Ga direct naar de content

Hervorming van het Europees Sociaal Fonds

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 11 1983

Europa- blad\\’ij:er
zekere profetische gaven niet ontzeggen.
De geschiedenis van het Fonds

Hervorming van het
Europees Sociaal Fonds
DRS. E. A. VAN TRAA

Inleiding
In het statige gebouw Charlemagne te
Brussel, zetel van het secretariaat-generaal
van de Raad van Ministers van de Europese Gemeenschappen, vindt sinds enige tijd
— voorlopig nog op het niveau van ambtelijke vertegenwoordigers — de slag plaats
om de hervorming van het Europees
Sociaal Fonds (ESF), het fonds dat zich
voornamelijk bezighoudt met de herscholing van de Europese werknemers. Brussel
is gewend aan veldslagen. Zijn het niet de
luidruchtige metaalarbeiders uit Wallonie
of woedende Europese boeren die daar slag
komen leveren, dan zijn het de meer vredelievende ministers uit de lidstaten van de
EG die met elkaar in strijd verwikkeld zijn
en het baart al lang geen opzien meer wanneer het Karel de Grote-gebouw om 4 uur
in de voormiddag nog baadt in het elektrisch licht.
Waarin de definitieve veldslag om het
ESF hoogstens zal kunnen verschillen van
de gebruikelijke zogenaamde marathonzittingen is dat het bij die laatste doorgaans
gaat om de verdeling over de lidstaten van
de lasten van het Europese bouwwerk, anders gezegd om de vaststelling van de Europese begroting, nog weer anders gezegd, om
betalen, terwijl het bij de strijd om de hervorming van het ESF erom gaat hoe een ieder zoveel mogelijk uit de Europese pot terug kan krijgen. Het Europees Sociaal
Fonds is namelijk, te zamen met het Europese Ontwikkelings- en Garantiefonds
voor de Landbouw en met het Europees
Regionaal Fonds een van de weinige Europese financieringsmechanismen. En nu
men in Europa wordt geconfronteerd met
ongeveer 13 miljoen werklozen en met het
trieste vooruitzicht dat dit aantal in de toekomst eerder zal oplopen dan afnemen,
komt men meer dan ooit tot de overtuiging
dat, naast bevordering van de economische
groei, de herscholing of omscholing een essentiele voorwaarde is voor de tewerkstelling van het omvangrijke leger van werklozen en met die wetenschap voor ogen krijgt
het ESF voortdurend meer politieke en
materiele betekenis.
De omvang van het Fonds
Men dient te bedenken dat in 1980, 1981
en 1982 respectievelijk 1,5 miljoen, 1,3
446

miljoen en 2 miljoen werknemers in Europa mede voor rekening van het Fonds werden herschoold voor een nieuw beroep in
de verwachting dat die herscholing hen van
een blijvende arbeidsplaats zou helpen verzekeren. Degene die voorts kennis heeft genomen van de plannen van de voorzitter
der Europese Commissie, Gaston Thorn,
die aan het begin van dit jaar in een toespraak tot het Europese Parlement heeft
verklaard het van het grootste belang te
achten dat de financiele middelen van het
Fonds binnen een jaar of vijf verdubbelen,
zal bereid zijn te erkennen dat het inderdaad de moeite gaat lonen om een robbertje om dat Fonds te vechten. Met herscholing worden weliswaar geen nieuwe arbeidsplaatsen tot stand gebracht, maar wat
baat het anderzijds nieuwe arbeidsplaatsen
te scheppen wanneer men niet over voldoende geschoolde vakmensen beschikt en
daaraan schijnt het in sommige landen en
bedrijfstakken voorlopig nog steeds te ontbreken. Men behoeft zich daarvoor slechts
zijn eigen ervaringen in herinnering te roepen bij de garagehouder of met de loodgieter.
Vandaar dat alle lidstaten zich ervan
trachten te verzekeren dat bij de komende
hervorming van het Fonds een constructie
uit de bus roll die voor hen zo voordelig
mogelijk uitvalt en het is uit dien hoofde
verklaarbaar dat degene die de onderhandelingen in het Karel de Grote-gebouw
meemaakt, onwillekeurig een vergelijking
trekt met de pokerspelers in de tweede helft
van de vorige eeuw op een Mississippi-raderboot. Het enige wezenlijke verschil is
alleen dat in de Brusselse pokerpot in 1983
liefst een bedrag van 1,7 miljard rekeneenheden zit, dat is ruim f. 4 mrd. Vandaar dat
niemand de partij wil verliezen! Er is namelijk wel wat veranderd aan dat Fonds
sinds nog maar amper een jaar of dertien
geleden de toenmalige directeur van het
ESF in de Europese hoofdsteden voor lichtelijk overspannen werd versleten toen hij
durfde verkondigen dat zijn streven erop
was gericht binnen afzienbare tijd het
Fonds een werkkapitaal te verschaffen van
maar liefst 250 miljoen rekeneenheden!
Inderdaad een stoutmoedige doelstelling
wanneer men weet dat in de jaren die daaraan voorafgingen het Fonds nooit meer
had kunnen omzetten dan hooguit 50 miljoen rekeneenheden per jaar. Men kan derhalve achteraf beschouwd de heer Michel

