Ga direct naar de content

Groenlinks – Het rendement van de verzorgingsstaat, ESB 3704, jaargang 74.

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 17 2006

Het rendement van de
verzorgingsstaat
De verzorgingsstaat is al weer enige tijd onderwerp
van discussie. Het debat spitst zich toe op de betaalbaarheid ervan, in het bijzonder op de mate waarin
de collectieve lasten moeten worden teruggedrongen.
Op de achtergrond speelt daarbij ook de vraag naar
het nut van de verzorgingsstaat als zodanig. Levert
een sterke verzorgingsstaat wel een leefbaarder
maatschappij op?

R

P. Ouweneel
R. Veenhoven
Drs. P. Ouweneel is
verbonden aan het
Rotterdams Instituut
voor Sociologisch en
Bestuurskundig Onder-

uwweg kunnen de volgende stand­
punten onderscheiden worden:
– vóór de verzorgingsstaat. De ver­
zorgingsstaat is een prachtige uit­
vinding die voor het eerst in de geschiedenis
aan iedereen bestaanszekerheid biedt en die
de sociale ongelijkheid tot een aanvaardbaar
minimum heeft teruggebracht. Daarmee is
het leven van de gemiddelde burger heel wat
aangenamer geworden. Afslanking van de
verzorgingsstaat zal de leefbaarheid van de
samenleving dan ook navenant verminderen;
– egen de verzorgingsstaat. Verzorging van
t
de wieg tot het graf is misschien wel com­
fortabel, maar ook belemmerend en verstik­
kend. De verzorgingsstaat brengt allerlei
schadelijke neveneffecten met zich mee.
Op het individuele vlak nemen initiatief
en verantwoordelijkheidsbesef af. Op het
collectieve niveau is een enorme welzijns­
bureaucratie ontstaan en is het familiever­
band en het maatschappelijke middenveld
ondermijnd. Per saldo maakt de verzorgings­
staat de maatschappij er niet leefbaarder op.
Afslanking kan derhalve geen kwaad.

zoek. Dr. R. Veenhoven
is universitair hoofddocent sociologie aan
de Erasmus Universiteit
Rotterdam.

52

De keuze voor het ene of het andere standpunt
is goeddeels een kwestie van geloof. Het is
niet goed mogelijk om uit te maken wat er nu
precies wel en niet waar is van de genoemde

ESB november

2006

voor- en nadelen van de verzorgingsstaat,
laat staan te becijferen in hoeverre voor- en
nadelen tegen elkaar opwegen. Het is beter
mogelijk de discussie empirisch te beslechten
door vergelijking van de leefbaarheid van sta­
ten die verschillen in de mate waarin zij zich
als verzorger van de burger opwerpen. Op dit
terrein is al enig onderzoek verricht in de sfeer
van ‘sociale indicatoren’. Dit onderzoek richt
zich echter typisch op deelaspecten, zoals het
percentage armen per land, en geeft daardoor
geen goed beeld van verschillen in totale leef­
baarheid. Gegeven deze situatie kan het geen
kwaad de beschikbare gegevens over geluk in
de discussie te betrekken. In tal van landen
zijn de laatste jaren bij enquêtes vragen ge­
steld over levensvoldoening. De antwoorden op
die vragen bieden een aardige indicator voor
de leefbaarheid van de samenleving.

Aanpak
Er wordt nagegaan of typische verzorgings­
staten zich onderscheiden door een hoger
niveau van gemiddelde levensvoldoening dan
vergelijkbare staten die hun burgers minder
overheidsverzorging bieden. Een probleem
daarbij is dat de omvang van het pakket dat
wordt aangeboden natuurlijk niet los staat van
de rijkdom van het land. Hoe hoger de wel­
vaart, hoe meer er door de overheid te verde­
len valt. We moeten de effecten van ‘welvaart’
en ‘verzorgingsstaat’ natuurlijk wel uit elkaar
houden. De discussie draait juist om de vraag
of we niet beter af zijn met extra welvaart
door minder verzorgingsstaat. Daarom wordt
het verband tussen verzorgingsstaat en geluk
gecorrigeerd voor het welvaartsniveau van
het land. Het ligt in de rede om ook andere
landkenmerken constant te houden, zoals bij
voorbeeld politieke stabiliteit. Hierover zijn
goede gegevens beschikbaar, maar het aantal

landen waarover we geluksgegevens hebben
laat zo’n analyse helaas niet toe. Het is moge­
lijk dat een sterke verzorgingsstaat de mensen
er niet veel gelukkiger op maakt, maar er wel
toe bijdraagt om het geluk in het land althans
minder ongelijk te verdelen. Beperking van de
sociale ongelijkheid is ten slotte een hoofd­
doelstelling in vrijwel alle verzorgingsstaten.
Om na te gaan in hoeverre dat lukt wordt ook
de binnenlandse spreiding in geluk tussen de
landen vergeleken.
De analyse richt zich op zogenaamde eerstewereldlanden. De discussie gaat alleen over
deze landen en bovendien zijn alleen hier
voldoende gegevens beschikbaar. De situatie
in tweede- en derde-wereldlanden is niet goed
vergelijkbaar en bovendien zijn er over deze
landen niet voldoende gegevens bekend om
een aparte analyse uit te voeren.

