Grenzen aan transactiekostenverlaging
Aute ur(s ):
Steenge, A.E (auteur)
Hospers, G.J.. (auteur)
Respectievelijk hoogleraar algemene economie aan de Universiteit Twente, en lector strategisch management aan Saxion Hogescholen en docent
economie aan de Universiteit Twente. A.E.Steenge@utwente.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4412, pagina D18, 4 september 2003 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
instituties
Overheidsbeleid kan een deel van de transactiekosten van handel verlagen, maar schiet tekort bij het slechten van informele
handelsbarrières. Nieuwe intermediairs spelen daarop in.
Vanuit het oogpunt van handelsbeleid levert het transactiekostenperspectief op de handel interessante inzichten op. De WRR ziet de
overheid als de partij die in belangrijke mate de transactiekosten van handel verlaagt, en daarmee een bijdrage levert aan de
welvaartsgroei van een land. Deze visie doet sterk denken aan de transactiekostenbenadering van Douglass North. Hij laat aan de hand
van talloze voorbeelden uit de economische geschiedenis zien dat bij het opbloeien van handel en innovatie altijd een overheid
betrokken is geweest1. Toch heeft de overheid er ook regelmatig voor gezorgd dat de transactiekosten werden verhoogd. Denk
bijvoorbeeld aan de vele handelsbarrières die landen in de loop van de historie hebben opgeworpen uit protectionistische
overwegingen: invoerrechten, heffingen en tollen werken transactiekostenverhogend en belemmeren de handel. Het afbouwen van al
deze belemmeringen is een goede zaak. Toch is de overheid slechts een van de partijen die betrokken zijn bij deze problematiek.
In dit artikel zullen we kort ingaan op North’s perspectief op de overheid. Vervolgens zullen we gebruik maken van het werk van Oliver
Williamson om te betogen dat overheidsbeleid alleen nooit in staat zal zijn om de transactiekosten van handel substantieel te verlagen2.
Deze theoretische gedachtegang illustreren we met het voorbeeld van grensoverschrijdende samenwerking in Euregionaal verband.
Nationale overheid en transactiekosten
Zowel North als Williamson gebruikt een gestileerd beeld van de economische ontwikkelingsgang om hun ideeën te structureren. Ze
verschillen met name op het punt van de overheid. North besteedt hier betrekkelijk veel aandacht aan, terwijl Williamson zich vrijwel
uitsluitend beperkt tot de private sector. Beiden gebruiken als vertrekpunt een simpel ruilproces zoals we dat vinden op de dagmarkt in
vele plaatsen. Vaak kennen de partijen elkaar persoonlijk en is er sprake van een ruilproces met een aanzienlijke mate van wederzijds
vertrouwen. Naarmate handelen complexer wordt, gaat dit gepaard met hogere transactiekosten: in onpersoonlijke ruilrelaties worden
onzekerheid en de kans op opportunistisch gedrag van de tegenpartij groter. Om de handelsvoordelen te behouden zullen de partijen
dan moeten investeren in middelen waarmee de transactiekosten kunnen worden geminimaliseerd. Contracten zijn daarvoor het meest
geschikt, omdat daarin met grote nauwkeurigheid de condities van transacties tussen private partijen kunnen worden vastgelegd. Op dit
punt betrekt North de overheid in zijn analyse. De transactiekosten verbonden aan handel zijn volgens hem zo hoog dat ze onvoldoende
in private contracten kunnen worden geëlimineerd. Er is dan een overheid nodig die als derde partij de transactiekosten van ruil verlaagt
door institutionele structuren in te stellen en beleid te voeren waarmee eigendomsrechten kunnen worden gespecificeerd en
gehandhaafd. Voorbeelden daarvan zijn het invoeren van wetten, internationale technische en administratieve standaarden,
rechtshandhaving en dergelijke.