Toch mag Europa zich gelukkig prijzen
dat de heer Michel en ook de toenmalige
Europese Commissie ook niet hun overige
plannen ten aanzien van de hervorming
van het Fonds hebben kunnen doorzetten.
Europa zou dan in 1970 met een uitgesproken slecht Fonds zijn opgescheept. De heer
Michel, van wie thans niet meer bekend is
of hij destijds het gaullisme aanhing,
zweefde namelijk een constructie voor
ogen voor het nieuwe Fonds waarbij de
toekomstige taak van de Commissie tot die
van een soort boekhouder werd teruggebracht. Alle zeggenschap t.a.v. nieuwe activiteiten van het Fonds zou daarentegen
naar de Raad van Ministers van de EG
worden verlegd. De Raad zou immers in de
gedachtengang van het hervormingsvoorstel van 1970 telkens ad hoc moeten besluiten over de vraag in welke bedrijfstakken
het Fonds actief zou moeten worden en ten
bate van welke categorieen werknemers.
Een hoogst ongelukkige constructie, die
naar alle waarschijnlijkheid een eindeloos
touwtrekken in de Raad zou hebben meegebracht waarbij de kleinere lidstaten tussen hun grotere college’s zouden zijn vermalen.
Vandaar dan ook dat de Nederlandse
minister van Sociale Zaken, Roolvink, niet
heeft geaarzeld zich destijds fel te verzetten
tegen het Commissievoorstel en erop heeft
gestaan dat op zijn minst een zeker automatic in het Fonds zou worden ingebouwd.
Onder automatic dient hier te worden verstaan een vormgeving waarbij de Europese
Commissie binnen zekere grenzen zelf, en
zonder tussenkomst van de Raad, over de
toewijzing van fondsen zou kunnen beschikken. Bovendien, zo stelde minister
Roolvink, ontbrak in het Commissievoorstel ieder regionaal element of, beter gezegd, ieder element ter bestrijding van de
min of meer permanente structurele werkloosheid in de Gemeenschap. Wat op tafel
lag was een formule waarbij aan het Fonds
slechts een rol van brandweerman werd
toegewezen, doch waarin geen enkele
waarborg besloten lag dat de minder bevoorrechte regie’s van de Gemeenschap
extra aan hun trekken zouden komen en
dat was immers het streven van de meer
idealistisch ingestelde lidstaten zoals ons
land.
Men kan zich nu 13 jaar later nog het
hoofd breken over de vraag hoe het mogelijk is geweest dat bij voorbeeld de Italiaanse minister en zijn ambtenaren regelrecht
in de val dreigden te lopen, dit nog afgezien
van de vraag hoe het mogelijk is geweest
dat zulk een slecht voorstel toentertijd de
negenkoppige Europese Commissie heeft
kunnen passeren. Het pleit in elk geval niet
voor de alertheid van deze hoogwaardigheidsbekleders op dat tijdstip! Niemand
scheen zich bewust van de ernstige lacunes
die in het Commissievoorstel besloten lagen en wel in de laatste plaats Italic, dat in
1970 in feite de enige zwakke breeder in de
Gemeenschap was en derhalve de grote be-

en Belgie en Denemarken toucheerden respectievelijk 1,6% en 1,8%. Weliswaar meer
dan Nederland, doch nog geen vetpot!

Evenals de respectieve Raadsvoorzitters,

dat verder, zoals reeds door Nederland in
1970 was voorspeld, nooit echt van de
grond is gekomen. Naarmate de crisis in
Europa dieper in de economieen.der lidsta-

de Belgische minister Major en de Duitse

ten ingreep, bleek het moeilijker en moei-

Veel beter scoorden daarentegen Italic,

minister Ahrend, zagen de Italianen minister Roolvink voornamelijk als een hinder-

lijker om in de Raad tot overeenstemming

het VK en Frankrijk die in het jaar 1982

met respectievelijk 29,7%, 29% en 17,4%

standpunt eenvoudig niet te willen begrij-

te komen over de aanwijzing van bedrijfstakken die voor steun uit het Fonds in aanmerking kwamen, met het gevolg dat de
laatste 10 jaar geen besluit als bedoeld

pen. ,,Mirabile dictu” moest er ten slotte

meer tot stand is gekomen. Europa kan

een Fransman bij te pas komen, minister

derhalve zonder weemoed afscheid nemen

Fontanet, om begrip te tonen voor het
hardnekkige verzet van de ge’isoleerde minister Roolvink. Dank zij minister Fontanet, die in zijn hart misschien niet eens zo-

