Het ambacht in Nederland
H. PONNEKER*
Bij het woord ,,ambacht” wordt nogal eens gedacht aan
volksfeesten en braderiee’n. Dat het om een belangrijke
economische sector gaat, die zo’n 8’/2% aan het nationaal
inkomen bijdraagt en een werkgelegenheid heeft van
bijna 600.000 manjaren, schijnt niet erg bekend te zijn.
Misschien is er voor het ambacht weinig belangstelling
omdat het een vrij heterogeen geheel van economische
activiteiten omvat, waardoor de sector moeilijk is te overzien. Het is in feite ook onmogelijk te spreken over ,,het”
ambacht. Wil men het ambacht toch karakteriseren, dan
zou het best de nadruk kunnen worden gelegd op de
handvaardigheid of het persoonlijk vakmanschap van
ondernemer en werknemer, die met hun produkten voldoen aan een vraag van individuele aard. Daarbij worden
onderscheiden winkelambachten (o.m. bakkers, banketbakkers, stagers), karwei-ambachten (o.m. loodgieters,
schilders), reparerende ambachten (o.m. fietsenmakers,
schoenmakers, uurwerkmakers), dienstverlenende ambachten (o.m. kappers) en producerende ambachten
(o.m. orthopedische maatschoenmakers).
Op het ogenblik wordt, o.a naar aanleiding van het
WRR-rapport Floats en toekomst van de Nederlandse
Industrie, de Industrie beschouwd als een soort redder
van onze economie. Dit is niet onbegrijpelijk, omdat de
laatste jaren het industriele denken beslist is verwaarloosd.
Niettemin zou wat meer aandacht voor het ambacht eveneens zeer op zijn plaats zijn, te meer omdat het ambacht
vergeleken bij de rest van de economie over het algemeen
redelijk floreert (al moeten we wel direct wijzen op het
garagebedrijf, waar de situatie minder rooskleurig is en
op verdwijnende ambachten als dat van deterrazzowerker,
de leiendakdekker, de wagenmaker en de meubelmaker).
Maar over het algemeen genomen is de situatie in het
ambacht zeer redelijk en zijn er ook bemoedigende perspectieven.
oudere schoenherstellers met hun meestentijds verouderde
reparatiemethoden. Schoeisel werd immers een simpel
wegwerpartikel. Zo hadden de gezamenlijke opleidingsorganen in 1973 nog maar 13 leerlingen. Nog geen jaar
later kwam het degelijke schoeisel — duurder dan ooit —
op de markt terug, ,,gesecondeerd” door zeer geavanceerde reparatie-units, die het een modern opgeleide
schoenhersteller mogelijk maakten aan een machine alle
voor het herstel noodzakelijke handelingen uit te voeren.
Hierdoor leefden de opleidingsinstituten ook weer op
(279 cursisten in 1980).
Is in de eerste plaats dus de ontwikkeling in de Industrie
in belangrijke mate bepalend voor de gang van zaken in
het ambacht, een andere determinant is de vraagontwikkeling. De consument heeft in de achter ons liggende jaren
bewezen dat hij bereid is meer geld uit te geven voor ambachtelijke produkten omdat deze voldoen aan zijn individuele vraag. Deze tendens lijkt niet af te hangen van de
conjuncturele situatie. De slagersbranche levert een goed
voorbeeld van de wijze waarop ingespeeld kan worden
op veranderende consumptieve behoeften. Net als bij de
schoenherstellers zien wij ook hier een in de loop der jaren
totaal veranderd bedrijfstype. De ,,ouderwetse” slager
kocht een koe waarvan de twee voor- en de twee achtervoeten (en alles wat er tussenin zat) verkocht moesten
worden. De slager was dus ,,diergericht”. Zijn ,,moderne”
collega neemt de vraag van de klant als uitgangspunt. Hij
verkoopt wellicht drie achtervoeten, geen voorvoeten,
allerlei sausen, soepen, gei’mporteerde specialiteiten in
blik en speciaal vices voor de barbecue en het ,,gourmetten”. De slager is nu ,,klantgericht”. Bovendien vaart het
slagersambacht wel bij onze liefde voor het huisdier, want
voor kat en hond eist de klant vers vices van zeer goede
kwaliteit (10 tot 15% van de totale slagersomzet is bestemd
voor deze huisgenoten). Begrijpelijkerwijs hebben sommige slagers liever een klant met een grote hond dan met
drie kinderen.
Ontwikkelingen
Arbeidsmarktproblemen
Hiervoor is reeds het opleven van het industriele denken
genoemd. In het algemeen worden het ambacht en de industrie gezien als twee sectoren die elkaar niet goed ,,verdragen”. De industrie heeft inderdaad vooral in de vorige
eeuw tal van producerende ambachten weggevaagd.
Aan de andere kant heeft de industrie ook tot een vraag
naar ambachtelijke produkten geleid. Een voorbeeld kan
dit verduidelijken. Toen destijds de goedkope schoenen
uit Italic het duurdere degelijke schoeisel verdrongen,
verdwenen geleidelijk ook zo’n 9.000 voornamelijk
Weliswaar kennen de meeste ambachten geen afzetproblemen, maar ze kampen wel met een arbeidsmarktprobleem. In tal van branches is er gebrek aan goed ge-
Inleiding
650
* De auteur is wetenschappelijk medewerker bij het Hoofdbedrijfschap Ambachten. Hij schreef deze bijdrage op persoonlijke titel.
schoolde mensen. Soms zijn er ook aanwijzingen dat er
door werkgevers te hoge eisen worden gesteld. In die ge-
tot het ambacht zouden voelen aangetrokken. Men moet
niet vergeten dat dit jaar zo’n 60.000 leerlingen in het leer-
vallen wenst men een jonge Its-abiturient met de ervaring
van een 40-jarige vakman. Mogelijk verkeren kleinere ondernemingen (ook een kenmerk van het ambacht) in een
extra moeilijke concurrentiepositie op de arbeidsmarkt.