Verfijning en zeggenschapsstructuren
De visie van North op de rol van de overheid bij transactiekostenverlaging is vrij abstract. Hij specificeert niet waaruit de
transactiekosten nu precies bestaan. Het is juist op dit punt dat het werk van Oliver Williamson van grote betekenis is. In zijn reeds
genoemde standaardwerk uit 1985 presenteert hij een veel complexer beeld. Het werk betreft met name de private sfeer; mengvormen in
de publiekprivate sfeer worden niet of nauwelijks behandeld. Williamson’s hoofdstelling is dat transactiekosten, in een brede zin, hoog
tot zeer hoog kunnen oplopen zonder een goede inbedding in een geëigende beheers- en controlestructuur. We zullen moeten
accepteren dat er zeer veel typen transacties bestaan. Kernpunt is dat elk type een bijpassende zeggenschapsstructuur vereist. Het
ontwikkelen van al deze structuren zal veel tijd en geld kosten. Een echt alternatief is er echter niet; andere werkwijzen zullen, zeker op
iets langere termijn, leiden tot zeer veel hogere transactiekosten.
Bij Williamson speelt het institutiebegrip een centrale rol. Hij stelt een ordeningsprincipe voor dat gebaseerd is op wat men de
levensduur van instituties zou kunnen noemen. Gecombineerd met een hieronder nog te behandelen typologie van transacties levert dit
een genuanceerd en gedetailleerd beeld op. Dit wordt vervolgens de basis voor handelsbeleid en handelspolitiek. Een viertal typen
instituties wordt onderscheiden.
Tot de oudste categorie worden gerekend de religie en het sociaal-culturele waarden- en normenpatroon dat een land kenmerkt. We
moeten hier denken in termen van honderden tot duizenden jaren.
De tweede categorie betreft de politieke vormgeving van een land, de grondwet, de manier waarop de rechtspraak is geregeld en de wijze
waarop het staatsbestuur (de bureaucratie) werkt. We moeten hier denken in termen van tientallen tot honderden jaren. Onze grondwet
dateert, ontwikkeld in enkele fasen, van na de Napoleontische periode. De Duitse pas van na de Tweede Wereldoorlog.
Hierna volgt een derde categorie waarbij het met name gaat om allerlei soorten contacten en contracten inclusief de onderbouwing
daarvan. Een tijdseenheid in termen van enkele jaren tot enkele decennia is hier de meest kenmerkende.
Als laatste onderscheidt Williamson de van-dag-tot-dag optimeringen rond prijzen en hoeveelheden, stimuleringen en prikkels, en
dergelijke. Al deze instituties zijn simultaan aanwezig en kunnen aanleiding geven tot vele vormen van informele barrières.
Typologie van transacties
Transacties worden ingedeeld volgens een tweetal criteria: contractuele risico’s en de mate waarin beschermingsconstructies zijn
ingebouwd. Williamson sluit hierbij aan bij de hierboven genoemde indeling lopend van eenvoudige transacties op de wekelijkse stadsof dorpsmarkt tot zeer specifieke transacties waarbij het in feite gaat het verhandelen van één uniek product. Elk type kent zijn specifieke
karakteristieken. We onderscheiden transacties naar:
» de mate waarin de investeringen transactiespecifiek zijn (asset specificity);
» de mate van onzekerheid;
» de frequentie.
Deze typologie wordt vervolgens toegepast op de indeling van instituties in vier categorieën. We krijgen dan een matrix van transacties
gerubriceerd naar karakteristieken en inbedding in bestaande normen- en waardenpatronen. Om deze problematiek te overwinnen is
specifiek maatwerk vereist, ja zelfs één-op-één beleid. Algemene handelsafspraken schieten tekort; hier gaat het om
transactiekostenverlaging in specifieke gevallen zoals een Nederlandse en Poolse zakenman die elkaars taal niet spreken of een Franse
ondernemer die de vestigingswetgeving in Denemarken niet kent. Hier is niet de overheid de aangewezen partij, maar een persoon of
instantie met specifieke deskundigheid zoals een tolk, adviseur of een jurist met kennis van twee rechtssystemen. Het gaat hier dus om
trilaterale coördinatie die van toepassing is als de investeringen die partijen plegen gematigd of sterk transactiespecifiek zijn, terwijl de
partijen slechts nu en dan contact met elkaar hebben. Het opzetten van een specifiek coördinatiemechanisme is door het incidentele
karakter van de transactie echter te kostbaar, terwijl de gevraagde deskundigheid niet zo maar op de markt te verkrijgen is. Trilaterale
coördinatie biedt in dit geval een oplossing.
