Het huidige curatieve zorggebruik van ouderen is een van de voorspellers van de hoeveelheid wijkverpleging die ouderen nodig hebben. Deze kennis kan verzekeraars helpen bij het integraal inkopen van zorg.
ESB Gezondheidszorg
Gezondheidszorg
Het gebruik
van wijkverpleging
door ouderen
De wijkverpleging wordt vanaf 2015 vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet. Met behulp van verzekerdenkenmerken is het
mogelijk te voorspellen welke ouderen deze wijkverpleging gebruiken. Ouderen die een beroep doen op wijkverpleging blijken
bijvoorbeeld veel curatieve zorg te gebruiken. Deze en meer voorspellingen geven aanknopingspunten voor hoe de zorgvraag kan
worden beperkt en biedt zorgverzekeraars betere mogelijkheden
voor een effectieve zorginkoop.
Anniek
Sietsma
Masterstudent aan
de Rijksuniversiteit
Groningen
René
Groot Koerkamp
Directie- en
bestuursadviseur bij
Zorgverzekeraars
Nederland
148
D
e Nederlandse ouderenzorg wordt hervormd. Over de noodzaak van deze
hervorming zijn vele partijen het eens
(SER, 2012; AvdZ, 2012; Van Ewijk et
al., 2013). Niets doen aan het huidige
AWBZ-stelsel betekent dat het zorgaanbod steeds minder
aansluit op de veranderende zorgvraag van ouderen. Het leidt
ook tot belemmering van de groei van de werkgelegenheid
en de economie. Wanneer gekeken wordt naar de financiële
houdbaarheid van het Nederlandse zorgsysteem, dan valt op
dat voornamelijk de uitgaven voor langdurige ouderenzorg
buiten proportie zijn (Taskforce Beheersing Zorguitgaven,
2012). Bovendien zal door de vergrijzing het aantal mensen
dat ouderenzorg nodig heeft, sterk toenemen. Bij ongewijzigd
beleid zullen de collectieve uitgaven aan intra- en extramurale
verzorging en verpleging in Nederland volgens ramingen de
komende jaren meer dan verdubbelen van 1,8 procent van het
bbp in 2010 naar 3,9 procent van het bbp in 2040 (Geerts en
Willemé, 2012).
Plannen voor hervorming
Ook het kabinet-Rutte II is doordrongen van de noodzaak
tot verandering. Staatssecretaris Van Rijn ontvouwde in november 2013 zijn definitieve plannen voor de hervorming
van de langdurige zorg. Onderdeel hiervan is het besluit de
extramurale functies verpleging en persoonlijke verzorging,
die hoofdzakelijk worden geleverd aan ouderen, vanuit de
AWBZ onder te brengen in de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Per 1 januari 2015 heeft iedereen vanuit de nieuwe aanspraak
wijkverpleging recht op deze zorg, of op vergoeding van de
kosten daarvan. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft
recent een advies aan minister Schippers uitgebracht over wat
de mogelijkheden zijn voor de nieuwe bijpassende bekostigingsstructuur (NZa, 2013), maar de precieze invulling hiervan is nog niet vastgesteld.
Inzicht in gebruik van wijkverpleging
Een andere organisatie van de ouderenzorg moet eraan bijdragen dat de doelmatigheid en de kwaliteit groter worden.
De beleidshypothese die ten grondslag ligt aan de overheveling van persoonlijke verzorging en verpleging naar de Zvw,
is de sterke relatie tussen de extramurale functies en eerstelijnszorg (zorg waarvoor geen verwijzing nodig is, zoals de
huisartsenzorg). Na 2015 maakt de wijkverpleging onderdeel
uit van deze eerstelijnszorg. Verwacht wordt dat dit leidt tot
zorgverlening die beter aansluit bij de zorgbehoefte van ouderen en dat dit de zelfredzaamheid van de patiënten vergroot.
