Ga direct naar de content

Naar een geemancipeerde arbeidsverdeling (II)

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 1 1981

Naar een geemancipeerde
arbeidsverdeling (II)
Effecten van voorgestelde maatregelen
PROF. DR. C. K. F. NIEUWENBURG* — DRS. J. J. SIEGERS*
In deel I van dit artikel in ESB van vorige week werd gesignaleerd dat de
Emancipatiekommissie in haar beleidsadviezen ten aanzien van een geemancipeerde
arbeidsverdeling verder is gegaan dan de Sociaal-Economische Raad. Zij bepleitte o.a. tijdelijke
voorkeursbehandeling voor vrouwen en een algemene verkorting van de arbeidstijd tot vijf uur
per dag. In dit tweede en laatste deel worden de (neven)gevolgen besproken van de maatregelen
die de Emancipatiekommissie heeft voorgesteld. Geconstateerd wordt
dat het advies van de Emancipatiekommissie meer een eerste aanzet tot een
emancipatiebeleid op economisch terrein is dan een uitgewerkt plan.
Inleiding
In het eerste deel van dit artikel dat in ESB van vorige week
verscheen, zijn de adviezen besproken die door de SociaalEconomische Raad en de Emancipatiekommissie zijn uitgebracht omtrent het beleid ten aanzien van vrouw en arbeid 1).
De twee verschenen adviezen, uitgebracht naar aanleiding
van een identieke adviesaanvrage uit 1976 van de zijde van
de toenmalige minister van Sociale Zaken, Boersma, zijn
sterk verschillend. Het advies van de SER beperkt zich in
feite tot de sfeer van de betaalde arbeid, terwijl dat van de
Emancipatiekommissie het gehele terrein van de betaalde
en onbetaalde activiteiten in de beschouwing betrekt. Het
SER-advies komt met een opsomming van vrij traditionele
aanbevelingen. De Emancipatiekommissie ziet als kernpunt
waar het gehele emancipatiestreven om draait, de fundamentele gelijkheid van mannen en vrouwen, en beveelt een
beleid aan dat gericht is op een rechtvaardige verdeling
van rechten en plichten op elk deelterrein van de betaalde
en onbetaalde arbeid. Deze doelstelling denkt de Emancipatiekommissie dichterbij te kunnen brengen door de volgende maatregelen:
— een algemene verkorting van de betaalde arbeidstijd tot
vijf uur per dag;
— compensatie van de inkomensderving en de directe kosten
verbonden aan het grootbrengen van kinderen; verzelfstandiging in het stelsel van belastingheffing en sociale
zekerheid;
— uitbreiding van de voorzieningen ten behoeve van huishouding en kinderverzorging.
In het tweede en laatste deel van dit artikel worden enkele
gevolgen besproken van de voorgestelde maatregelen. Daarbij wordt met name aandacht besteed aan de financiering
van een algemene verkorting van de betaalde arbeidstijd tot
vijf uur per dag en de verenigbaarheid van de emancipatiedoelstelling met enkele van de traditionele doelstellingen van
het sociaal-economische beleid, zoals die door de SER zijn
geformuleerd. Het artikel wordt afgesloten met een aantal
conclusies.

gen aan de verwezenlijking van een dergelijke arbeidsverdeling. Twee soorten maatregelen kunnen worden onderscheiden. Enerzijds de door de SER genoemde maatregelen
op de terreinen van onderwijs en beroepenvoorlichting, de
combinatie van beroeps- en huishoudelijke en gezinstaken
en de positie van de vrouw op de markt voor betaalde arbeid
zelf, welke ook door de Emancipatiekommissie naar voren
zijn gebracht, alsmede de door de commissie genoemde voorstellen omtrent tijdelijke voorkeursregelingen. Anderzijds
zijn er de voorstellen met betrekking tot de door de Emancipatiekommissie voorgestane algemene verkorting van de betaalde arbeidstijd tot vijf uur per dag.
Bij de beoordeling dienen ten minste de volgende drie
aspecten van de diverse maatregelen een rol te spelen:
a. de financiering;
b. de mogelijke neveneffecten die afbreuk doen aan de verwezenlijking van andere doelstellingen dan de (zesde) doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen binnen de
maatschappelij ke arbeidsverdeling;
c. de mogelijke neveneffecten die afbreuk doen aan de verwezenlijking van de zesde doelstelling zelf.
Ten aanzien van de financiering wordt in het SER-advies
gesteld: ,,De Raad realiseert zich dat bovenstaande aanbevelingen naast baten ook kosten met zich brengen, hetzij
voor de overheid, hetzij voor het bedrijfsleven, hetzij voor
beide. Naar het oordeel van de Raad mag dit er niet toe
leiden, dat de ontwikkeling van het beleid gericht op gelijke
kansen en behandeling van vrouwen en mannen met betrekking tot de arbeid hierdoor wordt verhinderd. Wel moet, om
op korte termijn een duidelijk en gericht beleid te kunnen
voeren, gekomen worden tot prioriteitsstelling, allereerst
tussen de verschillende aanbevelingen onderling. Een inzicht
in de kosten en baten van de voorgestelde beleidsaanbevelingen, ook rekening houdend met de mate waarin zij kunnen
bijdragen aan het gestelde doel van gelijke kansen en behandeling, is daartoe noodzakelijk. Ook behoort te worden overwogen op welke wijze en door wie de eventuele kosten voor de
vereiste voorzieningen moeten worden gedragen” 2). Ook de
*De schrijvers zijn als respectievelijk hoogleraar en wetenschappelijk
medewerker verbonden aan het Economisch Instituut van de Rijks-

Aanzet tot evaluatie

universiteit te Utrecht.

Na de in deel I gegeven bespreking van het begrip geemancipeerde arbeidsverdeling wordt nu nader ingegaan
op de vraag in welke mate de door de SER en de Emancipatiekommissie voorgestelde maatregelen zouden kunnen bijdra-

arbeidsmarktpositie van vrouwen, Den Haag, 1979, Emancipatiekommissie, Advies arbeid, Visie op de maatschappelijke verdeling

1) Sociaal-Economische Raad, Advies over de verbetering van de

652

van betaalde en onbetaalde arbeid over vrouwen en mannen met

aanzetten voor concreet beleid, Rijswijk, 1980.
2) SER, op. cit., biz. 34.

Emancipatiekommissie realiseert zich dat de door haar ge-

Voor zover dit het geval is, betekent dit in een tijd van

schetste beleidslijnen aanzienlijke financiele gevolgen hebben 3). Gezien het feit dat veel van de kosten en baten van op
emancipatie gerichte maatschappelijke veranderingen niet in

schaarste aan arbeidsplaatsen dat de werkgelegenheidsarbeid verslechtert. Bij een slechts geringe toeneming van

geld zijn uit te drukken of zelfs nauwelijks kwantitatief zijn
vast te stellen, is de Emancipatiekommissie overigens van

de mogelijkheden voor vrouwen toe te treden tot mannenberoepen worden dan vrouwen door mannen verdrongen uit

oordeel dat een kwantitatieve kosten-batenanalyse van der-

de beroepen die zij van oudsher vervulden 7). In het licht van

gelijke veranderingen niet mogelijk is. Desondanks zegt zij

de achterstandpositie van de vrouw op de arbeidsmarkt lijkt

positie van de vrouw ten aanzien van de markt voor betaalde

ervan overtuigd te zijn dat ,,de aanbevelingen uit dit advies

het dan ook per saldo gewenst dat in het beleid de nadruk

voor de Nederlandse bevolking als geheel een uitgesproken

ligt op de toetreding van vrouwen in mannenberoepen 8).
Soortgelijke kanttekeningen als hierboven geplaatst bij de

positieve uitwerking zullen hebben, waarbij de balans van
kosten en baten duidelijk in het voordeel van de baten door-

Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen in het

slaat” 4).

arbeidsproces zijn van toepassing op het hanteren van de

Met betrekking tot de eerste van de twee soorten maatregelen die in het begin van deze paragraaf werden onderscheiden, valt zonder aanvullende gegevens niet veel meer

uitbreiding van het aantal betaalde deeltijdbanen. Wanneer

over de financiering te zeggen. Dit ligt anders voor de maat-

regelen die verband houden met de algemene verkorting van

het overwegend vrouwen zijn die deze banen vervullen,
werkt dit instrument eerder rolbevestigend dat roldoorbrekend: men zegt dan al gauw ,,vrouwen moeten immers naast

het verrichten van betaalde arbeid nog in de gelegenheid zijn

de betaalde arbeidstijd per dag. Wij komen hierop in de
volgende paragraaf terug.

thuis het huishoudelijk werk te doen” 9). De eerste en belangrijkste van de zes door de Emancipatiekommissie vermelde

In verband met mogelijke neveneffecten van maatregelen
op andere doelstellingen van sociaal-economisch beleid is
met name de verhouding tussen de zesde doelstelling en de

deeltijdbanen moet voldoen, is dan ook dat de verdeling van
mannen en vrouwen over dergelijke banen zo snel mogelijk

doelstelling van een rechtvaardige inkomensverdeling van

belang. Zo hebben twee van de eisen die door de Emancipatiekommissie aan emancipatiemaatregelen zijn gesteld, op deze
relatie betrekking, i.e. de eis van een gelijke verdeling over
mannen en vrouwen van inkomen en sociale zekerheid en de
eis dat negatieve effecten voor bepaalde groepen die met

beleidsmaatregelen gepaard kunnen gaan, voor hen in redelijkheid te dragen moeten zijn. In de volgende twee paragrafen wordt de relatie tussen de zesde doelstelling en de doelstelling van een rechtvaardige inkomensverdeling verder uitgewerkt met betrekking tot het vraagstuk van de verkorting

voorwaarden, waaraan de uitbreiding van het aantal betaalde
gelijk dient te worden.
Met betrekking tot het voorstel tot invoering van een
ouderschapsverlof (dat goed moet worden onderscheiden
van het zwangerschaps- en het bevallingsverlof) moet het
volgende worden opgemerkt. Op grond van de huidige rolverdeling kan worden verwacht dat het vrijwel uitsluitend

vrouwen zijn die een beroep op een dergelijke regeling zullen
doen. Hierdoor wordt op zich zelf de bereidheid tot het in
dienst nemen van vrouwen kleiner, waardoor hun arbeids-

marktpositie wordt verzwakt. Het verdient daarom in over-

zekerheid en het belastingregime.

weging te worden genomen om, zolang de huidige rolpatronen nog onvoldoende zijn geslecht, te bepalen dat in beginsel 10) elk van beide ouders slechts aanspraak heeft op de

Een tweede relatie die waard is te worden genoemd, betreft
die tussen de zesde doelstelling en de doelstelling van volledige werkgelegenheid. Wanneer verkorting van de betaalde
arbeidstijd per dag niet alleen een bijdrage zou leveren aan

lijke arbeid binnenshuis en betaalde arbeid buitenshuis te

van de betaalde arbeidstijd per dag en dat van de sociale

de gelijkheid van mannen en vrouwen binnen de maatschappelijke arbeidsverdeling, maar ook aan de verwezenlijking
van volledige werkgelegenheid, dan zou het mes van een

helft van het totale aantal verlofdagen 11). Een regeling van
het ouderschapsverlof die een dergelijke bepaling bevat,
levert niet alleen een bijdrage aan de mogelijkheid huishoude-

dergelijke maatregel aan twee kanten snijden 5). In aansluiting

3) Emancipatiekommissie, op. cit., biz. 147-149.
4) Idem, biz. 149.

op hetgeen ten aanzien van de financiering werd gesteld, zij

427ste(…. )vergadering van deSociaal- Economische Road, (….),

opgemerkt dat ook de overheid een gulden maar een keer kan
uitgegeven. De prioriteitsstelling ten aanzien van de doelstellingen en van de daarop gerichte maatregelen is een politieke
keuze. Het behoort tot de taak van de economische wetenschap de diverse relaties tussen de diverse doelstellingen en

de diverse maatregelen te verhelderen ten einde de consequenties van de onderscheiden keuzemogelijkheden duidelijk
te maken. In dit verband willen wij een pleidooi houden voor
het construeren van een model waarin deze relaties, d.w.z.
inclusief de relaties die verband houden met de zesde doelstelling, expliciet zijn opgenomen. Een dergelijk model zou
ook een bijdrage kunnen geven ten aanzien van het hiernavolgende punt.

Met betrekking tot neveneffecten van maatregelen die afbreuk doen aan de doelstelling van de maatregelen zelf, kan
het volgende worden opgemerkt. Het is b.v. twijfelachtig of
de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen in het

arbeidsproces inderdaad de positie van de vrouw op de markt

5) Vergelijk daarentegen in dit verband SER, Verslag (….) van de

17 augustus 1979 (….), Den Haag, biz. 546, Ik.
6) Omdat vaststaande inhoudelijke criteria ontbreken, lijken de
uitdrukkingen ,,mannenberoep” en ,,vrouwenberoep” slechts op
tautologische wijze te worden afgebakend. Een beroep wordt gekenmerkt als een mannenberoep wanneer daarin hoofdzakelijk mannen
werkzaam zijn, en als een vrouwenberoep wanneer daarin hoofdzakelijk vrouwen werken. Vgl. J. J. Siegers, Enkele kenmerken van

vrouwen in mannenberoepen, Intermediair, 13 februari 1981, biz. 55.
7) Vgl. SER, Advies …., 1979, biz. 21.
8) Daarbij dient te worden gewaakt dat niet door het toenemende
aantal vrouwen in een mannenberoep dit mannenberoep overeenkomstig de Wet van Sullerot qua status, beloning en andere arbeids-

voorwaarden verslechtert. Zie hieromtrent E. Sullerot, De vrouwenarbeid in onze tijd, Bussum, 1969, biz. 113 e.v. (oorspronkelijke
uitgave: Histoire et sociologie du travail feminin, 2. Le travail des
femmes a I’epoque actuelle, Parijs, 1969) en H. R. H. May-Weggen
(rapporteur), op. cit., biz. 58-59.
9) Op dit gevaar is o.a. gewezen door T. de Rijk en G. van der Velden, Wie weet de weg naar een vrouwvriendelijk arbeidsmarktbeleid?, Ars Aequi, juli/augustus 1980, biz. 452, noot 35.
10) Voor een-ouder-huishoudens dienen uitzonderingen te gelden.
11) J. J. Siegers, Ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op de

voor betaalde arbeid versterkt. In de eerste plaats is de kans

arbeidsmarkt, lezing ten behoeve van de serie ,,Vrouw en arbeid”

groot dat de toetreding van vrouwen in mannenberoepen 6)
er toe leidt dat zij binnen deze beroepen de laagste posities

in Sociaal Maandblad Arbeid, 1981); zie ook de door de minister

bezetten en dat de toetreding van de mannen in vrouwen-

beroepen tot gevolg heeft dat deze daarin vooral de relatief
betere posities innemen. De nieuwe situatie is dan vanuit de

beoogde doelstelling bezien wellicht nog slechter geworden.
Een dergelijke conclusie kan ook zijn ingegeven door het

waarnemen van een tweede onbedoeld neveneffect. Er zijn
aanwijzingen dat de instroom van mannen in vrouwenberoepen groter is dan die van vrouwen in mannenberoepen.
ESB 8-7-1981

van het Studium Generate van de Rijksuniversiteit Groningen,
11 november 1980 (eveneens onder dezelfde titel te verschijnen

van Sociale zaken op 20 februari 1981 bij de SER en de Emancipatiekommissie ingediende Adviesaanvrage ouderschapsverlof, biz. 14-15:
,,Juist om een meer evenwichtige rolverdeling te bevorderen is het
echter van groot belang dat aan zowel vrouwen als mannen een
zelfstandig recht op ouderschapsverlof wordt toegekend, dat wil
zeggen aan alle daarvoor in aanmerking komende werknemers, met
dien verstande dat indien een van beide ouders van zijn recht geen

gebruik maakt, het niet gebruikte recht niet overdraagbaar is aan
de andere ouder. Een zelfstandig recht is overigens ook noodzakelijk
gezien de technische complicaties (….)”.