Data
Geluk
Geluk wordt hier gedefinieerd als “…de mate
waarin een individu gunstig oordeelt over de
kwaliteit van zijn leven in het algemeenâ€1. Dit
wordt ook wel levensvoldoening genoemd.
Deze vorm van geluk kan men meten door er
gewoon naar te vragen. Als mensen hun ano­
nimiteit redelijk gewaarborgd weten, blijken
ze deze vragen vrij eerlijk en consistent te
antwoorden. Mensen blijken vragen naar de
‘overall’ waardering van het leven ook goed
te kunnen onderscheiden van vragen over
waardering van specifieke aspecten van het
bestaan2.
Gegevens over geluk per land werden ont­
leend aan de Database of empirical happiness
research3. Daarin zijn de resultaten bijeenge­
bracht van alle enquêtes waarbij vragen over
geluk zijn gesteld. In dit databestand bleken
vergelijkbare gegevens aanwezig over negentien
rijke landen. Dat is meer dan in eerdere crossnationale vergelijkingen van geluk. Het betreft
resultaten van representatieve onderzoeken
met vrijwel identieke vragen. De meest ge­
bruikte vraag luidt: “Hoe gelukkig voelt u zich
over het algemeen: zeer gelukkig, redelijk ge­
lukkig, of niet gelukkig?†‘Zeer gelukkig’ kreeg
bij codering een score van 3, ‘redelijk gelukkig’

een score van 2, en ‘niet gelukkig’ een score van 1. Voor elk land werd
op basis van alle individuele scores zowel het gemiddelde niveau van
geluk berekend als de spreiding van geluk. Omdat niet alle onderzoeken
dezelfde schaalbreedte hanteren, zijn alle gemiddelden herberekend
uit de ruwe scores en genormaliseerd tot een tien-puntsschaal. Om de
ongelijkheid in geluk binnen een land te meten zijn standaarddeviaties
berekend uit de oorspronkelijke ruwe scores4. Als onderzoeksjaar is
1980 gekozen omdat in dat jaar de meeste gegevens ter beschikking
stonden. Indien data van 1980 ontbraken zijn data gebruikt uit het
dichtstbijzijnde jaar waarvan de data wel beschikbaar waren.
Verzorgingsstaat
Als indicator voor de mate waarin sprake is van een verzorgingsstaat
is hier gekozen voor de overheidsuitgaven per hoofd van de bevolking5.
Hoewel niet zonder bezwaar is deze indicator de bruikbaarste. De
discussie gaat ook primair over de hoogte van de overheidsuitgaven.
Defensie-uitgaven hebben weinig met welzijnszorg te maken en zijn
van de totale overheidsuitgaven afgetrokken. Omdat het werkloosheids­
percentage6 van een land de kosten van sociale zekerheid beïnvloedt
ongeacht het individuele niveau van verzorging, is ook deze factor in de
analyse constant gehouden.
Welvaart
Om het welvaartsniveau van de verschillende staten te vergelijken is in
eerste instantie het bruto nationaal produkt (bnp) per hoofd van de be­
volking in Amerikaanse dollars gebruikt7. Voor een Internationale verge­
lijking kleven aan deze indicator echter diverse bezwaren. Ten eerste het
verschil in koopkracht: iemand in Portugal kan met een dollar veel meer
kopen dan in bij voorbeeld de VS. Bovendien wordt de produktie of teelt
van goederen voor eigen voorziening, met name belangrijk in armere
landen, niet bij de nationale produktie meegeteld hetgeen de waarde
van het bnp van zo’n land vertekent. Ten derde is de Amerikaanse dollar
inmiddels geen betrouwbare internationale valutaeenheid meer door de
grote waardeschommelingen van de afgelopen twintig jaar. Een wel­
vaartsindicator die met deze bezwaren zoveel mogelijk rekening houdt,
is het met ‘koopkrachtequivalenten’ herberekende ‘reële’ bnp per hoofd
van de bevolking, uitgedrukt in Internationale dollars8.

Resultaten
Geluksniveau en overheidsuitgaven
Er blijkt een positief verband te bestaan tussen de mate van geluk van
de burgers en de relatieve hoogte van de overheidsuitgaven in het land
(r = +0,41).
De gegevens staan in figuur 1. Op het oog tekent zich een kromlijnig
verband af, waarvan het buigpunt rond de 45% overheidsuitgaven ligt.
Dat zou erop wijzen dat overheidszorg onderhevig is aan de wet van de
verminderende meeropbrengsten dat de ‘Bert-norm’ wat aan de hoge
kant ligt. Daarom is nagegaan of een kwadratische functie een betere
‘fit’ geeft. Dit blijkt echter nauwelijks het geval.