van artikel 4 en mitsdien ook van artikel 5.
De balans die men over bijna 12 jaar ervaring met het herziene Fonds kan opmaken valt ongetwijfeld positief uit. Meer dan

altijd de traditionele klant van het Fonds is
geweest en gezien zijn laag nationaal inkomen en hoog werkloosheidscijfer voor extra steun in aanmerking komt. Maar moeilijker wordt het reeds het hoge aandeel van
het VK en Frankrijk te verklaren, hoewel

zeer van het gelijk van minister Roolvink

tien miljoen Europese werknemers werden

beide landen extra uit de pot ontvangen

was overtuigd als wel in de nadagen van

sindsdien herschoold voor een nieuw be-

voor respectievelijk Noord-Ierland en de

het gaullisme de onuitgesproken opvatting
huldigde dat het politiek niet raadzaam
scheen een lidstaat een regeling op te leggen — een onder dwang tot stand gekomen

roep, terwijl het Fonds tevens heeft bijge-

Franse overzeese departementen.
Doch zelfs wanneer men voor die gebie-

langhebbende bij het Fonds. Nog onbegrijpelijker is dat men het verzet van minister

Roolvink nooit in dank heeft afgenomen.

lijk obstakel op de weg naar Europese besluitvorming. Men scheen het Nederlandse

naar huis gingen; percentages die niet
steeds even eenvoudig zijn te verklaren.

Van Italic kan men nog zeggen dat dat land

dragen in bij voorbeeld de verhuis- en verplaatsingskosten van Europese werknemers en in de uitbetaling van tewerkstellingspremies en loonsubsidies aan de werkgevers die hen in dienst namen.
Jammer genoeg ontbreekt het inzicht in
de vraag in hoeverre al die werknemers op
hun pootjes zijn terechtgekomen en niet
weer korte tijd later zich als werkzoekende

kringen in Nederland wel eens willen suggereren, de verklaring daarvoor in eigen
boezem te zoeken. Het gerucht heeft nog

zonder veel mopperen neer bij het akkoord

hebben moeten laten inschrijven. Doch

wel eens gecirculeerd dat Nederland zich

dat tot stand kwam tussen de ministers
Roolvink en Fontanet. Weliswaar geen

men zal begrijpen dat het vrijwel onbegonnen werk is om de betrokken werknemers,
die soms over geheel Europa zijn uitgezwermd, te schaduwen ten einde na te gaan

niet genoeg heeft ingespannen om goede
aanvragen om hulp uit het Fonds in te dienen, in casu goede scholingsprogramma’s

Raadsbesluit zou zich immers vroeg of laat

ook tegen Frankrijk kunnen keren — kon
een van die typische EG-compromissen
worden bereikt. Frankrijks stem woog in
1970, net als trouwens vandaag de dag,
zwaar en de andere lidstaten legden zich

fraai compromis, doch, gegeven de moeilijke omstandigheden, een aanvaardbare ontknoping van de strijd in Brussel.

of zij ook inderdaad profijt hebben gehad

den een correctie aanbrengt besluipt de

neutrale waarnemer toch het gevoel dat er
nog andere factoren in het geding zijn

waardoor het aandeel zo hoog uitvalt. Het
is in elk geval onjuist om, zoals bepaalde

te ontwerpen. Dat zou de reden zijn dat
Nederland te weinig ontvangt. Dit nu is be-

Uit de bus rolde de fameuze formule artikel 4 — artikel 5, en men slaat de plank
nauwelijks mis wanneer men zich afvraagt

van het Fonds.

hoeveel burgers in Europa ooit het subtiele
verschil tussen de beide artikelen hebben

De profijtverdeling onder de lidstaten

willen of kunnen begrijpen. Het heeft trouwens nog weinig zin vandaag de dag op dat
verschil in te gaan. Alle lidstaten van de
EG zijn anno 1983 immers de overtuiging
toegedaan dat beide vrijwel onbegrijpelijke
artikelen gewoon moeten vervallen. Wat

Kan men nu ook zeggen dat het Fonds
gunstig is uitgevallen voor Nederland?
Neen! Dat zou beslist te veel gezegd zijn.

nen lezen, toe te schrijven aan de omstandigheid dat de situatie in Nederland tot
eind 1980 iets minder ernstig is geweest
dan in de bedoelde landen.
Er spelen voorts nog andere oorzaken.