653

combineren, maar heeft gegeven de betreffende bepaling
naar verwachting tevens een roldoorbrekend effect.
Ten aanzien van de door de Emancipatiekommissie voorgestelde vormen van tijdelijke voorkeursbehandeling moet
worden aangetekend, dat bij de toepassing van dergelijke
regelingen het gevaar bestaat dat weerstanden tegen emancipatie worden opgeroepen of vergroot, hetgeen op zich zelf
aan de mogelijkheden tot realisering van de zesde doelstelling afbreuk kan doen. Overigens lijkt het wenselijk om onderzoek te doen naar de ervaringen die men elders — met

name in de Verenigde Staten — met tijdelijke voorkeursregelingen heeft opgedaan. In de volgende paragraaf wordt
onder meer bezien of ook van een algemene verkorting van

de betaalde arbeidstijd per dag averechtse effecten ten aanzien van de zesde doelstelling kunnen worden verwacht.
Ten aanzien van de eerste van de twee soorten maatregelen
die in het begin van deze paragraaf werden onderscheiden,
besluiten wij thans onze poging tot evaluatie. Resumerend
kan worden gesteld dat van een aantal van de voorgestelde
maatregelen zeker niet zonder meer een positieve bijdrage
aan de verwezenlijking van de gelijkheid van mannen en
vrouwen binnen de maatschappelijke arbeidsverdeling kan

worden verwacht. Veelal is het noodzakelijk nadrukkelijk
randvoorwaarden aan te brengen en sturend op te treden.

Ten slotte kan de arbeidstijdverkorting door de werknemers zelf worden bekostigd. Dit is de mogelijkheid waaraan de Emancipatiekommissie denkt. Uitgangspunt daarbij
is dat het primaire arbeidsinkomen per individu ongeveer
70% dient te bedragen van het huidige arbeidsinkomen 13).
Dit op grond van het feit dat in de huidige sociale wetgeving

de uitkeringen op het niveau van het sociale minimum voor
een alleenstaande 70% bedraagt van de uitkering voor een
gezin. Een probleem waaraan de Emancipatiekommissie
nauwelijks aandacht besteedt, is het feit dat de vermindering
van het primaire arbeidsinkomen 30% bedraagt, maar de vermindering van de betaalde arbeidstijd van acht naar vijf uur
37,5%. De loonkosten per arbeidsuur nemen daardoor toe
met 12%. In termen van het aanbod van betaalde arbeid door
gezinnen en soortgelijke samenlevingsverbanden: het primaire arbeidsinkomen stijgt met 40% (immers: van een maal

100% naar twee maal 70%), de aangeboden betaalde arbeidstijd 25% (immers: van een maal 100% naar twee maal
62,5%).
Ten einde de sociale minima per individu niet tot 62,5%
van het minimumloon te verminderen maar op 70% te handhaven, is een inkomensherverdeling nodig van de hogere- naar
de laagste-inkomenstrekkers. Wanneer deze herverdeling
plaatsvindt in de primaire sfeer, dan worden daardoor
evenwel, zoals hierboven is aangegeven, de loonkosten van

de door hen geleverde arbeid verhoogd. Hun concurrentieAlgemene verkorting van de betaalde arbeidstijd per dag
Waar de SER, zoals we hebben gezien, zich wel realiseert

dat gelijkheid tussen mannen en vrouwen ten aanzien van de
markt voor betaalde arbeid niet kan worden verwezenlijkt
zonder dat voldaan is aan voorwaarden met betrekking tot
de verdeling van huishoudelijke taken, verbindt de SER aan

die constatering verder geen conclusie. Dit in tegenstelling
tot de Emancipatiekommissie, die expliciet van oordeel is
dat zonder gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de verdeling van de onbetaalde huishoudelijke arbeid geen gelijk-

heid tussen mannen en vrouwen in de verdeling van de betaalde arbeid mogelijk is. Vervolgens leidt zij, zoals hiervoor is
aangegeven, af dat de gelijkheid van mannen en vrouwen in
de verdeling van alle arbeid slechts mogelijk is wanneer er
een algemene verkorting plaatsvindt van de betaalde arbeidstijd per dag. In deze paragraaf worden de volgende aspecten
van een dergelijke maatregel aan de orde gesteld:
1. de financiering;
2. de consequenties voor de inkomensverdeling;

3. de relatie met de doelstelling van volledige werkgelegenheid;
4. eventuele averechtse effecten ten aanzien van de zesde
doelstelling;

5. keuzevrijheid en roldwang;
6. fasering.

De financiering
De Emancipatiekommissie stelt voor de betaalde arbeidstijd per dag terug te brengen tot vijf uur onder gelijktijdige
verlenging van de bedrijfstijd per dag tot tien uur. Er zijn
vier mogelijke bronnen voor financiering van de arbeidstijdverkorting 12). In de eerste plaats valt te denken aan een
verhoging van de arbeidsproduktiviteit. Het lijkt evenwel niet
zonder meer aannemelijk dat de voorgestelde nieuwe organi-

satie van de betaalde arbeid tot een vergroting van de arbeidsproduktiviteit zal leiden. Een tweede mogelijkheid is financiering door het bedrijfsleven. Arbeidstijdverkorting waarvan de kosten drukken op het bedrijfsleven, leidt evenwel
tot een verscherping van het proces van uitstoot van arbeid;
er vindt vernietiging plaats van betaalde arbeidstijd. Hierdoor wordt afbreuk gedaan aan de doelstelling van volledige
werkgelegenheid. In de derde plaats kan worden getracht de
kosten van arbeidstijdverkorting af te wentelen op de over-

heid. De budgettaire consequenties zijn evenwel van dien
aard, dat ook deze vorm van financiering de verwezenlijking van volledige werkgelegenheid bemoeilijkt.
654

positie op de arbeidsmarkt wordt daardoor zowel ten opzich-

te van de factor kapitaal als ten opzichte van de trekkers van
hogere inkomens verzwakt. Op grond hiervan lijkt een inkomensherverdeling in de secundaire (en tertiaire) sfeer de voorkeur te verdienen, indien het de hogere-inkomenstrekkers
althans niet gelukt de zwaardere lastendruk af te wentelen.
De problemen klemmen des te meer wanneer in de overgangsperiode als eis wordt gesteld dat voor meerpersoons-huishou-

dens met een inkomenstrekker het huidige sociale minimum
(van 100%) wordt gehandhaafd 14).
Bij het voorgaande zij aangetekend dat als uitgangspunt

een situatie werd gehanteerd waarin alle mannen betaalde
arbeid verrichten en geen van de vrouwen dat doet. Een
realistischer voorbeeld, dat is gebaseerd op de uitkomsten
van de Arbeidskrachtentelling 1975 15), luidt als volgt.
In de uitgangssituatie zijn er in de leeftijd van 15 tot 65 jaar
4.303.000 mannen en 4.202.000 vrouwen, waarvan respectievelijk 83% en 32% betaalde arbeid verricht gedurende
respectievelijk gemiddeld 42 en 33 uur per week. Het totale
arbeidsvolume bedraagt dan 197.947.000 uren per week 16).