Daardoor moeten ouderen langer zelfstandig thuis kunnen
wonen en moet ook duurdere tweedelijnszorg en intramurale
ouderenzorg worden voorkomen.
Tot dusver is er weinig inzicht in de samenhang tussen
curatieve en langdurige zorg voor ouderen. Om deze overheveling goed te kunnen uitvoeren en de wijkverpleging op een
juiste manier in te bedden binnen de eerstelijnszorg, is het
van belang om meer inzicht te krijgen in factoren die bepalend zijn voor de kans op het gebruik en de mate van gebruik
van wijkverpleging (persoonlijke verzorging en verpleging).
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 99 (4680) 7 maart 2014
Gezondheidszorg ESB
Voornamelijk de doelgroep van ouderen (65 jaar en ouder)
is hierbij van belang: zij maken immers de hoogste kosten en
bovendien moet de grootste groei van de kosten in deze groep
nog komen (De Meijer et al., 2011).
Een beter inzicht in de voorspellers van het gebruik van
wijkverpleging is van belang voor het leveren van zorg op
maat en het vergroten van de doelmatigheid in de zorg. Daarnaast kan dit inzicht worden benut bij de vormgeving van de
nieuwe bekostigingsstructuur van de wijkverpleging. Bovendien geven voorspellers van wijkverpleging inzicht in de verwachte zorgvraag, dat zorgverzekeraars kunnen gebruiken bij
hun inkoopbeleid.
Data en methodologie
Onderzocht is de kans op en de mate van het gebruik van
wijkverpleging. Wijkverpleging is hier gedefinieerd als de extramurale functie verpleging of persoonlijke verzorging uit de
AWBZ in de vorm van ZIN, ofwel langdurige zorg in natura.
Voor de mate van gebruik zijn de uitgaven voor wijkverpleging als maatstaf genomen. Dit is een betrouwbare indicator,
aangezien de hoogte van de uitgaven voor het overgrote deel
bepaald wordt door de arbeidskosten.
Uitgebreide data zijn verkregen via Vektis. Vektis verzamelt gegevens op persoonsniveau over uitbetaalde declaraties
van zorgverzekeraars, tezamen met een aantal persoonskenmerken. Vanaf 2012 zijn naast declaratiegegevens uit de Zvw
bij Vektis ook declaratiegegevens uit de AWBZ op persoonsniveau beschikbaar. Deze gegevens worden aangeleverd door
de zorgverzekeraars die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de AWBZ via de Zorgkantoren. Daarnaast zijn vanuit het databestand ten behoeve van de Wet tegemoetkoming
chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) gegevens bekend
over groepen chronisch zieken volgens de definitie van de
Wtcg. Na bewerking geeft dit inzicht in comorbiditeit en
multimorbiditeit (de patiënt heeft twee respectievelijk meer
dan twee chronische aandoeningen) onder verzekerden.
De databestanden zijn aan elkaar gekoppeld. De geconstrueerde dataset bevat informatie van alle inwoners van
Nederland van 65 jaar en ouder voor het jaar 2012. Van deze
ouderen zijn zorggebruik uit het basispakket van de Zvw,
extramuraal AWBZ-gebruik en chronische ziekten bekend.
Daarnaast zijn de kenmerken leeftijd, geslacht, sociaaleconomische status (SES) en stedelijkheidsgraad van het postcodegebied voor elke oudere bekend. Deze dataset is daarmee
rijker dan die van andere onderzoeken.
Ouderen die gedurende het hele jaar 2012 in een verzorgingshuis of verpleeghuis verbleven en ouderen die in 2012
zijn overleden, zijn verwijderd uit de dataset. Voor de eerste
groep is dit gedaan omdat ouderen die gedurende een heel
jaar in een instelling wonen hier doorgaans niet meer weggaan. Aangenomen is dat zij daarom geen gebruik meer maken van wijkverpleging. Van mensen die in 2012 overleden
zijn, is niet bekend op welke datum zij zijn overleden. Het
niet verwijderen van deze groep zou de resultaten vertekenen,
omdat de verhouding tussen zorggebruik en het aantal dagen
dat een oudere nog leefde in 2012 onbekend is. Daarnaast
bevat de dataset alleen gegevens over het ZIN-gebruik door
ouderen. In de analyses is niet meegenomen of ouderen gebruikmaakten van een persoonsgebonden budget (pgb).
