internationaal
Groei en welvaart in Europa en de
Verenigde Staten
Presteert Europa in economisch opzicht minder dan de
Verenigde Staten? De productie per persoon verschilt
inderdaad aanzienlijk, maar de productie per uur is in beide
regio’s nagenoeg gelijk. Europa kiest voor een andere invulÂ
ling van de welvaart met meer vrije tijd. De toetreding van
minder productieve groepen heeft na 1995 een remmend
effect op de groei van de productie per uur gehad.
I
Theo van de
Klundert en Ton van
Schaik
Emeritus hoogleraar Algemene Economie en hoogleraar Empirische Macro-economie aan de Universiteit
van Tilburg
564
ESB
n Europa staat de financiering van de welvaartsstaat onder druk. Velen zijn van mening
dat de economische prestaties achterblijven bij
die in de Verenigde Staten. Er wordt in Europa
minder gewerkt en de groei van de productie per
gewerkt uur is trager dan in Amerika. Tegen minder
werken kan men, zeker als econoom, geen bezwaar
maken als dit een vrije keuze van de bevolking is.
Als daardoor de groeimotor van de economie wordt
aangetast, is er wellicht toch een probleem omdat
de welvaart op lange termijn lager is dan men zou
wensen. Alesina (2006) formuleert dit in een kritische studie over Europa als volgt: “Working less
and maintaining reasonable growth rates is possible
if your productivity increases at a healthy pace.†De
auteur voegt daaraan toe dat Europa het tot ongeveer 1990 in dit opzicht goed gedaan heeft, maar
dat niet heeft kunnen volhouden.
Men kan het met Alesina eens zijn dat de productie
per uur voor groei en welvaart een cruciale grootheid
is. Veranderingen in de productie per uur zijn uiteindelijk het gevolg van de technologische ontwikkeling,
die niet rechtstreeks meetbaar is. Met behulp van
een productiefunctie is het mogelijk een maatstaf
voor de totale factorproductiviteit te vinden, maar
deze procedure is gebaseerd op een aantal simplificerende veronderstellingen. De technologische
ontwikkeling wordt bepaald door systematische
factoren, zoals onderzoek en leerprocessen en door
specifieke factoren, zoals ondernemingskwaliteiten,
regelgeving en toeval.
De productie per uur is mede afhankelijk van de
kapitaalintensiteit en de samenstelling van de
beroepsbevolking. In dit verband is het van groot
belang of mensen met beperkte kwalificaties in het
productieproces zijn opgenomen of aan de kant
staan. De werkgelegenheidsratio (aantal werkenden
op de totale bevolking) is hiervoor een maatstaf.
Bij de bestudering van de gesignaleerde problematiek dwingt de complexiteit ervan tot keuzes. Het
heden staat in teken van het verleden. Historische
processen kunnen met behulp van een beperkt
aantal indicatoren worden beschreven. Hier wordt
93(4543) 19 september 2008
eerst de economische geschiedenis van de Verenigde
Staten over de periode 1960–2005 onder de loep
genomen. Vervolgens worden de ontwikkelingen in
de EU-15 gedurende dezelfde periode geschetst. De
notitie wordt afgerond met conclusies.
Vertraging en versnelling in
de Verenigde Staten
In tabel 1 is de gemiddelde verandering van de productie per uur gedurende perioden van telkens vijf
jaar weergegeven. De cijfers hebben betrekking op
gemiddelde jaarlijkse veranderingen en zijn evenals
die van tabel 2 ontleend aan het unieke databestand
van The Conference Board (2008). Zoals blijkt,
stijgt de productie per uur in de Verenigde Staten
van 1960 tot 1965 fors. In het daaropvolgende
decennium is de stijging twee procent per jaar, maar
vanaf 1975 vertraagt de groei. Afgezien van conjuncturele invloeden, die overigens bij deze weergave
van jaarcijfers van beperkte betekenis zijn, is de
toename van de productie per uur over de periode
1975–1995 zeer matig. Voor een deel is dit toe te
schrijven aan de toegenomen participatiegraad in
de Amerikaanse economie. In tabel 2 staan cijfers
voor de mutaties in de werkgelegenheidsratio (aantal
werkenden op de totale bevolking). Deze grootheid is
niet gelijk aan de participatiegraad, omdat mensen
die werk aanbieden ook werkloos kunnen zijn. Bij
gebrek aan voldoende consistente cijfers voor de
werkloosheid wordt de werkgelegenheidsratio als
kengetal voor de deelname aan het arbeidsproces
gehanteerd. De deelname van meer vrouwen, veelal
met geringe scholing en weinig werkervaring, drukt,
macro-economisch gezien, de gemiddelde productie
per uur.