In de nieuwe situatie zijn de aantallen mannen en vrouwen
onveranderd. Van beiden verricht 83% betaalde arbeid gedurende 25 uur per week. Het totale arbeidsvolume bedraagt
nu 178.575.000 uren per week. Dit komt neer op een dating
van het arbeidsvolume met 9,8%. De daling van het arbeidsvolume bij de mannen overtreft blijkbaar de stijging van het
arbeidsvolume bij de vrouwen.
Binnen de categoric van de gehuwden kan de volgende
schatting worden gemaakt. Daarbij wordt bij ontstentenis
van nadere gegevens uitgegaan van gezinnen waarvan de
vrouw niet behoort tot de categoric scholier/student.
Tevens wordt verondersteld dat het percentage mannen dat

12) Zie C. F. K. Nieuwenburg, Arbeidstijdverkorting en werkgelegenheid, Nederlands Centrum van Directeuren, 1979, biz. 9 e.v.
13) Emancipatiekommissie, op. cit., biz. 5, 129-130.

14) Idem, biz. 5, 130.

15) CBS, Arbeidskrachtentelling 1975, Den Haag, 1978, blz.19, 22
en 26. Zie voor een soortgelijke berekening M. Bruyn-Hundt, De
kostwinner emit. Een eerste verkenning, ESB, 1 november 1978,
biz. 1122 e.v. Zij komt onder meer tot afwijkende uitkomsten, omdat
zij uitgaat van de weinig realistische yeronderstelling, dat de participatiegraad van vrouwen op de arbeidsmarkt in de nieuwe situatie
100% bedraagt.
16) Het betreft hier het aanbod van arbeid, dus inclusief de werklozen. Aan de laatsten is de gemiddelde betaalde arbeidstijd van
de betaalde arbeid verrichtenden toegerekend. Het cijfer ligt hoger
dan het cijfer dat in het in noot 62 genoemde artikel van BruynHundt is vermeld, omdat aldaar de 91.000 personen die betaalde
arbeid verrichtten maar waarvan de arbeidsduur onbekend is, niet
zijn meegerekend.

betaalde arbeid verricht gelijk is aan 91 (zijnde het deelnemingspercentage van mannen in de leeftijd van 25 tot 65
jaar) en dat het aantal uren per week dat zij dat doen, niet

neemt dan niet af, maar zelfs toe. Dit veronderstelt evenwel
dat geen sprake is van vaste technische coefficienten. In de
betreffende onderneming zijn immers in de oude situatie op

verschilt tussen gehuwde en ongehuwde mannen. Voor de

elk tijdstip 20 personen aanwezig tegen 16 in de nieuwe

vrouwen wordt uitgegaan van een percentage van 24 dat betaalde arbeid verricht en wel gedurende gemiddeld 28 uur.
Het totale arbeidsvolume dat door de 2.983.000 gehuwden
wordt geleverd, bedraagt dan 134.056.000 uur per week.
In de nieuwe situatie verricht zowel van de gehuwde mannen
als de gehuwde vrouwen 91% betaalde arbeid gedurende
25 uur per week. Het totale arbeidsvolume dat door de
gehuwden wordt geleverd, bedraagt nu 135.727.000 uur per
week, een toeneming van nauwelijks iets meer dan 1%.
Wel treedt er een grote verschuiving op. Wanneer wordt
aangenomen dat in de uitgangssituatie het deelnemingspercentage van de gehuwde vrouwen niet wordt bemvloed
door dat van de mannen 17) en het deelnemingspercentage
van de mannen niet door dat van de vrouwen, dan kan
worden berekend dat in de uitgangssituatie van het in uren
gemetes aanbod van betaalde arbeid 1,4% wordt geleverd
door gezinnen waarvan de man geen betaalde arbeid verricht
en de vrouw wel, 64,7% door gezinnen waar de man betaalde
arbeid verricht maar de vrouw niet en 34,0% door gezinnen
waar beiden betaalde arbeid verrichten. In de nieuwe situatie
luiden deze percentages respectievelijk 4,5, 4,5 en 91.
Zoals hierboven werd aangegeven, zou het in uren gemeten
aanbod van betaalde arbeid in 1975 in de nieuwe situatie
bijna 10% lager liggen dan in de oude situatie. Wanneer we
de in 1975 aanwezige open en verborgen werkloosheid op
een zelfde percentage schatten, dan zou dat bij afwezigheid
van kwalitatieve discrepanties (hierop komen wij in het navolgende terug) hebben geleid tot volledige werkgelegenheid.
Hoe ziet nu het financieringsprobleem er uit?
Stel dat in een onderneming per week door 20 personen
gedurende 40 uur gelijktijdig wordt gewerkt, zodat een
arbeidsvolume van 800 uur resulteert. Bij een uurloon van

situatie.

een geldeenheid betekent dit voor de onderneming een

totale loonsom van 800 geldeenheden. In de nieuwe situatie
wordt het arbeidsvolume van 800 uur geleverd door 32 personen die 25 uur werken. Bij een constant uurloon blijft de
loonsom gelijk aan 800 geldeenheden. Het wekelijkse loon-

inkomen dat in de oude situatie 800/20 = 40 geldeenheden
bedroeg, is nu gelijk aan 800/32 = 25 geldeenheden. Het inkomen valt in de nieuwe situatie terug op 62,5% van het
oude niveau.
Gegeven evenwel de eerder genoemde restrictie dat nie-

mands inkomen onder een niveau van 70% van het minimumniveau mag uitkomen is een inkomensoverheveling nodig van
degenen die in de oude situatie netto meer dan 1,12 X het
netto minimumloon verdienden ten gunste van degenen met
een netto inkomen van 1 tot 1,12 X het netto minimumloon.

Bij een huidig netto minimumloon van ongeveer f. 17.00018)
betekent 1,12 X het netto minimumloon een netto inkomen

van ruim f. 19.000. Dit impliceert dat alle loontrekkenden
die in de oude situatie netto minder dan omstreeks 0,85 X
modaal verdienden gecompenseerd dienen te worden door
degenen met een inkomen boven 0,85 maal modaal.
Ten einde een globale indruk te verkrijgen van het aantal
personen dat voor compensatie in aanmerking zou komen,
zij er op gewezen dat alleen al het percentage werknemers
met een minimum(jeugd)loon in 1976 10,5 bedroeg (5,7 voor
de mannen en 23,4 voor de vrouwen) en gezien de.stijgende
tendens van dit percentage, ligt het thans naar verwachting
nog hoger 19). Dit laatste zal vrijwel zeker het geval zijn
wanneer de mate waarin de gehuwde vrouwen participeren
op de markt voor betaalde arbeid, gelijk wordt aan die van
de mannen. Bij een percentage van 10,5 bedraagt het aan
degenen met een minimumloon te compenseren bed rag
ca. f. 60 mln.
In het rekenvoorbeeld is er stilzwijgend van uitgegaan dat
zich binnen de onderneming geen organisatorische aanpassingsproblemen voordoen. Onder meer is, overeenkomstig
het voorstel van de Emancipatiekommissie, aangenomen dat
de bedrijfstijd wordt verlengd van acht tot tien uur per dag.
Het totale aantal uren dat de factor kapitaal wordt bezel,
ESB 8-7-1981