Het is helaas een feit dat in vergelijking met

Zo moet men er rekening mee houden dat

paald bezijden de waarheid. Wanneer Nederland te weinig heeft ontvangen, is dat in

de eerste plaats, zoals men reeds heeft kun-

de jaren 1961 — 1971 Nederland zijn aandeel uit het Fonds sindsdien voortdurend

Nederland en enige andere landen ieder

jaar weer het slachtoffer worden van de z.g.
,,reduction ponderee”: het wegingssy-

daarentegen wel belangrijk is om te weten

en zeer sterk heeft zien teruglopen. Be-

is dat, dank zij Nederland, het Fonds na
zijn inwerkingtreding in 1971, toch nog is
uitgegroeid tot een werkzaam instrument.
Als uitvloeisel van de door minister
Roolvink ingebrachte artikelen 5 en 9 van
het zogenaamde Raadsbesluit van 1 fe-

droeg dit aandeel in 1973 nog 3,7% van het
totaal, in 1982, het laatste jaar waarover
gegevens beschikbaar zijn, bereikte dat
percentage het historisch minimum van
1,1. Men is bij dat percentage geneigd te
spreken van een bakshish en wanneer men

bruari 1971 heeft het Fonds in belangrijke

niet beter wist zou men bijkans denken aan

het werkloosheidspercentage in de betref-

mate kunnen bijdragen tot de bestrijding
van de structurele werkloosheid in de EG,

een machtige Europese samenzwering tegen Nederland dat zich in 1970 zo recalcitrant heeft opgesteld. Natuurlijk liggen de
zaken niet zo simpel. Men meet natuurlijk

fende landen en naar hun economische ca-

vooral in de meer achtergebleven gebieden
van de Gemeenschap. Minstens 50% van
de beschikbare middelen van het Fonds

in de eerste plaats de ontwikkeling van de

moest ingevolge artikel 9 immers aan die

werkloosheid in Europa in aanmerking ne-

gebieden toevloeien waar een ernstige en

men en een ieder die een beetje bekend is

langdurige verstoring van de arbeidsmarkt
viel waar te nemen. Die gebieden zijn in

zogiorno, lerland, Noord-Ierland, Grie-

met de feiten weet dat, Luxemburg ter zijde
gelaten, Duitsland en Nederland in de jaren 1973 tot en met 1980 de twee landen
waren die de langzaamste stijging van de

kenland, Greenland en de Franse overzee-

werkloosheid hebben gekend. Terwijl die

se departementen, en in de praktijk nog
aangevuld met die regie’s die bij het regio-

werkloosheid in ons land minder dan ver-

een later stadium gedefinieerd als de Mez-

steem dat de Commissie dank zij de haar
toegekende grote discretionaire bevoegd-

heid toepast om het veel te grote aantal
aanvragen om steun dat bij haar binnenkomt te verdelen over de beschikbare financiele middelen. Zij kijkt daarvoor naar

paciteit — nationaal inkomen — en stelt
binnen het aantal aanvragen dat op tafel
ligt, waarbij zeer nauwkeurig wordt rekening gehouden met de inhoud van de scholingsprogramma’s, vervolgens een rangorde van prioriteit vast die, hoe men het ook
wendt of keert, altijd ongunstig voor landen als Nederland, Belgie, Denemarken en
Duitsland schijnt uit te vallen.

Anderzijds was er het artikel 4 dat onder

Verenigd Koninkrijk de werkloosheid ook

Tussen dit alles door speelt — en daarmee komt men op het terrein van het giswerk — dat men bij de Commissie ongetwijfeld ook in zekere mate rekening houdt
met de ,,overall” betalingen – en ontvang-

druk van de Europese Commissie en van

bijna verdrievoudigde. Nederland kwam

stenpositie van de lidstaten. Geen ambte-

de andere lidstaten werd opgenomen, dat
in de loop der jaren weliswaar een aantal
raadsbesluiten heeft mogelijk gemaakt ten
gunste van gehandicapten, migrerende
werknemers, jeugdigen en vrouwen, doch

derhalve in zekere zin tot begin 1981 minder snel voor een grote toewijzing van middelen in aanmerking dan enige van de andere genoemde landen. Duitsland kwam er
in 1982 relatiefniet veel beter af met 5.9%.

naar van de Commissie zal dat, zelfs op

naal fonds worden gehanteerd.

ESB 18-5-1983

dubbelde, verdrievoudigde die in Belgie’ en
Denemarken, terwijl in Frankrijk en het

zijn sterfbed, toegeven, doch het is niet onlogisch een verband te leggen met de omstandigheid dat het VK — uiteraard te za-

men met Duitsland — de grote netto beta447

ler aan de Europese begroting is. Is het dan

De Commissievoorstellen

schoen. Het is namelijk niet zo eemoudig

binnen zulke regio’s — voor Nederland

niet denkbaar dat het VK, dat zich bij
monde van mevrouw Thatcher wel eens op

In het licht bezien van het gering aandeel

zijn er 40 — al de verlangde gegevens te

het standpunt ,,we want our money back”
heeft gesteld lets meer uit het ESF ontvangt

dat Nederland uit het Fonds toucheert

dan degenen die netto ontvanger zijn?

