Ga direct naar de content

Het vaderlands kapitalistisch gehalte

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 2 1994

Het vaderlands kapitalistisch
gehalte
Ons systeem van economische ordening is gebaseerd
op de ervaring dat vrijheid van economisch handelen
van producenten en consumenten de welvaart vergroot. Wordt de produktie overgelaten aan (groepen)
mensen die trachten zichzelf te verrijken, dan neemt
automatisch hun nut voor het geheel toe. Wordt de
besteding van middelen aan mensen zelf overgelaten, dan ontstaan vanzelf produktiepatronen
waarbij
men zich het gelukkigst voelt. In de loop van de tijd
zijn op deze ervaring aanvullingen gekomen. Collectieve goederen en diensten komen in de vrijheidssituatie niet tot stand. Er zullen belastingen moeten
worden geheven om de verdediging tegen water of
indringers te financieren. Pure vrijheid leidt tot sociale wantoestanden en dus moeten er randvoorwaarden worden gesteld, die de vrijheid inperken en die
geld kosten. Mensen moet je soms tegen zichzelf
beschermen en daarom zijn bij voorbeeld geneesmiddelen niet vrij verkrijgbaar.
Hoewel er dus flink gesnoept is van de economische vrijheid, is de vrije ondernemingsgewijze
produktie nog steeds de drijvende kracht achter onze
welvaart en de groei ervan. Na het ineenstorten van
de centraal geleide economieën kloppen we ons op
de borst en spreken van de overwinning van het kapitalisme en het einde van de geschiedenis. De kater
is dat wij op veel terreinen bureaucratischer blijken
te zijn dan Oost-Europa was en dat het herstel van
het vaderlands kapitalistische gehalte (VKG) dringend is gewenst. Als je ziet hoe groot het aandeel
van de centraal geleide sector is in de nationale
produktie, hoe bureaucratisch veel ondernemingen
worden geleid, hoe weinig invloed mensen op de
werkvloer hebben op hun eigen effectiviteit, dan ben
je geneigd te stellen dat het VKG nauwelijks 20%,
misschien 10% méér bedraagt dan het kapitalistische
gehalte van het vroegere Oost-Europa.
In het licht van het voorgaande kan het VKG worden gedefinieerd als de mate waarin mensen en groepen mensen in staat zijn door eigen keuzen hun effectiviteit, en als functie daarvan de hoogte van hun
inkomen, te bepalen. Deze definitie leidt tot vier onderdelen van het begrip, te weten de mate waarin de
nationale produktie plaatsvindt in ondernemingen,
de mate van vrijheid die deze ondernemingen
krijgen, de mate waarin de ondernemingen
het spel
eerlijk spelen en de mate waarin intern ondernemerschap binnen bedrijven aan de orde is.
Het eerste onderdeel slaat op de mate waarin de
produktie plaatsvindt in ondernemingen
en niet in
centraal geleide organisaties. Hierin kan worden begrepen het aantal ondernemingen per eenheid bnp.
Met veel kleine ondernemingen is het land rijker aan
ondernemerschap
dan met weinig grote.

ESB 2-2-1994

Het tweede punt, de vrijheid
die ondernemingen
krijgen, slaat
op de wetgeving die ondernemend
handelen begrenst. Het Nederlandse ontslagrecht, het minimumloon
en andere factoren, hebben een
verlagende werking op dit onderdeel van het VKG.
Als de markten in een land niet
worden vertroebeld door kartels,
monopolies, collectieve inkoopregelingen en dergelijke, kan men
zeggen dat het spel volgens de
regels van het kapitalisme wordt
gespeeld. Het ministerie van EZ
zet zich als hoedster van het VKG
terecht in voor het naleven van dergelijke regels.
Het laatste onderdeel van de definitie slaat op
het zogenoemde interne ondernemerschap.
Naarmate een grote onderneming minder top-down wordt
aangestuurd, kan men spreken van meer ondernemerschap. Intern ondernemerschap
bestaat op het
gebied van produkt-markt-combinaties
en op de
werkvloer, en omvat bij voorbeeld ook prestatiebeloning.
Wie genoemde punten nagaat, komt al snel tot
de conclusie dat het Nederlandse VKG laag is, wat
risico’s inhoudt voor de toekomst. Wat moet er nog
veel worden geprivatiseerd! Universiteiten zouden,
om maar eens wat te noemen, de helft goedkoper en
weer leuk worden als het overheidsgeld naar de studenten ging, die dan kostendekkende
collegegelden
kunnen betalen aan universiteiten. Die hebben dan
geen directe overheidssubsidies meer nodig. De universiteiten moeten dan ook vrijheid van handelen
hebben, binnen de grenzen van kwaliteitscontrole op
de diploma’s. Waarom de helft goedkoper? Mijn ervaring met een aantal privatiseringen is dat je steeds
meer dan de helft van de arbeidsplaatsen overhoudt.
De rest gaat in de regel op wachtgeld, naast werkloosheid en arbeidsongeschiktheid
de derde ongeleide bom onder onze economie.
Het zou interessant zijn te onderzoeken of het
definiëren en bepalen van een VKG-index mogelijk
is, en vast te stellen in welke mate de index van verschillende landen correlleert met economische groei.
Belangrijker is dat er objectieve rapporten verschijnen die het verloop van het VKG in kaart brengen.
Waar is het VKG-jaarverslag van Nederland? Het belangrijkste tenslotte is dat het VKG centraal wordt
gesteld als politiek agendapunt. Dat zet meer zoden
aan de dijk dan het verhogen van de bezuinigingsbelofte, met welk ritueel onze politici ons nu wekelijks confronteren.

J.G. Wissema

Auteur