ESB november

2006

53

Om te zien of dit verband geen kunstmatig resultaat is van de relatie
tussen welvaart en geluk, zullen we nu bekijken wat er overblijft van dit
verband bij het constant houden van de factor welvaart.
Hiertoe bezien we eerst de relatie tussen geluk en welvaart als zodanig.
Geluksniveau en welvaart
In deze verzameling rijke landen bestaat een duidelijk verband tus­
sen geluk en welvaart. De correlatie tussen geluk en gewoon bnp is
r = +0,51, de correlatie tussen geluk en ‘reëel’ bnp is r = +0,56. Het
verband is sterker dan in eerdere kleinere verzamelingen van rijke
landen gevonden werd9.

figuur 1

Overheidsuitgaven en geluk
Geluksniveau
8
5
18

17
7

3

13

4

2

7,5

9
15

7

1

16

6,5

6
14

11

10
6

Correctie voor welvaart
In eerste instantie lijkt de correctie voor welvaart de relatie tussen over­
heidsuitgaven en geluk enigszins te verzwakken. Na correctie voor het
bnp in dollars daalt het verband tot r = +0,36 en blijkt het niet meer
significant. Wordt echter het ‘reële’ bnp als welvaartsmaat gehanteerd,
dan doet welvaart er in het geheel niet toe ( r = +0,43). Het werkloos­
heidsniveau blijkt nauwelijks van invloed te zijn op dit verband.

12
19

8

5,5
25

30

35

40

45

50

55

60

Overheidsuitgaven (minus defensie)
als percentage van het bnp

figuur 2

Spreiding van geluk
Spreiding geluksniveau

Spreiding van geluk en overheidsuitgaven
De spreiding in geluk in de onderzochte landen is duidelijk kleiner naar­
mate het niveau van overheidsuitgaven hoger ligt (r = -0,53). Zie figuur
2. Dit betekent dat de verschillen in geluk in de typische verzorgings­
staten tussen de burgers minder groot zijn. Net als in het geval van het
niveau van geluk moet nu worden nagegaan of dit verband geen gevolg
is van het verschijnsel dat de overheidsuitgaven nu eenmaal hoger zijn
in de rijkere landen.
Spreiding van geluk en welvaart
Er blijkt een gering verband te bestaan tussen het bnp en spreiding
van geluk in de bevolking (r = -0,14), en dat verband verdwijnt vrijwel
geheel indien de spreiding van geluk wordt gecorreleerd met het ‘reële’
bnp (r = -0,09). Welvaart alleen draagt kennelijk nauwelijks bij tot
gelijkheid in geluk.
Correctie voor welvaart
Gezien het bovenstaande is het niet verbazingwekkend dat het cor­
rigeren voor welvaartsniveau de oorspronkelijke correlatie tussen de
spreiding van het geluk en het niveau van de overheidsuitgaven vrijwel
onveranderd laat. Ook hier is het werkloosheidsniveau nauwelijks van
invloed op het verband.

Conclusie
Uit deze vergelijking van 19 OESO-landen blijkt bepaald niet dat de
verzorgingsstaat de maatschappij minder leefbaar maakt. Integendeel,
in landen waar de overheidsuitgaven naar verhouding het hoogst zijn,
zijn de burgers gelukkiger en is het grotere geluk ook nog eens gelijker
verdeeld. Dit is toch iets om in gedachten te houden bij de komende
discussies over afslanking van de verzorgingsstaat.

54

ESB november

2006

0,9
1

0,8
0,7
0,6

8

0,5
0,4

15

2

16
11

14

4

9
10

6

3

13
7

0,3
25

12
5

30
35
40
45
50
Overheidsuitgaven (minus defensie)
als percentage van het bnp

55

1 = Oostenrijk. 2 = Australië. 3 = België. 4 = Canada.
5 = Denemarken. 6 = Frankrijk. 7 = West-Duitsland.
8 = Griekenland. 9 = Ierland. 10 = Italië. 11= Japan.
12 = Nederland. 13 = Noorwegen. 14 = Portugal.
15 = Zweden. 16 = Spanje. 17 = Zwitserland.
18 = Verenigd Koninkrijk. 19 = Verenigde Staten.
1 R. Veenhoven, Conditions of happiness, Reidel, 1984, blz. 22.
2 R. Veenhoven, op. cit, hoofdstuk 3.
3 R. Veenhoven, Database of empirical happiness research,
Erasmus Universiteit Rotterdam, 1988.
4 R. van Schoonhoven, Datarapport: ongelijkheid in geluk tussen
landen, Erasmus Universiteit Rotterdam, 1988.
5 IMF, Government finance statistics yearbook, vol.XI, Washing­
ton, 1987, biz. 96-97, 113 e.v.; Ministerie van Financien,
The budget in brief, Japan, 1986; VN, 1983/84 Statistical
Yearbook, New York, 1986.
6 VN, op. cit., 1986, blz. 87-90.
7 OESO, National accounts – main aggregates, vol. 1,1960-1985,
Parijs, 1987.
8 R. Summers en A. Heston, A new set of international comparisons
of real product and price level estimates for 130 countries,
1950-1985, National Income and Wealth, jg. 34, 1988, blz. 1-25.
9 R. Inglehart, The silent revolution, Princeton University Press,
New Jersey, 1977.

Auteurs