Jaargang 99 (4680) 7 maart 2014
Beschrijvende statistieken
Tabel 1 geeft inzicht in de verschillen tussen ouderen die gedurende het jaar 2012 wijkverpleging gebruikten en ouderen
die dat niet deden. Bijna 340.000 ouderen, ofwel ongeveer
twaalf procent van alle ouderen, maken gebruik van wijkverpleging. Gemiddeld maken zij dertig weken gebruik van
wijkverpleging. De uitgaven bedragen gemiddeld bijna 6.900
euro per persoon.
Ouderen met wijkverpleging
zijn gemiddeld genomen ook zieker.
Ongeveer twee op de drie ouderen die
wijkverpleging gebruiken, hebben
een chronische ziekte
De gebruikers van wijkverpleging zijn gemiddeld 81 jaar,
een verschil van acht jaar ten opzichte van ouderen die geen
gebruik maken van wijkverpleging. Ouderen met wijkverpleging zijn gemiddeld genomen ook zieker. Ongeveer twee op
de drie ouderen die wijkverpleging gebruiken, hebben een
chronische ziekte. Dat is bijna twee keer zoveel als de groep
ouderen zonder wijkverpleging. De ouderen die een beroep
doen op wijkverpleging hebben bovendien vaker twee of
meer chronische aandoeningen dan andere ouderen. Tot slot
Verschillen tussen ouderen met en zonder
wijkverpleging, 2012¹
Gemiddelde leeftijd (in jaren)
Geen chronische ziekte (in procenten)
Eén chronische ziekte (in procenten)
Comorbide (in procenten)
Multimorbide (in procenten)
Gemiddelde uitgaven huisartsenzorg
Gemiddelde uitgaven farmacie
Gemiddelde uitgaven ziekenhuiszorg
Gemiddelde uitgaven paramedische zorg
Gemiddelde uitgaven hulpmiddelen
Gemiddelde uitgaven ziekenvervoer
Gemiddelde overige Zvw-uitgaven
Ouderen zonder
wijkverpleging
73
62,6
27,8
7,8
1,9
183
608
2.161
846
631
892
176
TABEL 1
Ouderen met
wijkverpleging
81
35,6
37,7
19,1
7,6
391
1.436
6.500
1.007
982
1.040
563
¹De getallen staan vermeld in euro’s, tenzij anders aangegeven.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Bron: Vektis
149
ESB Gezondheidszorg
laat de tabel een sterke relatie zien tussen wijkverpleging en
het zorggebruik in de Zvw. Over het algemeen maken ouderen die een beroep doen op wijkverpleging meer gebruik van
de curatieve zorg dan ouderen zonder wijkverpleging. Vooral
de uitgaven aan ziekenhuiszorg, hulpmiddelen en ziekenvervoer zijn veel hoger voor ouderen die gebruikmaken van wijkverpleging.
Resultaten
Tabel 2 laat zien welke factoren van invloed zijn op de kans
dat een oudere wijkverpleging gebruikt en welke factoren van
invloed zijn op de mate van het gebruik.
In model 1 is een probit-analyse toegepast om de kans op
wijkverpleging te schatten. Dit is een model met een binaire
uitkomst. In de eerste kolom van tabel 2 zijn de marginale
effecten van de probit-analyse vermeld, omdat deze gemakkelijk te interpreteren zijn. De keuze voor een probit is onder
meer gebaseerd op een onderzoek van De Meijer et al. (2011),
waarin een soortgelijke analyse wordt uitgevoerd. In model
2 is de mate van het gebruik van wijkverpleging geschat met
behulp van een OLS-regressie. De mate van het gebruik is
conditioneel op het gebruik van wijkverpleging.