Verouderd systeem van massaproductie
Toch lijkt er in de Verenigde Staten meer aan de
hand, zoals ook blijkt uit de klachten vanuit het
Amerikaanse bedrijfsleven in de jaren tachtig. Men
vergeleek de resultaten met die in Europa en vooral
Japan en trok daaruit de conclusie dat het management tekortschoot. Een commissie van deskundigen
met onder andere Nobelprijswinnaar Solow bracht
een belangrijk rapport uit, waarin de focus van
Amerikaanse bedrijven op het behalen van winst
op korte termijn wordt gehekeld. Daarbij wordt ook
gewezen op het functioneren van de kapitaalmarkt.
Ondernemingen die op korte termijn onvoldoende
winst maken, dreigen te worden overgenomen
(Dertouzos et al., 1989). De commissie is verder van
mening dat het Amerikaanse systeem van massaÂ
productie in het kader van strak
markten moeten worden geliberaliseerd, waarbij met name
Sinds 1995 stijgt
hiërarchisch georganiseerde onderde concurrentie wordt gestimuleerd. De rol van de vakbonden
nemingen verouderd is. Aanbevolen
moet worden beperkt en de overheid moet het bedrijfsleven
de productie per
wordt om flexibel in te spelen op de
van dienst zijn door te luisteren naar de vele, goed betaalde,
uur in de Verenigde
wensen van de markt. Bij het siglobbyisten. Gelet op de grote omvang van de institutionele
naleren van de belemmeringen voor
Staten weer met meer veranderingen is het begrijpelijk dat pas na 1995 de productechnische vooruitgang is er in het
tiviteitscijfers wat rooskleuriger worden. Dat daarbij nietdan twee procent
rapport echter onvoldoende besef hoe
industriële sectoren, zoals het bank- en verzekeringswezen en
belangrijk autonome veranderingen
de verschillende onderdelen van de handel, een spectaculaire
per jaar
in de technologie kunnen zijn. De
bijdrage leveren is eveneens te begrijpen.
gedachte dat doorbraaktechnologieën
Overigens werd de vertraging van de groei van de producbepalend zijn, komt niet ter sprake.
tie per uur in de Verenigde Staten gecamoufleerd door de
Tegenwoordig wordt in brede kring
alleszins bevredigende groei van de productie per persoon in
ingezien dat achter de vertraging van de groei van
de periode van 1975 tot 1990 (tabel 1). De reeds gememoreerde toegenomen
de productie per uur een fundamentele oorzaak
arbeidsparticipatie droeg hieraan in belangrijke mate bij. Door deze groei in de
schuilging. De technologie van de massaproductie
breedte zijn de fundamentele technische vernieuwingen op macro-economisch
van duurzame consumptiegoederen en de realisering
niveau vooralsnog onzichtbaar. Een bekende uitspraak van Solow (1987) is: “You
van schaalvoordelen kwam geleidelijk tot een punt
can see the computer age everywhere but in the productivity statistics.â€
waarbij de mogelijkheden van verdere verbeterinVanaf 1990 tot 2005 bieden de mutaties in de arbeidsmarktparticipatie een wisgen uitgeput raakten. In de recente literatuur komt
selend beeld. Per saldo is er weinig verandering; het aantal gewerkte uren neemt
men diverse uitspraken tegen die dit standpunt
aanvankelijk toe, maar daalt vanaf 2000. Door deze daling blijft de groei van de
ondersteunen.
productie per persoon in de Verenigde Staten uiteindelijk achter bij de ontwikkeZo schrijft Glyn (2006): “The broadest explanaling van de productie per uur. Bij een vergelijking van de economische resultaten
tion of productivity slowdown, which should apply
tussen de Verenigde Staten en Europa is dit een interessant gegeven.
p
 articularly to the USA as leader country, was that
the mass production system known as ‘Fordism’ –
assembly line production with workers performing
Tabel 1
repeated tasks – was reaching its limits.â€
Productie per uur (Y/H) en productie per persoon (Y/N) in VS en EU-15
(procentuele veranderingen per jaar).