Van Frankrijk is bekend dat het, wanneer

positie op de Nederlandse arbeidsmarkt
anderzijds, ligt het voor de hand dat Nederland met enige verwachting heeft uitgezien
naar de Commissievoorstellen tot herzie-

verschaffen. Het Bureau voor de Statistiek
van de EG in Luxemburg is er echter toch
in geslaagd de benodigde gegevens te verzamelen en in een lijst te verwerken, doch

men afziet van de indirecte voordelen die

ning van het huidige Fonds dat laatstelijk

Wanneer men vindt dat men niet hoog ge-

dat land geniet doordat Europa meebetaalt

in 1977 op een aantal onderdelen werd ver-

aan het overeind houden van de ex-Franse
kolonien in Afrika, niet veel directe finan-

fijnd. Nederland putte enige tijd hoop uit
uitlatingen uit de mond van de verant-

noeg op die lijst staat, twijfelt men immers
automatisch aan de waarde ervan!

ciele voordelen geniet uit zijn lidmaat-

woordelijke Europees Commissaris, de

schap van de EG. Men speelt ongeveer

zeer bekwame Britse diplomaat Ivor Richard. Die wekte namelijk de indruk ook te
beseffen dat het Fonds in de toekomst veelvuldiger zou moeten intervenieren in die
industriele gebieden die tot dusverre steeds
onderaan de ranglijst voor hulpverlening
hadden gestaan. Bij voorbeeld Wallonie,
het Ruhrgebied, Arnhem-Nijmegen, ZuidLimburg enz. Anders gezegd, Ivor Richard
zweefde een soort van deregionalisatie
voor ogen. Niet langer een beleid waarbij
gewoontegetrouw het leeuwedeel van het
geld van het Fonds naar de achtergebleven
regie’s toevloeit. (In 1981 ging87% van het
geld naar die gebieden.) Concrete voorstellen tot een ombuiging van het beleid liepen
echter al snel dood binnen de Commissie.
De collega-commissarissen uit Italic, lerland en Griekenland zijn intussen alerter
geworden dan in 1970 het geval was en
klommen onmiddellijk in het geweer. Een
en ander met het gevolg dat commissaris
Richard na lang been en weer schuiven het
hoofd moest buigen. Zijn enige succes was
dat artikel 9, waarin staat dat het grootste
deel van het beschikbare geld naar de achtergebleven regio’s moet gaan, komt te vervallen. Wel blijft gehandhaafd het beginsel
van de z.g. superprioritaire gebieden die
het eerste aan de ruif komen. Daarna volgt
de rest.
De eerste reactie bij Nederland, doch
ook bij Duitsland, was die van een teleurstelling over het niet doorgaan van Ivor Richards plannen. Bij nadere bestudering
van de uitwerking van het voorstel dat wel
het fiat kreeg van de Europese Commissie
blijkt evenwel dat het niet zo ongunstig
voor ons land uitvalt als aanvankelijk werd
gevreesd. De z.g. niet-superprioritaire gebieden in de Gemeenschap worden namelijk in het Commissievoorstel opgesplitst in
een dikke 400 regio’s. Die regio’s staan op
een lijst in een rangorde die wordt bepaald
door de ernst van de situatie in die regio’s.
Met behulp van een daartoe voorgesteld
artikel 6 zijn 4 indicatoren bepalend voor
die situatie, of anders gezegd met behulp
van 4 indicatoren wordt binnen die lijst
van ruim 400 regio’s een nieuwe prioriteit
bepaald. Men kijkt daarvoor naar:
1. het algemeen werkloosheidspercentage
van die regio;
2. de jeugdwerkloosheid aldaar;
3. de langdurig werklozen aldaar; en
4. het nationaal inkomen aldaar.
Deze berekening veronderstelt dat het
mogelijk is per regio de verlangde gegevens
te verkrijgen en dat die gegevens onderling
binnen de Gemeenschap vergelijkbaar
zijn. En daar wringt waarschijnlijk de

Doch hoe verklaart men dan het lage aandeel van Duitsland, zo zal men vragen?

quitte om het populair te zeggen. Anderzijds is er Nederland dat dank zij een zeer
efficiente landbouw altijd netto verdiener

is geweest aan dat zelfde lidmaatschap. In
1982 was Nederland netto ontvanger van

zo’n 300 miljoen ecu’s. Voor Belgie en Denemarken kan men hetzelfde verschijnsel
waarnemen. Vandaar misschien dat
Frankrijk relatief meer uit het ESF heeft
ontvangen dan Nederland, hoewel 15 x zo-

veel wel een beetje veel lijkt! Hoe wil men
dat hoge percentage verklaren? En met alle
respect voor het Britse begrotingspro-

bleem, is 25 x zoveel voor het VK als Nederland ontvangt, ook niet buiten alle proporties? Men zou eventueel kunnen opperen dat de Commissie heeft willen uittesten
waar het absolute pijnpunt voor Nederland en enige andere landen lag. Uittesten

wanneer men van Nederlandse zijde zou
zeggen: ,,nu is het welletjes”.