Het gebruik van wijkverpleging verklaard
Dummyvariabelen
Vrouw
SES onbekend
SES laag
SES gemiddeld
SES hoog
Stedelijkheidsgraad laag
Stedelijkheidsgraad gemiddeld
Stedelijkheidsgraad hoog
Geen chronische ziekte
Eén chronische ziekte
Comorbide
Multimorbide
Schaalvariabelen ¹
Leeftijd (in jaren)
(log)Uitgaven huisarts 2
(log)Uitgaven farmacie
(log)Uitgaven ziekenhuiszorg
(log)Uitgaven paramedische zorg
(log)Uitgaven hulpmiddelen
(log)Uitgaven ziekenvervoer
(log)Overige zorguitgaven
Model 1:
Kans op
wijkverpleging
Coëfficiënt
0,0247***
Referentie
–0,0002
–0,0009***
–0,0054***
Referentie
0,0003
0,0049***
Referentie
0,0016***
0,0049***
0,0069***
Coëfficiënt
0,0066***
0,0308***
0,0144***
0,0073***
0,0021***
0,0086***
0,0007**
0,0000
TABEL 2
Model 2:
Mate van
gebruik
wijkverpleging
Coëfficiënt
1.120,86***
Referentie
–375,17***
–457,71***
–443,19***
Referentie
–153,13***
382,36***
Referentie
473,19***
301,34***
269,82***
Coëfficiënt
196,67***
1.130,80***
1.503,86***
–907,37***
1.283,16***
1.643,55***
272,09***
–6,67***
¹ Vermeld in euro’s, tenzij anders aangegeven.
2
Dit is een kwadratische relatie. De coëfficiënten in deze rij geven het marginale effect voor de gemiddelde
oudere aan.
**/*** Significant op respectievelijk vijf- en eenprocentsniveau
Bron: Eigen berekeningen op basis van gegevens van Vektis
150
Bij vrouwen is de kans op het gebruik van wijkverpleging
groter en wordt er ook meer wijkverpleging afgenomen. Dit is
een sterk en zeer significant effect. Vrouwen hebben 2,5 procentpunt meer kans op wijkverpleging dan mannen. Bovendien hebben vrouwen gemiddeld ruim 1.100 euro meer uitgaven aan wijkverpleging dan mannen. Een mogelijke verklaring
hiervoor is het feit dat vrouwen een hogere levensverwachting
hebben dan mannen. Vrouwen kunnen vaak wel mantelzorg
verlenen aan hun partner, maar zij zijn na het overlijden van
hun partner op zichzelf aangewezen en kunnen minder een
beroep doen op informele zorg. (Wong et al., 2008).
Ouderen met een gemiddelde en hoge SES hebben een
kleinere kans op wijkverpleging dan ouderen met een lage
SES. Dit effect is niet gemeten voor de mate van het gebruik
van wijkverpleging. Verschillen in leefstijl tussen lage en hoge
SES is een van de mogelijke verklaringen. Een andere verklaring hiervoor is dat ouderen met een hogere sociaaleconomische status beter in staat zijn om informele zorg te organiseren of meer mogelijkheden hebben om te kiezen voor private
vormen van thuisverpleging die niet via premiegeld worden
gefinancierd. Behoren deze alternatieven niet tot de mogelijkheden en is men aangewezen op wijkverpleging, dan beïnvloedt de SES niet de hoeveelheid wijkverpleging waarop een
beroep wordt gedaan.