Opkomst van ICT
Sinds 1995 stijgt de productie per uur in de
Verenigde Staten weer met meer dan twee procent
per jaar. Deze ontwikkeling wordt doorgaans in
verband gebracht met de opkomst van de informatieen communicatietechnologie (ICT). De basis voor
deze technologie werd al in de jaren zestig gelegd,
maar een grootschalige toepassing van fundamentele vernieuwingen kost veel tijd. In de eerste plaats
is een grote mate van vrijheid van handelen van
ondernemers nodig als experimenten geboden zijn
en nieuwe markten moeten worden aangeboord.
Zittende ondernemingen zullen de bestaande
regelgeving benutten om nieuwe ondernemers het
leven zuur te maken. In de tweede plaats is een
ander type ondernemers vereist. In Acemoglu et
al. (2004) wordt een onderscheid gemaakt tussen
een “investment-basedâ€, en een “innovation-basedâ€
groeistrategie. Bij de eerstgenoemde strategie domineert de ervaring van managers met de inrichting
van massaproductie in bestaande ondernemingen
de ontwikkeling. Daarentegen staat bij de laatstgenoemde strategie de selectie van succesvolle ondernemingen voorop en is er behoefte aan pioniers, die
nieuwe markten aanboren. Van de Klundert (2005)
bespreekt de consequenties van dit onderscheid
voor de besturing van de onderneming.
In een recent boek beschrijft Reich (2007) de
overgang van wat hij noemt het democratisch kapitalisme naar het superkapitalisme. Om toetredende
ondernemers een kans te geven te expanderen
moeten instituties veranderen. Dit betekent dat
VS
EU-15
Y/H
Y/N
Y/H
Y/N
1960-1965
3,2
1965-1970
2
3,5
5,3
4,2
2,3
5,4
1970-1975
3,9
2,1
1,6
4
2,5
1975-1980
1,1
2,7
3,5
2,8
1980-1985
1,6
2,2
2,7
1,3
1985-1990
1,3
2,3
2,2
3
1990-1995
1,2
1,2
2,3
1
1995-2000
2,2
3
1,7
2,6
2000-2005
2,4
1,4
1,1
1,2
Bron: The Conference Board (2008)
Tabel 2
Werkgelegenheidsratio (E/N) en uren per werknemer (H/E) in VS en EU-15
(procentuele veranderingen per jaar).
VS
E/N
EU-15
H/E
E/N
H/E
1960-1965
0,1
0,2
-0,4
-0,7
1965-1970
1
-0,7
-0,5
-1
1970-1975
0,4
-0,9
-0,3
-1,3
1975-1980
1,8
-0,2
0,1
-0,9
1980-1985
0,6
0
-0,5
-0,9
1985-1990
1,1
-0,1
1,1
-0,4
1990-1995
-0,3
0,3
-0,9
-0,4
1995-2000
0,5
0,3
1,2
-0,3
2000-2005
-0,3
-0,8
0,5
-0,4
Bron: The Conference Board (2008)
ESB
93(4543) 19 september 2008
565
Inhaalgroei en stagnatie in Europa
566
ESB
93(4543) 19 september 2008
05
20
00
20
95
19
90
19
85
19
80
19
75
19
70
19
65
19
19
60
die eerder het gevolg was van
De economische ontwikkeling in Europa (EU-15) verschilt
De spectaculaire
de technologische achterstand,
duidelijk van die in Amerika. Als gevolg van de beide
wordt daardoor niet ongedaan
stijging van de productie
wereldoorlogen was Europa op achterstand gezet. In 1960
gemaakt. In 1960 is het niveau
per uur in de periode
was het niveau van de productie per uur 48 procent van
van de productie per persoon
dat in de Verenigde Staten. De markt voor duurzame con1960–1985 kan dus voor in Europa gelijk aan 61 procent
sumptiegoederen was nauwelijks ontwikkeld en er was alle
van dat in de Verenigde Staten,
een deel aan de daling
ruimte voor een inhaalslag ten opzichte van de Verenigde
maar in 2005 is de achterStaten (figuur 1). De investment-based strategy wierp
stand in Europa nog altijd 32
van de participatiegraad
daarbij zijn vruchten af. Dank zij de imitatie- en adaptieÂ
procentpunten.