In geval sprake is van volledig vaste technische coefficien-

ten, zijn er op elk tijdstip van de tien uur durende bedrijfstijd
20 personen nodig. Dit impliceert in de eerste plaats een toeneming van de vraag naar arbeid met 25%, hetgeen gegeven
de veronderstelde situatie van volledige werkgelegenheid een
jfors tekort aan aanbod van betaalde arbeid betekent. In de
tweede plaats rijst een afzetprobleem, doordat de produktie
met in beginsel zo’n 25% zal toenemen, tenzij de arbeidsproduktiviteit daalt. Dit laatste acht de Emancipatiekommissie niet waarschijnlijk. Zij stelt immers „…. en zal door de
kortere arbeidsdag de productiviteit per werkuur kunnen

stijgen” 20). Deze extra produktie zal naar verwachting
slechts kunnen worden verkocht ten koste van een prijs-

daling. Gegeven het feit dat minstens de helft van onze
produktie wordt geexporteerd, moet in dit verband rekening

worden gehouden met ruilvoetverliezen, die de problemen
nog zullen vergroten. Genoemde twee problemen zullen des
te minder groot zijn naarmate de technische coe’fficienten
flexibeler zijn en naarmate de invoering van een vijfurendag
geleidelijker plaatsvindt.
Het voorgaande ondersteunt de stalling van de Emancipatiekommissie dat fasering noodzakelijk is. De benodigde
omvangrijke veranderingen binnen de particuliere huishoudens, de bedrijven en bij de overheid zijn in beginsel mogelijk, maar vergen naar het zich laat aanzien een ruime aan-

passingsperiode.

De inkomensverdeling
Met het voorgaande is al een van de consequenties
van een algemene verkorting van de betaalde arbeidstijd voor
de inkomensverdeling aangegeven. Een bijzonder forse
inkomensnivellering is vereist, opdat niemands inkomen
beneden een inkomensniveau van 70% van het netto minimumloon zakt. De Emancipatiekommissie realiseert zich dat
hierdoor bij een ongewijzigde tariefstelling de opbrengsten
van de loon- en inkomstenbelasting sterk zullen verminderen.
Maar volgens de commissie ,,zal hiervoor een oplossing
kunnen worden gezocht door uit te gaan van de individuele
draagkracht. De draagkracht van leden van een huishouden
met meer dan een inkomensgenieter zal, bij een gelijk geldinkomen per individu, hierbij over het algemeen hoger kun-

nen worden geacht dan de draagkracht van alleenstaanden” 21). De Emancipatiekommissie gaat helaas niet in op
de vraag in hoeverre het hanteren van het gezinsinkomen als
grondslag voor de belastingheffing te rijmen valt met de door

haar ook ten aanzien van de loon- en inkomstenbelasting
voorgestane verzelfstandiging van mannen en vrouwen 22).
In de volgende paragraaf komen wij hierop terug.
Een tweede aspect betreft de stalling dat het vergrote aandeel van vrouwen op de markt voor betaalde arbeid ertoe
17) Zie voor een ondersteuning van deze veronderstelling J. J. Siegers, De relatie tussen de arbeidsmarktparticipatie door gehuwde
vrouwen en de aanwezigheid van jonge kinderen in het gezin: een
analyse op basis van de uitkomsten van de Arbeidskrachtentelling
1975, Onderzoekrapport, Economisch Instituut RUU, Utrecht,
1981. De gevonden uitkomsten vormen derhalve geen bevestiging
van de door A. van der Veen en S. IJ. Roosma geuite suggestie; zie
hun Deeltijdarbeid: instrument voor herverdeling van arbeid?, ESB,
4 februari 1981, biz. 108. De hier gemaakte veronderstelling betreft
in feite de afwezigheid van een (al dan niet ppsitief) ..additional
worker”-effect; zie hierover J. J. Siegers, Arbeidsmarktsituatie en
arbeidsaanbod, Sociaal Maandblad Arbeid, mei 1980, biz. 374-375.
18) Vgl. Ministerie van Sociale Zaken, Eenmalige verhoging van

minimumloon en sociale minima over december, persbericht,

12 november 1980, in combinatie met SER, Advies inzake de aanpassingsmechanismen van minimumloon en sociale uitkeringen,
Den Haag, 1979, biz. 142.
19) SER, Advies inzake de aanpassingsmechanismen van minimumloon en sociale uitkeringen. Den Haag, 1979, biz. 17 en CPB, Centraal Economisch Plan 1979, Den Haag, 1979, biz. 104.
20) Emancipatiekommissie, op. cit., biz. 90.
21) Idem, biz. 134.
22) Idem, biz. 133-134.

655

leidt, dat de primaire inkomensverdeling ongelijker wordt.
De redenering verloopt als volgt. Tussen het opleidingsniveau van mannen en dat van vrouwen binnen leefgemeenschappen bestaat een positief verband. Dat wil zeggen dat

Keuzevrijheid en roldwang

De maatregel van een algemene verkorting van de betaalde
arbeidstijd per dag draagt zowel een expliciet als een impliciet verplichtend karakter. Expliciet is het verbod op meer

mannen met een grote verdiencapaciteit in het algemeen
samenleven met vrouwen waarvan de verdiencapaciteit ook
relatief hoog is. ‘Gegeven een inkomensverdeling tussen leefgemeenschappen waarvan alleen de man betaalde arbeid verricht, betekent het toetreden van alle vrouwen tot de markt
voor betaalde arbeid dat aan het inkomen van de leefge-

treffende maatregel voor de meeste mensen de plicht in om
betaalde arbeid te verrichten en wel om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Deze plicht bestaat voor alien die
niet deel uitmaken van een leefgemeenschap waarvan een

meenschappen waarvan de man een relatief laag inkomen

ander lid voldoende financiele niiddelen inbrengt om hen

heeft een kleiner bedrag wordt toegevoegd dan aan het inkomen van de leefgemeenschappen waarvan de man een

te onderhouden. Aan volwassenen lijkt in beginsel inderdaad
de plicht om door betaalde arbeid in het eigen levensonder-

relatief hoog inkomen inbrengt.

houd te voorzien te mogen worden gesteld. Toch kan men

dan vijf uur betaalde arbeid per dag. Impliciet houdt de be-

Ten minste twee kanttekeningen zijn hierbij op hun plaats.

zich afvragen of de geschetste situatie van een in beginsel

Ten eerste is het discutabel of bij de beoordeling van de

voor ieder geldende betaalde arbeidstijd van 25 uur per week

inkomensverdeling de leefeenheid als vergelijkingsbasis moet

in de vorm van vijf uur per dag wel volledig recht doet aan

worden gehanteerd. Uitgaande van de eis tot financiele zelf-

ieders keuzevrijheid 25). De vraag is retorisch. Er moet

standigheid van elk volwassen individu lijkt niet de leefeenheid, maar het individu de aangewezen basis voor de be-

valt 23), hetgeen de vrouw in een van hen afhankelijke posi-

evenwel een onderscheid worden gemaakt tussen de situatie
waarin sprake is van een geemancipeerde arbeidsverdeling
enerzijds en de overgangsperiode gedurende welke wordt getracht een geemancipeerde arbeidsverdeling te verwezenlijken anderzijds.
In de eerstgenoemde situatie is het vanuit het oogpunt van

tie plaatst. De herverdeling van alle arbeid, zoals de Emanci-

de zesde doelstelling niet relevant of iemand bij voorbeeld

patiekommissie die voorstaat, traeht deze inkomensongelijkheid en de daarmee gepaard gaande afhankelijkheidspositie

drie dagen per week betaalde arbeid verricht gedurende acht
uur en twintig minuten per dag of dat vijf dagen per week

van de vrouw te elimineren. Voor wie wil vasthouden aan de

gedurende vijf uur per dag doet. In een geemancipeerde

leefeenheden als vergelijkingsbasis kan er in de derde plaats
op worden gewezen, dat een inschakeling van alle arbeidsgeschikte mannen en vrouwen in het betaalde-arbeidsproces

samenleving zijn vele modaliteiten ten aanzien van de maatschappelijke arbeidsverdeling vanuit het oogpunt van de zesde
doelstelling aanvaardbaar, omdat daarin het geslacht niet

paling van de inkomensongelijkheid. In aansluiting daarop

kan als tweede kanttekening worden opgemerkt, dat thans
het overgrote deel van de geldinkomens aan de mannen toe-

een ten opzichte van de huidige situatie gelijkere inkomensverdeling over leefeenheden oplevert. De vermelde correlatie
tussen de deelname aan betaalde arbeid door gehuwde
vrouwen en hun opleidingsniveau vervalt dan immers.