Ouderen die in een plattelandsregio wonen, hebben
een hogere kans om gebruik te maken van wijkverpleging
dan ouderen in stedelijk gebied. Dit is een resultaat dat ook
is gevonden door Jonker et al. (2007). Dit betekent niet dat
ouderen in stedelijke gebieden een kleiner beroep doen op
de zorg. In 2012 waren namelijk de ouderen die in een verzorgings- of verpleegtehuis verbleven naar verhouding vaker
woonachtig in stedelijk gebied dan in plattelandsregio’s. Dit
duidt erop dat ouderen woonachtig in een stedelijk gebied
eerder gebruikmaken van intramurale zorg terwijl men in
plattelandsregio’s langer thuis blijft wonen en daardoor vaker
een beroep doet op wijkverpleging. Verschillen in het aanbod
van intramurale capaciteit is een mogelijke verklaring. Ook
het gebrek aan geschikte seniorenwoningen in steden kan een
belangrijke verklaring zijn voor het relatief grote aandeel intramurale patiënten afkomstig uit stedelijk gebied. Daarnaast
kan een grote sociale cohesie op het platteland een reden zijn
dat ouderen in landelijke regio’s een grotere kans hebben op
wijkverpleging.
Chronisch zieken hebben een grotere kans op wijkÂ
verpleging en maken er ook meer gebruik van. Comorbiditeit
en multimorbiditeit bij ouderen duiden op een verhoogde
kans om wijkverpleging te gebruiken. Hierbij neemt de kans
meer dan evenredig toe als de oudere meerdere chronische
ziekten heeft. De mate van gebruik van wijkverpleging is tevens hoger voor chronisch zieken. Maar wanneer een oudere
meer chronische aandoeningen heeft dan volgt logischerwijs
niet continu een even grote stijging in de zorgvraag.
Naarmate iemand ouder wordt neemt de kans op gebruik en de hoeveelheid wijkverpleging die wordt afgenomen toe. Deze bevinding sluit aan bij de bestaande literatuur
(Bakx et al., 2013).
De kans op gebruik en de hoeveelheid wijkverpleging
zijn groter als de oudere ook veel curatieve zorg gebruikt.
In de analyse zijn de uitgaven van verschillende soorten curatieve zorg meegenomen: de uitgaven aan huisartsenzorg,
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 99 (4680) 7 maart 2014
Gezondheidszorg ESB
medicijnen, hulpmiddelen, ziekenhuiszorg, ziekenvervoer,
paramedische zorg en overige Zvw-zorg (bestaande uit onder
meer geestelijke gezondheidszorg en mondzorg). Naarmate
ouderen een groter beroep doen op een of meerdere bovengenoemde soorten zorg, vergroot dit de kans op het gebruik van
wijkverpleging (behalve voor overige Zvw-zorg, deze coëfficiënt is niet significant). Voornamelijk hogere uitgaven aan de
huisarts en medicijnen vergroten de kans om wijkverpleging
nodig te hebben. Een stijging van de uitgaven van één procent
voor huisartsenzorg en farmacie betekent een stijging van de
kans op het gebruik van wijkverpleging van 0,031 procentpunt respectievelijk 0,014 procentpunt. Hogere uitgaven aan
hulpmiddelen, medicijnen en paramedische zorg zijn voornamelijk van invloed op de hoeveelheid wijkverpleging die
wordt gebruikt. Als deze uitgaven met één procent stijgen,
stijgen de uitgaven aan wijkverpleging met respectievelijk 16,
15 en 13 euro.
Voor de variabele ‘uitgaven ziekenhuiszorg’ is de coëfficiënt sterk positief als gekeken wordt naar de kans op gebruik
van wijkverpleging. Deze uitkomst kan verklaard worden
door het feit dat als ouderen eenmaal een groot beroep doen
op ziekenhuiszorg dit een indicatie is dat zij hulpbehoevender
zijn geworden en daarom een beroep doen op wijkverpleging.