Grensoverschrijdend verkeer
Het toenemende belang van transactiekosten die voortvloeien uit landenspecifieke instituties op sociaal, cultureel en juridisch gebied
komt duidelijk naar voren wanneer we kijken naar het proces van Europese economische integratie. Na ruim vijftig jaar integratiestreven
blijkt dat economische eenwording meer omvat dan het louter afschaffen van fysieke belemmeringen in het handelsverkeer. Dergelijke
formele barrières, zoals heffingen en invoerrechten, zijn relatief simpele instituties, ofwel – in termen van Williamson’s schema – instituties
van de laagste twee niveaus. In Europa konden deze handelsbelemmeringen van de ene op de andere dag worden opgeheven. Vanaf
1992 zijn deze transactiekosten immers verleden tijd en is een vrij verkeer van goederen, diensten, personen en informatie mogelijk.
Aanvankelijk leken daarmee de transactiekosten van de handel ook daadwerkelijk te zijn gereduceerd.
Nu bleek zich echter een nieuw en andersoortig probleem voor te doen: de culturele, sociale en juridische verschillen tussen
handelspartners bleven bestaan – en kwamen door de toename van de handelscontacten zelfs prominenter naar voren. Zakenlieden met
vragen over de wijze waarop ze deze verschillen konden overbruggen kwamen voor een deel terecht bij de Euregio’s. Deze door de eu
gesubsidieerde instanties (momenteel zijn het er ruim honderd) vervullen een rol van trilaterale coördinatie: door hun plaatsgebonden
specifieke kennis kunnen ze grensoverschrijdende regionale informatie verschaffen waarover de nationale overheid niet beschikt. Zij
springen als intermediair in de meer informele twee bovenste categorieën instituties van Williamson’s indeling. Bovendien heeft zich na
1992 naast de Euregio’s een netwerk van particuliere organisaties ontwikkeld met specifieke deskundigheid op het gebied van
grensoverschrijdend verkeer. Zo is er in de grensregio Twente-Münsterland een groot aantal dienstverlenende instanties ontstaan met
specifieke expertise op grensoverschrijdende vraagstukken, zoals Nederland-Duits recht, wonen over de grens en Duitse zakentaal en etiquette. Dezelfde ontwikkeling is zichtbaar in de Øresund, één van Europa’s bekendste grensregio’s tussen Denemarken en Zweden3.
Deze voorbeelden uit het Europa van alledag maken naar ons idee duidelijk dat de transactiekosten van de handel hardnekkig zijn en overheidsbeleid of niet – altijd een rol van betekenis zullen blijven spelen.
Bert Steenge en Gert-Jan Hospers
Dossier: Handel en transactiekosten
M. Scheltema: Handelskapitaal
I. Gorissen: Openheid, overschot en distributie
F.A.G. den Butter en H. Visser: Handel brengt welvaart
H.P. van Dalen en A.P. van Vuuren: Hoe groot is de transactiesector?
M.P. Schinkel: Handelsgeest redt Hollands hachje
E.E.C. van Damme: Intermediair: mens of markt?
R.H.J. Mosch en I. Verhoeven: Meer wereld, meer vertrouwen?
A.E. Steenge en G.J. Hospers: Grenzen aan transactiekostenverlaging
E. Heijting en W. Biegstraaten: De rol van de overheid
O. Douma: Standaard uit de kinderschoenen?
S.P.I. Kappelhof: Oud geld in nieuwe zakken
W.J.J. Manshanden en B. Kuipers: Staat zonder transport ook het buitenland stil?
A. de Grip: Postinitieel onderwijs essentieel
P.T. de Beer: Laat een Arabier niet de onderkant van uw schoenen zien!
W. Jonkhoff: De handel
1 D.C. North, Institutions, institutional change and economic performance, Cambridge University Press, 1990.
2 Zie bijvoorbeeld O.E. Williamson, The economic institutions of capitalism, Free Press, New York, 1985, of het recente artikel The new
institutional economics: taking stock, looking ahead, Journal of Economic Literature, 2000, blz. 595-613.
3 P. Maskell en G. Törnqvist, Building a cross-border learning region: the emergence of the North European Øresund region,
Handelshøjskolens Forlag, Kopenhagen, 1999.
Copyright © 2003 – 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)