Welnu, dat punt is thans beslist bereikt
en vandaar dan ook dat Nederland zich tijdens de recente onderhandelingen over een

nieuwe hervorming van het Fonds in zeer
openhartige termen heeft uitgelaten t.a.v.

het huidige Nederlandse aandeel uit het
Fonds. Woorden als ,juste retour” komen
weliswaar in de woordenboeken der Nederlandse ambtenarij niet voor wanneer men

op het internationale front opereert, doch
anderzijds lijkt het logisch dat, nu de nood
in eigen land zo hoog is gestegen, men van

Nederlandse zijde niet langer aarzelt om
een redelijk aandeel uit de Europese pot te

eisen. Het tijdperk voor een te groot altrui’sme van Nederlandse kant schijnt nu
toch wel te moeten afgesloten.

De meest recente cijfers over de werkloosheid in de Gemeenschap tonen immers
aan dat Nederland na lerland op de 2e
plaats komt op deze droevige ranglijst. Er
bestaan ook gecorrigeerde berekeningen
die aantonen dat feitelijk Belgie op die eerste plaats thuishoort en dat lerland na De-

nemarken pas op de 4e plaats verschijnt.
Welke van die berekeningen — beide zijn
afkomstig van het Bureau voor de Statis-

tiek van de Gemeenschap in Luxemburg —
dejuiste is, moge hier onbesproken blijven.

Het feit blijft dat ons land op beide lijsten
nr. 2 is, met een werkloosheidspercentage

van ongeveer 15. Het is derhalve werkelijk
niet overdreven wanneer ons land te kennen geeft dat het thans rekent op een sub-

stantiele verhoging van zijn aandeel. Wat
onder substantieel moet worden verstaan

moge hier overigens om taktische en politieke redenen onbesproken blijven.
448

enerzijds en de gestadig verslechterende

tussen de lidstaten bestaat er ernstige twij-

fel aan de betrouwbaarheid van die lijst.

Voor ons land en ook voor Belgie valt die

lijst zoals reeds werd opgemerkt bepaald
niet ongunstig uit. Nederland hoeft daar-

over natuurlijk niet trots te zijn, doch het
scoort hoge punten. Zelfs wanneer men die
lijst aanvult met alle z.g. superprioritaire
regio’s, waardoor de lijst aanzwelt tot 585
geografische eenheden, komt Nederland al
zeer snel aan de ruif. De eerste 21 plaatsen
zijn voor Italie en een viertal zones in het
noorden van Belgie, doch dan volgt meteen
een hele reeks Nederlandse regio’s zoals
Arnhem-Nijmegen, Zuid-Limburg, Twen-

te, Oost-Groningen enz. De lijst weerspiegelt wat Nederland betreft dus wel degelijk

de ernst van de situatie in de Gemeenschap
en in ons land. Doch, zoals gezegd, verschillende lidstaten trekken deze lijst, deze

thermometer, in twijfel omdat daar veel
extrapolatiewerk en volgens sommigen
veel natte-vingerwerk aan te pas komt.

Zeer veel gegevens zijn afkomstig van de
z.g. Steekproefenquete arbeidskrachten
hetgeen betekent dat de situatie bij 5% van
de bevolking representatief wordt geacht
voor het totaal. Vandaar dat het helemaal
niet zeker lijkt dat de Ministerraad van de

EG over de toegepaste formules tot overeenstemming zal komen. In een eerste
reactie hebben Nederland en Belgie en ook

het VK zich in gunstige zin over de formule
van artikel 6 uitgesproken, doch de problemen liggen bij de andere landen. Italie
vreest sowieso dat het met het nieuwe systeem crop achteruit zal gaan. Zelfs al wor-

den de eerste 18 plaatsen op de lijst door
Italie bezel, blijkt dat voor Italie niet vol-

doende. Men wil absolute zekerheid aan
die kant dat men min of meer hetzelfde volume aan hulp zal ontvangen als in het ver-

leden.
lerland heeft zich, zoals doorgaans het
geval is, bescheidener opgesteld doch in dit
geval heeft het evenmin vertrouwen geuit
in de berekeningen van de Commissie. Hoe
wil men namelijk verklaren dat de eerste
lerse regio die voor steun in aanmerking

komt op nota bene de 59e plaats staat? ledereen behoort toch te weten, aldus lerland, dat de betrokken lerse regio in het

noordwesten alleen door enkele arme vissers wordt bevolkt. Vandaar dat de leren
meer voelen voor een formule die het Europees Parlement heeft voorgesteld, waarin
het nationaal inkomen van de betrokken
regio’s zwaarder wordt gewogen. Griekenland vreest eveneens er bij in te schieten.
De statistische gegevens in dat land zijn
vrijwel non-existent en dat kan alleen