Dit geldt niet voor de hoeveelheid wijkverpleging die wordt
gebruikt. De coëfficiënt van de variabele ‘uitgaven ziekenhuis’
is hier namelijk sterk negatief. Dit betekent dat patiënten die
hogere ziekenhuisuitgaven hebben, minder wijkverpleging
gebruiken. Mogelijk wordt dit verklaard doordat zieke patiënten die veel in het ziekenhuis verblijven, thuis minder zorg
consumeren.
Tot slot, uit de analyse blijkt een sterk significante correlatie tussen de curatieve zorg en de wijkverpleging. Het is
wel noodzakelijk om te melden dat er nog weinig tot geen literatuur beschikbaar is over de wijze waarop curatieve zorg en
langdurige zorg elkaar beïnvloeden. In bovenstaande analyse
is gekeken in hoeverre het gebruik van curatieve zorg de kans
op en de hoeveelheid wijkverpleging beïnvloedt. Het is goed
mogelijk dat er sprake is van een omgekeerde causaliteit. Met
de beschikbare data is de richting van de causaliteit helaas niet
goed te onderzoeken, maar dit wordt wel mogelijk zodra bij
Vektis ook declaratiegegevens uit de AWBZ over 2013 beschikbaar zijn.
Literatuur
AvdZ (2012) De Agenda voor de zorg, aanbod aan politiek en samenleving van het zorgveld.
Utrecht: Agenda voor de zorg.
Bakx, P., F.T. Schut en E. van Doorslaer (2013) Can risk adjustment prevent risk selection
in a competitive long-term care insurance market? Tinbergen Institute Discussion Paper, 017.
Conclusie en beleidsimplicaties
Ewijk, E. van, A. van der Horst en P. Besseling (2013) Gezondheid loont, tussen keuze en solida-
De keuze van het kabinet om de wijkverpleging vanuit de
AWBZ over te hevelen naar de Zvw maakt integrale ouderenzorg mogelijk. Na de hervorming van de langdurige zorg
wordt het voor zorgverzekeraars mogelijk om binnen één domein de curatieve zorg en de wijkverpleging samenhangend in
te kopen. De meerwaarde hiervan kan groot zijn: het blijkt dat
ouderen die wijkverpleging gebruiken naar verhouding ook
veel een beroep doen op de huidige curatieve zorg uit de Zvw.
De geïdentificeerde voorspellers geven daarnaast een
eerste inzicht in welke verzekerdenkenmerken gebruikt kunnen worden voor de bekostiging van de wijkverpleging in de
nieuwe situatie. Tot slot kunnen zorgverzekeraars op basis van
deze verzekerdenkenmerken een inschatting maken van de
individuele vraag naar wijkverpleging van ouderen. Daarmee
kunnen zorgverzekeraars op een adequate wijze voldoende
wijkverpleging inkopen om aan hun zorgplicht te voldoen.
riteit. Toekomst voor de Zorg. Den Haag: Centraal Planbureau.
Jaargang 99 (4680) 7 maart 2014
Geerts, J. en P. Willemé (2012) Projections of LTC expenditures. In: Performance of longterm care systems in Europe. ENEPRI Research report, 117.
Jonker, J.J., K. Sadiraj, I. Woittiez et al. (2007). Verklaringsmodel verpleging en verzorging 2007.
Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Meijer, C. de, M. Koopmanschap, T. Bago d’Uva en E. van Doorslaer (2011) Determinants of
long-term care spending: age, time to death or disability? Journal of Health Economics, 30,(2),
425–438.
NZa (2013) Advies bekostiging wijkverpleging in de Zorgverzekeringswet. Utrecht: Nederlandse
Zorgautoriteit.
SER (2012) Naar een kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg. SER Advies, 06.
Taskforce Beheersing Zorguitgaven (2012) Naar beter betaalbare zorg. Den Haag: Taskforce
Beheersing Zorguitgaven.
Wong, A., G.J. Kommer en J.J. Polder (2008) Levensloop en zorgkosten, solidariteit en de zorgkosten van vergrijzing. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
151