Ga direct naar de content

Het dilemma van Kok

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 18 1993

Met dilemma van Kok
“Met alle seinen verkeerd, gaan we nu de komende
maanden in. De werkgelegenheid, het financieringstekort, de lastendruk. En het probleem bij de koopkracht liegt er ook niet om. Daarom pleit ik ervoor en ik denk dat ik dat als minister van Financien als
eerste mag doen – het regeerakkoord zo vorm te geven dat je op korte termijn de negatieve effecten op
economic en werkgelegenheid beperkt. (…) Er is
toch aanleiding om een zekere tempering in de verlaging van het financieringstekort tot stand te brengen”1. Voor Wim Kok, de solide minister van Financien, is de vermindering van het financieringstekort
volgens het in het regeerakkoord afgesproken tijdpad
niet langer heilig. Nu de economische groei tot onder
de een procent dreigt terug te vallen en de werkloosheid dit jaar en volgend jaar met 50.000 resp. 60.000
personen oploopt, wordt het hem te bar. Nu vasthouden aan de doelstellingen van het regeerakkoord zou
betekenen dat dit jaar nog/ 2,5 miljard en volgend
jaar/ 8 miljard moet worden omgebogen. Dat is ook
Wim Kok te gortig. “Beleid is meer dan cijfers” (…)
“We moeten een nieuwe afweging maken”.
Het loslaten van de financieringstekortnorm nu
de conjunctuur tegenzit, oogt niet anders dan verstandig. Het lijkt van de gekke om in tijden van recessie, als de belastinginkomsten dalen en de werkloosheidsuitgaven oplopen, extra te gaan bezuinigen. De lagere belastingen en hogere uitgaven kunnen juist dienen als ‘automatische stabilisatoren’, die
de conjunctuurbeweging dempen. Helaas geldt deze
redenering slechts onder de voorwaarde dat de
openbare financien gezond zijn. Aan die voorwaarde is in Nederland niet voldaan.
De hoge staatsschuld in ons land (77% bbp)
brengt met zich mee dat de rentelasten in de komende jaren nog belangrijk oplopen (volgens de Miljoenennota tussen 1993 en 1997 met/ 7,25 miljard).
Deze rentelasten verdringen de uitgaven voor onderwijs, infrastructuur e.d. Zij schaden daardoor de concurrentiepositie van de Nederlandse economic. De
enige manier om de staatsschuld te verminderen en
de rentelast te beteugelen, is een verdere reductie
van het financieringstekort. Bij de huidige lage groei
en inflatie dreigt de staatsschuld als percentage van
het bbp zelfs weer op te lopen. In dat licht is er weinig aanleiding om de budgettaire teugels te vieren.
Het grote gevaar van het loslaten van de tekortnorm is dat de budgettaire discipline verslapt. De ervaring leert dat budgettair neutraal beleid in de praktijk meestal niet neutraal uitpakt. Als de economische groei meevalt, wordt het tekort niet extra verlaagd. Deze asymmetric wordt in de hand gewerkt
door de neiging van politici om van te optimistische
ramingen uit te gaan. Daardoor zijn er per saldo
meer tegen- dan meevallers. Bovendien plegen meevallers in de belasting- of uitgavensfeer dankbaar te
worden aangegrepen om overschrijdingen op andere beleidsterreinen te compenseren. Dit is onder

ESB 17-2-1993

minister Ruding op grote schaal gebeurd. Aldus kan
een ‘verstandig’ begrotingsbeleid, waarin met de conjuncturele situatie rekening wordt gehouden, uiteindelijk slechter uitpakken dan een ‘stompzinnig’ beleid van procyclische bezuinigingen.
Waar het om gaat is of de geloofwaardigheid van
het financieel-economische beleid niet wordt aangetast door het laten slippen van het financieringstekort. Hoe belangrijk geloofwaardig beleid is, hebben
de recente ontwikkelingen op de valutamarkten laten zien. Elk spoor van twijfel aan de vasthoudendheid van de politici wordt door de markt onmiddellijk afgestraft met een verhoging van de risicopremie
in de rente. De financiele reputatie van een land is
ook van invloed op de investeringsbereidheid van
ondernemers, die weten dat budgettaire souplesse
hen in de toekomst op rente- of belastingverhogingen kan komen te staan.
Het tijdelijk loslaten van de tekortnorm is daarom alleen toelaatbaar als tegelijkertijd waarborgen
worden geschapen dat het beleid onverminderd gericht blijft op sanering van de openbare financien.
Hiervoor moet aan ten minste drie, overigens ook
door Kok aangestipte, voorwaarden zijn voldaan. In
de eerste plaats komt alleen de conjuncturele component van het financieringstekort voor vrijstelling van
compenserende ombuigingen in aanmerking. Het
gaat dan om circa/ 2 a 3 miljard. Dit betekent dat er
voor volgend jaar in elk geval nog een ombuigingstaakstelling van/ 5 a 6 miljard overblijft. In de tweede plaats moet worden veiliggesteld dat de EMUnorm voor het begrotingstekort nog deze kabinetsperiode wordt gehaald, zodat de staatsschuld daadwerkelijk kan dalen. Volgens Kok blijft deze norm
binnen handbereik. Als dat echter ten koste gaat van
de collectieve-lastendruk is het middel waarschijnlijk
erger dan de kwaal2. In de derde plaats is het noodzakelijk dat het kabinet c.q. de regeringspartijen, die
zich momenteel buigen over hun verkiezingsprogramma’s, zich committeren aan een geloofwaardige
strategic ter beheersing van de openbare financien.
Ideeen daarvoor zijn eerder in dit blad aangedragen .
Het lijkt extreem om nu zulke zware eisen te blijven stellen aan het budgettaire beleid. Maar helaas is
de speelruimte voor conjunctuurbeleid minimaal.
We betalen nu de prijs voor budgettaire soepelheid
in het verleden. Daarmee wordt pijnlijk duidelijk dat
uiteindelijk niemand baat heeft bij een overheid die
de openbare financien laat versloffen.
L. van der Geest
1. W. Kok in de Volkskrant, 10 februari 1993.
2. Hoe belangrijk lastenverlichting is voor de economische

groei en werkgelegenheid, is onlangs toegelicht in J. van
Sinderen, Tien jaar aanbodbeleid, ESB, 27 januari 1993.
3. J.E. Andriessen, Naar een meer trendmatige uitgavenbenadering, ESB, 12 december 1992. Zie ook F.W. Rutten,

Keer ten goede blijft onzeker, ESB, 16 September 1992.

Auteur