Volledige werkgelegenheid
De voorstanders van een algemene verkorting van de betaalde arbeidstijd zijn niet alleen te vinden onder hen die

meer als criterium wordt gehanteerd. De kans om een man

aan te treffen in een bepaalde positie die wordt gekenmerkt
door bepaalde specifieke aspecten met betrekking tot inhoud,
arbeidsduur, tijdstip waarop de betreffende arbeid wordt verricht e.d. is in een dergelijke samenleving even groot als de
kans om een vrouw in die positie aan te treffen. Voor de overgangsperiode ligt dat anders. Weliswaar is in het voorgaande
aangegeven dat er ook bij een algemene verkorting van de

betaalde arbeidstijd per dag voor moet worden gewaakt dat

gelijkheid van mannen en vrouwen binnen de maatschappelijke arbeidsverdeling nastreven, maar ook onder hen die met
dit instrument beogen de doelstelling van volledige werkgelegenheid dichterbij te brengen. De werkloosheid wordt
in deze gedachte bestreden door de aanwezige vraag naar

de verdeling van de onbetaalde huishoudelijke arbeid ongewijzigd blijft, maar van bij voorbeeld een algemene verkorting

betaalde arbeid beter te verdelen over de onderscheiden

positie van de vrouw.

aanbieders.
Een eerste probleem hierbij is in hoeverre de loontrekken-

Fasering

den bereid zijn de arbeidstijdverkorting te financieren.

Naarmate zij die bereidheid niet hebben en de kosten afwentelen op overheid en/ of bedrijfsleven wordt afbreuk gedaan

aan de mogelijkheid de doelstelling van volledige werkgelegenheid te verwezenlijken. Een tweede probleem wordt
gevormd door de eis dat de kapitaalgoederenvoorraad geen
knelpunt mag vormen. Een derde moeilijkheid betreft de
aansluiting tussen vraag en aanbod op de markt voor betaalde arbeid. Zoals in het voorgaande is aangegeven, is een
kwantitatieve aansluiting van aanbod van en vraag naar
betaalde arbeid niet onaannemelijk, maar of dat ook in

kwalitatieve zin het geval zal zijn, valt te bezien 24). Ook wat

van de betaalde arbeidstijd per week valt vooralsnog op
dit punt helemaal niets te verwachten. Laatstgenoemde maatregel lijkt slechts een averechts effect te hebben voor de

De Emancipatiekommissie erkent dat de door haar voorgestelde maatregelen niet van de ene op de andere dag kunnen

worden doorgevoerd en realiseert zich dan ook de noodzaak
van fasering 26). Onderscheiden wordt een drietal fasen van

elk zes a tien jaar, zodat in het eerste decennium van de
volgende eeuw in Nederland een geemancipeerde samenleving zou kunnen zijn verwezenlijkt. ,,Zwaartepunten voor
het beleid op de korte termijn zullen moeten worden gelegd
bij maatregelen die het deelnemen aan betaalde arbeid voor

de grote groepen die dat wensen, daadwerkelijk mogelijk

ten aanzien van de zesde doelstelling

maken, alsmede bij het vraagstuk van de inkomensverdeling
tussen vrouwen en mannen” 27). Voor de middellange termijn wordt gedacht aan het uitgroeien van een formele gelijkberechtiging tot ,,een grotere feitelijke gelijkheid, voor

Een averechts effect ten aanzien van de zesde doelstelling

die leeftijdsgroepen die door de veranderingen in de maatschappelijke infrastructuur langzamerhand ook de gelijke

dat van een algemene verkorting van de betaalde arbeidstijd
per dag kan uitgaan, heeft betrekking op het feit dat een dergelijke maatregel een herverdeling van de onbetaalde huishoudelijke arbeid weliswaar wel mogelijk maakt, maar niet

23) Idem, biz. 127.
24) Vgl. bij voorbeeld J. de Koning, Optimalisering van de verdeling
van de werkgelegenheid, NE1, Rotterdam, 1980, o.a. biz. 9, 13, 50,

dit aspect betreft, lijkt een ruime aanpassingsperiode vereist.

Averechtse effecten

noodzakelijkerwijze daartoe leidt. Dit betekent dat het risico

bestaat dat de vrouw nadrukkelijker dan voorheen dubbel
belast wordt. De invoering van deze maatregel vergt dan ook

zeker de door de Emancipatiekommissie — en ook door de
SER — voorgestelde maatregelen op het gebied van roldoorbreking.
656

83, 104 en 155.

25) Vgl. bij voorbeeld J. Fortuin, Taboe-boe-boehhh!!!, Socialisme
en Democratic, december 1980, biz. 561 en F. J. de Winter-Otto,
De kostwinner eruit?, ESB, 14 maart 1979 met naschrift door M.

Bruyn-Hundt.
26) Emancipatiekommissie, op. cit., biz. 83-88.
27) Idem, biz. 85-86.

I
j

verplichtingen binnen en buiten de betaalde arbeid kunnen
dragen” 28).
Als voorbeeld van een concreet beleidspunt wordt ge-

gevolgen. De Emancipatiekommissie onderkent dat haar
voorstellen leiden tot een nivellering van individuele inko-

iedereen; garanties voor een nog kortere arbeidsdag voor wie

mens. Door de progressie in de tarieven van de loon- en inkomstenbelasting betekent dit voor de overheid een inkomstenderving. De daardoor noodzakelijke wijziging van

daar al aan toe is” 29). De algemene verkorting van de betaalde arbeidstijd per dag tot vijf uur wordt door de Emanci-

te behouden — wil de commissie gepaard doen gaan met een

noemd ,,verkorting van de dagelijkse arbeidsduur voor

patiekommissie blijkbaar — en naar ons lijkt niet ten onrechte — pas als realiseerbaar gezien op de lange termijn.

tariefstructuur — om een zelfde opbrengst voor de overheid

individualisering van de heffing. Maar merkwaardigerwijs
wordt in verband met de grondslag van de individuele draag-

Ten aanzien van de lange termijn stelt de commissie: ,,In de

kracht opgemerkt: ,,De draagkracht van leden van een huis-

lange termijn van invoering ontstaat er een duidelijk omslag-

houding met meer dan een inkomensgenieter zal, bij een ge-

punt voor net beleid namelijk als meer dan de helft van alle

lijk geldinkomen per individu, hierbij over het algemeen
hoger kunnen worden geacht dan de draagkracht van alleenstaanden” 36).
Met andere woorden, via een achterdeur wordt de draagkracht per huishouding ingevoerd en worden individuen in
fiscale zin toch weer van elkaar afhankelijk gemaakt. In dat