worden toegeschreven
mogelijkheden groeide de Europese economie van 1960 tot
Gordon (2006) ziet hierin een
1975 snel, zij het in een steeds trager tempo; een beeld
paradox en stelt de vraag: “How
dat eigen is aan een inhaalproces (tabel 1). De oliecrises
could Europe be so productive,
van de jaren zeventig en de resulterende inflatie zetten
yet so poor?†Dit is een enigszins
een rem op de expansie, maar tot 1995 werd de achterstand in technologisch
tendentieuze vraag als men bedenkt dat vrije tijd ook
opzicht ten opzichte van Amerika verkleind. Zoals uit een vergelijking van prowelvaart oplevert. Misschien is er in Europa voorkeur
ductiviteitsniveaus blijkt, evenaren rond 1995 met name België, Denemarken,
voor een andere invulling van de voorhanden mogeFrankrijk, Duitsland, Italië, Nederland en Noorwegen het Amerikaanse peil en
lijkheden. Deze visie wordt betwist door economen
bevinden zich daarmee op het front van technologische mogelijkheden.
die van mening zijn dat de vigerende instituties tot
een geringe deelname, in termen van zowel particiÂ
Veranderingen in participatiegraad
patie als gewerkte uren, aan het arbeidsproces
De ontwikkeling moet ook nu weer in perspectief worden geplaatst door rekening
leiden. In deze zienswijze leidt de relatief hoge
te houden met mutaties in de participatiegraad. Zoals blijkt uit tabel 2 daalde
belastingdruk in Europa tot een kleiner aanbod van
in Europa de deelname aan het arbeidsproces van 1960 tot 1985. Aangenomen
arbeid dan in de Verenigde Staten (Gordon, 2006).
mag worden dat een stijging van de participatiegraad gepaard gaat met een
Verder is men in brede kring van mening dat de
inschakeling van werknemers met een minder dan gemiddelde productie per uur,
p
 articipatie ongunstig wordt beïnvloed door een
zoals bijvoorbeeld jongeren en vrouwen. Omgekeerd geldt dat bij een daling van
r
Âelatief hoog minimumloon en genereuze sociale
de participatiegraad de gemiddelde productie per uur stijgt. De spectaculaire
v
 erzekeringen met betrekking tot werkloosheid,
stijging van de productie per uur in de periode 1960–1985 kan dus voor een
ziekte en arbeidsongeschiktheid. Empirisch onderdeel aan de daling van de participatiegraad worden toegeschreven.
zoek naar de effecten van de genoemde factoren
Van 1985 tot 1995 was er ondanks een grotere participatie van vrouwen per
levert een wisselend beeld op. Soms resulteren
saldo weinig verandering doordat vervroegde uittreding uit het arbeidsproces
negatieve effecten, maar in andere gevallen zijn de
voor tegenwicht zorgde. Na 1995 wordt dit proces geleidelijk teruggedrongen en
verbanden niet of nauwelijks significant.
neemt de arbeidsparticipatie fors toe. Dit heeft een duidelijk neerwaarts effect
Groeivertraging door minder
op de stijging van de productie per uur. Het aantal gewerkte uren per werknemer
productieve arbeid
daalt in Europa over de gehele periode. Beide ontwikkelingen met betrekking tot
Hoe dan ook, na 1995 neemt de werkgelegenheidsde arbeidsinzet impliceren dat de productie per persoon in Europa na 1980 niet
ratio fors toe. Het beleid om meer mensen aan het
langer sneller stijgt dan in Amerika. De initiële achterstand in materiële welvaart
werk te krijgen, is succesvol. De keerzijde van deze
medaille is dat de stijging van de productie per uur
Figuur 1
Productie per uur in de EU-15 en de VS (dollars uit 1990, gecorrigeerd
daardoor wordt gedrukt. Dew-Becker en Gordon
voor Geary Khamis koopkrachtpariteiten).