maar in het nadeel van de Grieken uitvallen.
Vervolgens is er Frankrijk, dat uit geheel
andere overwegingen tegen het voorgestel-

de systeem is. Frankrijk wil namelijk ge-

Daarvoor is eigenlijk reeds te veel positiefs

zijn, waarbij het Fonds het grootste deel

heel breken met het regionale element in
het ESF dat men in 1970 ,,nolens volens”
heeft moeten aanvaarden. Men stelt zich

van zijn middelen aan jongeren toewijst en

probleem is dat voor rekening van het Regionaal Fonds moet komen. Het Europees

in het overleg bereikt. Zo heeft men immers al vastgesteld dat niemand meer terug
wil naar de oude artikelen 4 en 5. Voorts
bestaat er veel begrip bij de lidstaten voor
de z.g. concentratiegedachte bij het herziene Fonds. Hetgeen wil zeggen dat het geld

Sociaal Fonds daarentegen moet zich uit-

niet langer moet worden versnipperd over

sluitend laten leiden als instrument voor

allerlei categorieen werknemers doch voor

Daarbij zouden landen die tot dusverre

het arbeidsmarktbeleid in de Gemeenschap, zo verklaart men.
Luxemburg heeft soortgelijke ernstige
bezwaren tegen het Commissievoorstel en

— laat ons zeggen — zeker driekwart moet
worden besteed aan de jeugdige werklozen.

het grootste aandeel ontvingen iets moeten
inleveren. Niet veel, doch wel iets. De landen die met een bakshish werden afgescheept zullen, hoe men het ook wendt of

de Duitsers en Denen staan zeer lauw daar
tegenover. Zij zien met lede ogen, wanneer
men het zo wil uitdrukken, dat zij enigszins

de hoogste prioriteit genieten bij het Europees tewerkstellingsbeleid. Voorts is men

op het standpunt dat regionale steun een

onderaan de ,,hitparadelijst” staan en zij
vrezen derhalve onvoldoende uit het Fonds
te krijgen. Daarbij dient echter wel te wor-

De Europese Raad heeft immers bij herha-

ling de wens uitgesproken dat de jeugdigen
het eens over een aantal technische en administratieve verbeteringen in de werkwijze van het Fonds die het mechanisme soepeler en overzichtelijker maken. Het zou

uiteraard zal ook een aantal technische en
administratieve verbeteringen in de werkwijze van het Fonds worden doorgevoerd.

Zo ongeveer zou het compromis er moeten
uitzien dat in de Sociale Ministerraad

wordt bereikt.

keert, iets meer moeten ontvangen, waarbij

op deze plaats in het midden kan worden
gelaten welk percentage als redelijk kan
worden beschouwd. Het slachten van hei-

lige koeien is binnen Europa nu eenmaal
net zo moeilijk als in de afzonderlijke lidstaten en de veelgebruikte term ,,droits acquis” (verkregen rechten) speelt zowel in

den bedacht dat Duitsland, als voorzittend

spijtig zijn wanneer dit alles niet door zou

land, zich niet kan permitteren een besluit-

gaan.

vorming in de weg te staan of op te houden.
En zo zijn de pokerspelers, waarvan in
het begin van dit artikel sprake was, wederom verenigd aan de tafel. Niemand is ge-

Au fond gaat het alleen maar om de
vraag of het nieuwe Fonds net als vroeger

het interstatelijke als in het intracommu-

voornamelijk regionaal moet werken of

dien hoofde zullen de Nederlanders die de
hoop koesteren dat met betrekking tot het

lukkig met de situatie. Zeven spelers hebben ernstige twijfel t.a.v. de bruikbaarheid
en betrouwbaarheid van de voorliggende

formule, terwijl Nederland, Belgie en het
VK, die er zo op het eerste gezicht niet
slecht van af schijnen te komen, wel voelen

dat de formule zwak is doch er geen belang
bij hebben haar te verwerpen. Nederland

en Belgie voelen zich bovendien aan de
hand van de ervaring die men heeft opgedaan met het systeem ,,reduction ponde-

ree” onzeker. Het is namelijk helemaal
niet ondenkbaar dat Nederland, ondanks
zijn hoge plaats op de geografische lijst,
weer wordt afgescheept met een kleinigheid, doordat men aan de andere aanvra-

meer dan tot dusverre moet worden ingezet
in de geindustrialiseerde gebieden van Europa. Wil men derhalve artikel 6 aanvaarden? Wil men verder het beginsel aanvaarden van superprioritaire gebieden die het
eerst uit de pot krijgen en wil men bovendien, evenals in het verleden, er opnieuw

mee instemmen dat die gebieden behalve
een superprioriteit ook nog een extra toeslag ontvangen? Het Fonds zou aan de superprioritaire gebieden namelijk weer 55%
van de kosten moeten vergoeden in plaats
van 50%.
Om nu met dit laatste punt te beginnen.