Nederlanders een geemancipeerd leef- en werkpatroon volgt

en er een volledig samenhangend stelsel van voorzieningen,
inkomensmaatregelen en arbeidspatronen tot stand is gekomen. Een emancipatiebeleid kan niet wachten met het aan-

passen van de maatschappelijke spelregels tot dat alle generaties daarin zijn opgegroeid. Na het omslagpunt zal derhalve
gedurende een aantal jaren voor geleidelijk kleiner wordende
groepen een overbruggingsregeling, met name op inkomensgebied, nodig zijn” 30).
Overig commentaar op het advies van de Emancipatiekommissie
Sociale zekerheid

De Emancipatiekommissie wenst ten aanzien van de
sociale zekerheid een ,,op de behoeften van het individu afge-

stemde benadering …., zowel op het gebied van uitkeringsrechten als bij de premieheffing” 31). Bij een individuele
benadering ,,zal op de lange termijn geen noodzaak bestaan

voor algemene regelingen die een structurele voorziening
vormen tegen het wegvallen van het inkomen van een even-

tuele partner, zoals het weduwenpensioen of een alimentatieverzekering” 32). Kostwinnersfaciliteiten, d.w.z. aanvullende
uitkeringen die worden verleend wanneer de partner van een

uitkeringsgerechtigde geen — of nauwelijks — betaalde arbeid verricht (of ook wel — geen of nauwelijks — eigen inkomen heeft) doen op zich afbreuk aan een dergelijke individualisering. Maatregelen die betrekking hebben op het verle-

nen van kostwinnersfaciliteiten worden door de commissie
dan ook slechts acceptabel geacht gedurende een overgangs-

periode en dienen ,,aflopend in de tijd te zijn” 33).
Ten aanzien van de sociale zekerheid wordt in het Advies
arbeid door de Emancipatiekommissie geen aandacht besteed
aan anticumulatiebepalingen. In een later uitgebracht advies
over de integratie van de werkloosheidsregelingen heeft zij dat

wel gedaan:
,,Als in het regeringsbeleid uitgegaan wordt van een zelfstandige

maatschappelijke positie van beide partners, wat onder meer tot uitdrukking komt in de Wet gelijke behandeling van vrouwen en mannen in het arbeidsproces, waarin het individuele recht op gelijke be-

handeling duidelijk vastligt, ongeacht de burgerlijke staat of de gezinsomstandigheden, dan valt daarmee niet te rijmen, dat in een
regeling, die gee’nt is op de positie in het arbeidsproces ten aanzien

van het recht op uitkering dan wel het feitelijk plaatsvinden van een
uitkering, de burgerlijke staat of de gezinsomstandigheden wel een
bepalende rol wordt toegedacht. Een uitwerking van de anticumulatieregeling in die zin leidt tot uitkeringsrechten op het niveau nul;
een fopspeen, waarvoor wel premie moet worden betaald. In het
algemeen wil de EK hier nogmaals pleiten voor een systeem van
individuele uitkeringsrechten, voor zover noodzakelijk aangevuld
met een toeslag, teneinde aanvullende ABW-uitkeringen te voorkomen” 34).

Deze laatste toeslagen dienen, voor zover sprake is van
kostwinnersfaciliteiten, volgens de Emancipatiekommissie

zoals gezegd generatiegewijs aflopend in de tijd te zijn.
Het belastingregime
De Emancipatiekommissie pleit voor een wijziging van

het fiscale stelsel in de richting van individualisering. Zij
is van mening dat de regeringsnota Op Weg daartoe een
goede aanzet vormt 35). Men ontkomt niet aan de indruk
dat de commissie de fiscale aspecten wat te vluchtig heeft behandeld, met name ook wat betreft de macro-economische
ESB 8-7-1981

opzicht is er geen sprake van een principieel andere benadering dan nu wordt.gevolgd. Deze onduidelijkheid lijkt te
worden veroorzaakt doordat in het advies onvoldoende het
in verband met de keuzevrijheid en roldwang gemaakte

onderscheid tot uitdrukking komt tussen enerzijds een
situatie waarin sprake is van een geemancipeerde arbeidsverdeling en anderzijds de overgangsperiode gedurende welke
wordt getracht een geemancipeerde arbeidsverdeling te ver-

wezenlijken. In haar recente Advies belastingen stelt de
Emancipatiekommissie: ..Eenemancipatoirebelastingheffing
is een belastingheffing naar individuele draagkracht”’37) en
,,Volkomen gescheiden heffing met gelijke voeten voor
iedereen zal het eindpunt zijn van de weg naar een geemancipeerde belastingheffing. De Emancipatiekommissie kan zich
verenigen met het in de nota (bedoeld wordt de nota Op Weg
van de toenmalige staatssecretaris Nooteboom, CN/JS)
neergelegde oordeel dat de tijd nog niet rijp is voor een vol-

komen gescheiden heffing van echtgenoten als wettelijke
regime” 38).
Aansluitend op het voorgaande kan worden gewezen op het
verschijnsel dat een sterke inkomensnivellering tussen huishoudens de besparingen nadelig bei’nvloedt. Dit kan be-

tekenen dat, ook al zou de overheid (door een herziening
van de tariefstructuur van de loon- en inkomstenbelasting
of door een verhoging van de indirecte-belastingtarieven)

een gelijke hoeveelheid belastingmiddelen ontvangen, een
belastingverzwaring toch nog onvermijdelijk is in het geval
de overheid wordt geconfronteerd met een blijvend geringe
hoeveelheid besparingen waarop zij ter dekking van het
structurele toelaatbare financieringstekort een beroep pleegt

te doen. In plaats van de belastingen te verhogen zouden de
collectieve uitgaven in neerwaartse richting kunnen worden
aangepast. Dat laatste lijkt echter strijdig met de door de
Emancipatiekommissie voorgestane collectivisering van be-

paalde voorzieningen, met name van voorzieningen die verband houden met het grootbrengen van kinderen.
Het grootbrengen van kinderen
In het advies van de Emancipatiekommissie wordt veel

aandacht besteed aan de problemen rond het grootbrengen
van kinderen, in het bijzonder wat betreft de daaraan verbonden offers in de vorm van te maken kosten en de inkomens28)
29)
30)
31)
32)
33)

Idem, biz. 86.
Idem, biz. 86.
Idem, biz. 87.
Idem, biz. 135.
Idem, biz. 135.
Idem, biz. 137.

34) Adviezen Emancipatiekommissie, Nederlandse Staatscourant,

12 december 1980, biz. 5.
35) Emancipatiekommissie, op. cit., biz. 133.
36) Idem, biz. 134.
37) Emancipatiekommissie, Advies belastingen; naar aanleiding
van de regeringsnota ,,Op weg naar een gelijke fiscale behandeling
van de (werkende) gehuwde vrouw en haar man, en van deelgenoten
aan vormen van samenleven en samenwonen”, Den Haag, 1981,
biz. 33. Het advies is ongevraagd uitgebracht.
38) Idem, biz. 67.

657

derving door de tijd die aan kinderen besteed moet worden.