Door de geringe omvang van de onderneming, die weinig
arbeidsverdeling toelaat, moeten hoge eisen worden
lingstelsel een technische opleiding volgen.
Wat is het ambacht ons waard?
gesteld aan de vakbekwaamheid. Wellicht heeft het
en het beeld dat men van het ambacht heeft is bepaald niet
Het aanzien van een beroep kan zijn toekomst bepalen,
ambacht in het verleden onvoldoende aandacht gehad
positief. Hogere sociale waardering en betere secundaire
voor de ,,Nachwuchs”; daarnaast spelen de reputatie van
werkomstandigheden hebben voor een grote toestroom
de diverse ambachtsbranches en de vaak beperkte
carrieremogelijkheid een belangrijke rol. Maar van de
werkelijke achtergronden weten overheid en ambachtelijk
bedrijfsleven nog steeds te weinig. Pas kort geleden is een
onderzoek ingesteld naar de achterliggende oorzaken
van het tekort aan vakbekwame krachten in het ambacht
en naar het verloop van de werkgelegenheid op langere
termijn in het ambacht.
In het begin van dit artikel hebben wij gesteld dat er
naar de witte-boordensector gezorgd. Aan de andere kant
kan het ambacht niet voortbestaan zonder vakmensen.
dan ook zijn toe te juichen indien de traditionele door-
De overheid ziet dit ook in, maar ons inziens in onvoldoende mate.
Bij het Hoofdbedrijfschap Ambachten zijn twee ambachtspromotors in dienst, gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken. Een van hen, de opleidingspromotor voor het ambacht, heeft tot taak in branches
die geen of geen goede opleidingen hebben, de totstandkoming van opleidingen te bevorderen en door middel
van (regionale) experimenten na te gaan of, en hoe de
(arbeids)markt werkt ten aanzien van her- en bijscholing
voor het ambacht. De algemene ambachtspromotor dient
samenwerkingsvormen te stimuleren ten aanzien van inkoop, produktiepromotie, export en organisatie, alsmede
promotie van het ambacht en zijn diensten en produkten.
Hun taken hebben derhalve betrekking op de vooral in
kleinere ambachten voorkomende knelpunten. Deze bedrijven hebben immers weinig mogelijkheden om zelf de
problemen te lijf te gaan, en roepen ook niet gemakkelijk
de hulp van professionele hulpverleners in. Zo’n knelpunt
in een (te) kleine bedrijfstak manifesteert zich als een
spiraal. Dikwijls kan zo’n organisatie geen vuist maken,
en een zwakke organisatie kan geen leerlingen opleiden.
Een gebrek aan leerlingen kan in vele gevallen weer het
einde van bedrijven betekenen door gebrek aan opvolgers.
Het is het kernprobleem van het ambacht.
Kijken wij nu naar de raming van 1981 van de begroting
van Onderwijs en Wetenschappen, dan zien we dat aan
het vormingswerk per deelnemer f. 3.523 wordt besteed,
dat de streekscholen per leerling f. 2.263 ontvangen, dat
aan het avondonderwijs voor vwo, havo, mavo, meao,
f. 2.333 per leerling wordt gespendeerd, en dat het vormingswerk jonge volwassenen f. 1.693 per leerling krijgt.
Het middenstandsonderwijs (waartoe ook opleidingen
tot het ambacht behoren) moet het dit jaar echter maar
met f. 717 per deelnemer stellen. Is het ambacht ons
eigenlijk wel voldoende waard?
stroming van Its naar het ambacht, zou kunnen worden
doorbroken, doordat b.v. ook mavo-abiturienten zich
H. Ponneker
misverstanden bestaan over het ambacht. Met name op
de arbeidsmarkt hebben beroepsgenoten hier meer hinder
dan plezier van gehad. Door de onvoldoende waardering
voor het ambacht dreigt namelijk een tekort aan geinteresseerde jonge mensen te ontstaan die een ambachtelijk vak
willen leren. Er waren tot zo’n 10 jaar geleden maar heel
weinig ouders en leerkrachten die de aan hun zorgen toevertrouwde kinderen aanraadden naar de Its te gaan.
Het witte boord, een ,,carriere”, een redelijk salaris, en
niet te zwaar werk in een tegen ons klimaat beschermde
omgeving, zijn aantrekkelijker dan zwaar werk in weer
en wind op een bou wsteiger. Er werd dan ook gead viseerd,
na de lagere school de mavo, havo of het vwo te bezoeken.
Wie ,,echt niet kon leren” werd naar de Its gestuurd, die
daarmee een restschool was geworden. Zo werd ambachtelijk werken gekoppeld aan geringe leerprestaties. De
jongelui die desondanks toch via de Its in het ambacht
verzeild raakten hebben heden ten dage in veel gevallen
meer reden tot tevredenheid dan de duizenden die nu nog
de kantoren bevolken, en wier toekomst er bepaald minder florissant uitziet. In het technisch onderwijs is overigens de aandacht voor het algemeen vormend onderwijs
sterk toegenomen, waardoor de ambachtsmensen ons inziens op dit punt minder kwetsbaar zijn geworden. Het
redelijk kurinen hanteren van de troffel, de hamer of de
schroevedraaier is tegenwoordig niet meer voldoende.
Men moet vaak ook werktekeningen en schema’s kunnen
uitwerken en in een vreemde taal kunnen lezen. Het zou
ESB 8-7-1981
651