Het moet uitgesloten worden geacht dat de
z.g. ,,taux majore” d.w.z. het verhoogde
vergoedingspercentage van 55 van de kosten in plaats van 50, komt te vervallen. De
betrokken landen, dat zijn lerland, Italic,

nautaire verkeer een belangrijke rol. Uit
Europees Sociaal Fonds alles binnenkort

anders zal worden, misschien wat bedrogen
uitkomen. Gelukkig voor de honderdduizenden werkloze Nederlanders hangt hun

lot niet enkel af van Europa. Hun noodzakelijke herscholing gaat in Nederland immers gewoon door! Met of zonder Fonds.

Doch wanneer men in Europese kringen
er prijs op stelt dat het ESF in alle tien lidstaten au serieux wordt genomen en niet
met schampere woorden wordt afgedaan,

zal er snel iets moeten veranderen t.a.v. de
toewijzing der middelen. Het geld zal daar

moeten terechtkomen waar de situatie het
meest kritiek lijkt en niet automatiseh
moeten toevloeien naar die landen die de

De toekomstverwachting

Wat mag men nu verwachten voor de
toekomst? Het is duidelijk dat er een aan-

tal landen is zoals Italic’, lerland, Griekenland en ook, zij het om andere redenen,

Frankrijk die het niet zouden betreuren
wanneer er helemaal niets gebeurt. Anders

gezegd, die het niet zouden betreuren wanneer de ministers niet tot een oplossing ko-

het VK, Griekenland, Denemarken en

sterkste politieke druk uitoefenen. Wanneer landen zoals Nederland, die de werkloosheid bij hen in 12 maanden met 30%

Frankrijk, zullen niet bereid zijn die facili-

gen een grotere prioriteit toemeet op grond
van de inhoud van de scholingsprogramma’s.

hebben zien toenemen, er niet op kunnen

teit — waarvan zij thans een jaar of 5 a 6
ten behoeve van hun z.g. superprioritaire
gebieden profiteren — te laten vallen. Voor
wat betreft het z.g. artikel 6 met de daarin

rekenen dat de diensten van de Commissie
voldoende begrip voor de ernst van die situatie opbrengen, rijst er aanleiding voor
de vraag of Nederland er nog wel verstan-

neergelegde formule die een soort van thermometer van de situatie in een kleine 600
regie’s in de Gemeenschap aangeeft, ziet
het er niet naar uit dat daarover overeenstemming zal worden bereikt. De berekeningen die daaraan ten grondslag liggen

dig aan doet zo gewillig mee te werken aan

worden namelijk nog te zeer aangevochten.

men. Het oude huidige systeem blijft dan

hulp uit het Fonds is toch te gek, om het nu

maar eens oneerbiedig te zeggen!
E. A. van Traa

Dit heeft als consequentie dat artikel 6

van kracht en dat systeem heeft geen van
die landen windeieren gelegd. Engeland
zou er evenmin slechter aan toe zijn wanneer de zaken bij het oude blijven. Alle vijf

de belangrijke jaarlijkse verhoging van de
begrotingsmiddelen van het Fonds. 1,1%

tenzij men alsnog op korte termijn een betere formule zou vinden.

waarschijnlijk niet zal worden aanvaard,
Ten slotte is er het vraagstuk van de re-

lux en Denemarken die het grootste belang

gionalisering van het Fonds. Welnu, de
landen die daarvan tot dusverre in ruime
mate hebben geprofiteerd zullen die regionalisering beslist niet willen opgeven. Wel-

hebben bij een hervorming van het Fonds.
Dat zijn immers de landen die in het verle-

dat zegt dat minstens de helft van de geld-

den nooit veel uit het fonds hebben ontvangen. Voor die landen zou de teleurstelling over het mislukken van de hervorming
het grootst zijn. Toch lijkt het niet zeer

middelen naar achtergebleven regie’s moet
verhuizen, naar alle waarschijnlijkheid te
vervallen, doch middels raadsverklaringen
zal stellig worden overeengekomen dat er

voor de hand liggend dat er in de EG-mi-

in de praktijk van alle dagen niet veel mag

nisterraad op een gegeven moment een impasse ontstaat die de Raad noopt weer te-

lijke verandering in het nieuwe Fonds

rug te vallen op de bestaande regeling.

waarschijnlijk

landen weten immers wat zij kregen doch

niet wat zij in de toekomst zullen krijgen.
In feite zijn het dus Duitsland, de Bene-

ESB 18-5-1983

iswaar komt artikel 9 uit het oude Fonds,

veranderen. Zodoende zal de enige wezenhet

concentratiebeginsel
449

Auteur