij die van andere landen. De opvallend sterke toename

van het aantal arbeidsongeschikten in
dit land wordt zo nog moeilijker ver-

klaarbaar. Ook de wetenschappelijke
discussie lijkt nog niet afgesloten.

C.W.A.M. van Paridon

O

ESB 14-8-1991

1 96O — T 9 V O

197O—198O

19SO — 1 9 8 8

De auteur is als stafmedewerker verbonden aan de Wetenschappelijke Raad voor
het Regeringsbeleid. Deze bijdrage is op
persoonlijke titel geschreven.

831

Auteur