De benadering door de commissie van deze problemen is
sterk economisch. Wordt bij de behandeling van het centraal
staande vraagstuk van de verdeling van betaalde arbeid sterk
het accent gelegd op het psychische inkomen dat het verrichten van betaalde arbeid kan verschaffen (naast het feit economisch onafhankelijk te zijn), een- dergelijke benadering
wordt niet toegepast op de problematiek van het hebben of
niet hebben van kinderen.
De Emancipatiekommissie constateert dat de demogra-

die mate noodzakelijk is als de Emancipatiekommissie meent.
Conclusies

De gelijkluidende adviesaanvrage omtrent de positie van
de vrouw in het arbeidsproces die aan de SER en de Emancipatiekommissie werd gericht, heeft twee geheel verschillende adviezen opgeleverd. Het advies van de SER beperkt
zich — geheel vrijwillig — naar onze mening ten onrechte
tot het terrein van de betaalde arbeid. Omdat gelijkheid

fische ontwikkeling van de bevolking er toe leidt dat in de
toekomst — verge leken met nu — er relatief minder personen
in de arbeidzame leeftijd zullen zijn en relatief meer personen

arbeid niet mogelijk lijkt zonder gelijkheid op het terrein van

in de leeftijd dat zij op enigerlei wijze verzorging behoeven.

de onbetaalde huishoudelijke werkzaamheden, kan van een

Tevens constateert zij dat het aantal kinderloze huwelijken
sterk is toegenomen, evenals het aantal alleenstaande ouders,

fundamentele tekortkoming worden gesproken.
Het advies van de SER biedt een nuttig overzicht van de
klassieke maatregelen die in het verleden zoal naar voren zijn
gebracht om de positie van de vrouw op de markt voor betaalde arbeid te versterken.
Het advies van de Emancipatiekommissie geeft eveneens

waardoor de lasten van het grootbrengen van de volgende

generatie op een steeds kleinere groep verzorgers drukt.
Vervolgens meent de Emancipatiekommissie dat …….
het materiele belang bij het opgroeien van een volgende generatie, bij de maatschappij als geheel is komen te liggen” 39).
Als reden geeft zij op: ,,Op de volgende generatie rust immers de plicht om de premies ten behoeve van pensioenen en
sociale uitkeringen, belasting ten behoeve van allerlei voor-

tussen mannen en vrouwen op het terrein van de betaalde

een dergelijk overzicht, maar voegt daar ten minste twee
zaken aan toe:

— een aanduiding van enkele niet-klassieke maatregelen,
zoals tijdelijke voorkeursbehandeling en ..affirmative

zieningen voor ouderen en fysieke verzorging van hulpbe-

action”-programma’s. Gezien de vele aspecten die aan

behoevende ouderen op te brengen”40). Of anders verwoord:

dergelijke instrumenten vastzitten, kunnen de passages

,,Daarbij dient echter niet uit het oog te worden verloren dat
het voor de samenleving als geheel van levensbelang is dat er
volgende generaties van voldoende omvang opgroeien om
de last van de verzorging van de niet-actieve bevolking te

in het advies van de Emancipatiekommissie die hierop betrekking hebben, niet anders worden opgevat dan aansporingen tot verder onderzoek op dit gebied;
— een pleidooi voor een verkorting van de betaalde arbeids-

kunnen dragen” 41). En concluderend: ,,Als de groep ouders

tijd per dag van acht naar vijf uur. Geadstrueerd wordt dat

met afhankelijke kinderen relatief steeds kleiner wordt,

slechts dan een gelijke verdeling van mannen en vrouwen

zullen de nadelen verbonden aan het grootbrengen van kinderen steeds zwaarder gevoeld worden, zodat de kans bestaat
dat steeds meer potentiele ouders uiteindelijk van (meer)
kinderen afzien” 42). Dat vindt de Emancipatiekommissie

binnen de totale maatschappelijke arbeidsverdeling be-

ongewenst: ,,aan deze ontwikkeling, die op langere termijn
tot een vrij scherpe daling van de Nederlandse bevolking zal
kunnen leiden, met alle daaraan verbonden nadelen, zal op

dan een eerste stap op weg naar een dergelijke arbeidstijd-

reikt kan worden. Hoewel de commissie hieromtrent veel
uitvoeriger is dan ten aanzien van het vorige punt, moet
ook hier worden vastgesteld dat haar advies niet meer is
verkorting. Deze — wat negatief klinkende — constate-

ring valt de Emancipatiekommissie niet te verwijten.

verschillende manieren aandacht besteed moeten worden” 43).

De problemen die met een dergelijke arbeidstijdverkor-

ting gepaard gaan, zijn nu eenmaal niet gering. Ook in
onze bespreking hebben wij slechts enkele aspecten en

Uit deze citaten blijkt een betrekkelijk eenzijdige kijk van
de Emancipatiekommissie op de te voeren bevolkingspolitiek. Door middel van ree’le tegemoetkomingen in de

dan nog op summiere wijze kunnen aanstippen.

inkomenssfeer en de voorzieningensfeer, wil de commissie

Voor wie werkelijk de gelijkheid van mannen en vrouwen

het opgroeien van nieuwe generaties veilig stellen en daardoor

binnen de maatschappelijke arbeidsverdeling beoogt, vormt

de verzorging van degenen die daaraan in de toekomst be-

met name het advies van de Emancipatiekommissie een uitdaging voor verder onderzoek naar de manieren waarop een

hoefte hebben. Afgezien van de vraag of dergelijke prikkels
veel effect zullen hebben — omdat de keuze van het wel of

dergelijke doelstelling kan worden gerealiseerd. Door de

niet hebben van kinderen waarschijnlijk ook beinvloed wordt

doels tell ing van de gelijkheid van mannen en vrouwen binnen

door andere factoren dan materiele — spreekt uit deze visie
een eenzijdige kijk op de doelstellingen van de bevolkingspolitiek. Daarbij behoeft, bij voorbeeld, alleen maar te
worden gewezen op de ruimtelijke ordening in ons land.
Uit dien hoofde zou een geringere bevolkingsomvang zeer

de maatschappelijke arbeidsverdeling als zesde doelstelling
toe te voegen aan de vijf traditionele doelstellingen van het
sociaal-economische beleid, maakt men duidelijk dat bij het
verwezenlijken van deze zesde doelstelling rekening dient
te worden gehouden met de aanwezigheid van de vijf andere
doelstellingen. Anderzijds wordt daardoor benadrukt dat

wel positief gewaardeerd kunnen worden.
Essentieel is dat de Emancipatiekommissie zich bij de

bij de verwezenlijking van een of meer van de vijf traditionele

behandeling van het probleem van het grootbrengen van

doelstellingen rekening dient te worden gehouden met de

kinderen niet heeft kunnen losmaken van de huidige financieringswijze van inkomens- en andere voorzieningen voor

genoemde zesde doelstelling. Met name aan dit laatste punt

behoeftigen. Impliciet wil de Emancipatiekommissie namelijk het nu gehanteerde omslagstelsel handhaven. Dat is
echter helemaal niet nodig. Aangezien de commissie erkent
dat een geemancipeerde samenleving slechts geleidelijk kan
worden verwezenlijkt, is er tijd om andere financierings-

staan 44).

lijkt in de praktische politick op dit moment behoefte te beC. K. F. Nieuwenburg
J. J. Siegers

methoden dan het omslagstelsel te overwegen en in te voeren.

Bij voorbeeld een al dan niet zuivere vorm van het kapitaaldekkingsstelsel. Dat betekent dat de huidige generaties zelf
hun toekomstige voorzieningen financieren. Het betekent
tevens, dat de huidige generaties moeten afzien van een stuk

39)
40)
41)
42)
43)

huidige consumptie en dat zullen moeten uitstellen tot in de

44) Getuige bij voorbeeld de ,,kwestie Van der Doef”; zie hiervoor

toekomst. Maar het betekent ten slotte ook dat het veilig stellen van het opgroeien van volgende generaties allerminst in
658

Emancipatiekommissie, Advies arbeid, biz. 75
Idem, biz. 75.
Idem, biz. 110.
Idem, biz. 110.
Idem, biz. 110.

C. F. K. Nieuwenburg en J. J. Siegers, Arbeidsongeschiktheid bij
gehuwden, Onderzoekrapport, Economisch Instituut RUU, Utrecht,
1981, alsmede de aldaar vermelde literatuur.

Auteurs