(2006) merken op dat de minder snelle groei van de
productie per uur in alle sectoren van de economie
40
zichtbaar is. Dit ondersteunt het argument dat niet
35
de technologische ontwikkeling maar de inschakeling
van minder productieve arbeid de vertraging van de
30
groei van de productie per uur veroorzaakt. Het bete25
kent ook dat het om een tijdelijk verschijnsel gaat.
De participatiegraad is in principe aan een maximum
20
gebonden. Zoals opgemerkt, neemt de participa15
tiegraad in de Verenigde Staten na 1990 per saldo
ook niet meer toe. Wat de participatiegraad betreft,
10
gaan Europa en de Verenigde Staten meer op elkaar
5
lijken. Dit geldt in veel mindere mate voor het aantal
uren per werknemer. Het geldt ook niet voor het
0
niveau van de productie per uur in 2005. In de VS
ligt dat niveau hoger, maar er zijn geografische en
culturele factoren die het plausibel maken dat in de
Verenigde Staten schaalvoordelen groter en transacEU15
VS
tiekosten lager zijn dan in Europa. Met name taal,
Bron: The Conference Board (2008)
wetgeving en gewoontes spelen hierbij een rol. Met
een verschil in voorkeur voor vrije tijd heeft dit niet
zoveel te maken.
Conclusies
De groei van de productie per uur wordt uiteindelijk bepaald door de technologische ontwikkeling.
De accumulatie van fysiek en menselijk kapitaal is
nodig om de mogelijkheden te benutten, maar deze
variabelen zijn geen laatste oorzaken. De technologische ontwikkeling is in belangrijke mate autonoom
en cyclisch. Zo blijkt dat in de Verenigde Staten in
de onderzochte periode 1960–2005 de oude doorbraaktechnologie die gekarakteriseerd wordt door
massaproductie en schaalvoordelen geleidelijk plaats
maakt voor een nieuwe doorbraaktechnologie in de
vorm van ICT. De Verenigde Staten zijn de leider in
technologisch opzicht. Andere OESO-landen kunnen
dan sneller groeien als ze in staat zijn om op grote
schaal te imiteren. Maar aan succesvolle imitatie
komt vanzelfsprekend een einde.
Naast de technologische ontwikkeling worden mutaties in de productie per uur bepaald door sociale
en institutionele factoren. De grotere participatie
van vrouwen in bepaalde perioden oefent een neerwaartse druk uit, omdat zij met geringe werkervaring
en een minder dan gemiddelde scholingsgraad
toetreden. Beperking van de regelingen voor vervroegde uittreding heeft waarschijnlijk tegengestelde
effecten.
De stelling van Alesina (2006) dat Europa na 1990
relatief slecht presteert, wordt niet door de feiten
bevestigd. Inhaalgroei houdt per definitie een keer
op en een herstel van de participatiegraad heeft een
tijdelijk neerwaarts effect op de productie per uur.
De permanente verschillen in productie per persoon
tussen de Verenigde Staten en Europa zijn het
gevolg van een andere keuze met betrekking tot de
invulling van het welvaartsconcept.
Literatuur
Acemoglu, D., Ph. Aghion en F. Zilibotti (2006) Distance
to frontier, selection and economic growth. Journal of the
European Economic Association, 4(1),37-74.
Alesina, A. (2006) Europe. NBER Reporter: Research Summary.
Dertouzos, M., R. Lester en R. Solow (1989) Made in America.
Regaining the productive edge. Cambridge, MA: MIT-Press.
Dew-Becker, I. en R. Gordon (2006) The slowdown in European
production growth: A tale of tigers, tortoises and textbook labor
economics. Paper presented to NBER Summer Institute.
Glyn, A. (2006) Capitalism unleashed. Finance, globalization, and
welfare. Oxford: Oxford University Press.
Gordon, R. (2006) Issues in the comparison of welfare between
Europe and the United States. Paper presented to Venice Summer
Institute.
Klundert, Th. van de (2005) Vormen van kapitalisme. Utrecht:
Lemma.
Reich, R. (2007) Superkapitalisme en de bedreiging voor onze democratie. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Business Contact.
Solow, R. (1987) W’d better watch out. New York Times Book
Review, 12 juli.
The Conference Board and Groningen Growth and DevelopÂ
ment Centre (januari 2008), Total Economy Database, http://
www.conference-board.org/economics.
ESB
93(4543) 19 september 2008
567