Ga direct naar de content

Geloof, hoop en liefde

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 23 1980

t
I

1

H. A. van Sfrphou~

Geloof, hoop
en liefde
De huidige discussie over de toekomst
van de werkgelegenheid – recentelijk
weer opgelaaid vanwege het WRRrapport over Plaats en toekomst van de
Nederlandse industrie – heeft iets van
ruzie in de kerk. Het beeld is misschien
niet zo gek, want op het punt van onze
economische toekomst heeft ons land
wel kenmerken van een geloofsgemeenschap, inclusief dolerenden en afgescheidenen in diverse soorten en maten.
Denkbeelden aan de hand waarvan
mensen zich een beeld vormen van de
wereld en de zin van het bestaan projecteren, werden lange tijd met stichtend
ritueel omgeven toen religies het leven
pleegden te beheersen. In onze meer geprofaniseerde tijd vormen discussies en
besluitvorming eerder de typerende enscenering. Echter, waar het er over gaat
als mens in het leven overeind te blijven,
zijn er slechts drie ingrediënten: geloof,
hoop en liefde. Zonder een minimale dosering van deze ingrediënten is mentale
overleving niet goed denkbaar. Het is de
onderlinge samenhang in deze trias die
de geestelijke evolutie van de mens complex maakt: rijk en kwetsbaar. Daarom
is het bedenken van een religie, een ideologie, een theorie van menselijk handelen
niet ieders werk.
Geloof -van metafysische beelden tot
handzame vooroordelen – bewerkstelligt selectie, waardoor langs aprioristische weg irrelevant geachte zaken buiten
beschouwing kunnen blijven. Hoe zou
anders een mens de beangstigende overmacht van het leven kunnen verwerken.
Daar past ook bij gedrag vananderen tot
rollen te reduceren, waardoor dat gedrag
anticipeerbaar wordt. Door een dergeliike strÛcturering van het leven kunnen teleurstellingen veel gemakkeliiker worden verwerkt, zond& de orde áan te tasten. Afwijkingen in gedragingen: het individu valt uit zijn rol – niet het omgekeerde. Maar zo als alles heeft ook het leven met geloof een prijs: fatalisme, gebondenheid aan voorstellingen die immobiliserend kunnen werken.
Hoop biedt perspectivische verruiming van het bestaan. Hoop voorkomt
dat de mens aan het fatalisme van zijn
geloof zou bezwijken en stimuleert hem
het lot in eigen hand te nemen. Dit houdt
activisme in, dat in de westerse wereld
sterk tot ontwikkeling is gekomen met het ondernemerschap als voorlopig
hoogtepunt. Terwijl vandaag de dag
zelfs de hele samenleving als maakbaar
wordt gedacht. Maar hoop kan de bodem worden ingeslagen. En dus anders
dan met geloof -dat immers spijkerhard
is – is hoop een kwetsbaar domein.
Maar iedere verworvenheid draagt nu
eenmaal haar eigen negatie in zich om.
Hegel en Marx hebben ons dat geleerd.

De altijd op de loer liggende woekering van het eigenbelang -hoop maakt
de weg daarvoor vrij -wordt in het beste geval getemperd door liefde, broederschap, solidariteit. Geloof -even noodzakelijk als noodlottig -vindt zijn complement in hoop, die immers doet leven.
Zo kunnen we zelfs hopen het niet zonder solidariteit te kunnen stellen. Het
door een activisme als het industrieel
kapitalisme maximeren van het eigenbelang is even onleefbaar gebleken als het
elimineren van individuele pretenties op
grond van georganiseerde – dus geforceerde – solidariteit.
De ware gelovigen in onze economische orde verkondigen dat de uitstoot
van arbeid gecompenseerd wordt doordat elders in het bestel werkgelegenheid
wordt geschapen. Slechts tijdelijke omstandigheden – vaak worden daarvoor
hoge arbeidskosten genoemd -kunnen
de stabiliteit van het proces aantasten.
Hardnekkige werkloosheid en het als
absurd beschouwen van exponentiële
groei leidde zo’n jaar of tien geleden tot
de vraag of de marksector wel in staat
zou zijn het arbeidspotentieel op te nemen. Afremming van arbeidsbesparende
methoden werd zelfs bepleit. Het was de
socioloog Hoefnagels die als eerste bearargumenteerd betoogde, dat produktiviteitsverbetering niet meer mocht leiden
tot loonsverhogingen, maar diende te
worden aangewend voor werk in de publieke sector I). Een gedachtengang die
verder ontwikkeld werd in het WRRrapport Maken wij er werk van? 2). Een
sterk draagvlak in de marktsector werd
bepleit. De Raad richtte zich met 24 aanbevelingen tot de regering, waarvan één
betrekking had op de kwartaire sector.
De marktsector werd overigens niet ontslagen van het scheppen van werk: ,,versterking van het draagvlak geeft mogelijkheden om daarnaast een actieve
werkgelegenheidspolitiek te voeren, gericht op minder draagvlakcreërende
maar ;el sterk werkgëlegenheidscreerende sectoren”. Ook werkgelegenheid
in de kwartaire sector werd aan&volen,
vooral omdat het surplus van het arbeidsaanbod tot 1990 (daarna is de groei
:ruit) ook gediend is met projecten van
tijdelijke aard.

Scepticisme bij economen overheerste.
Maar allengs kwam er steun van onverdachte zijde. De industriële ondernemers
seinden berichten vanuit de frontlijn dat
de industrie niet meer moet worden aangesproken op het punt van de groei van
de werkgelegenheid 3). De industrie
werkt voor de materiële welvaart en de
export, aldus de ondernemers.
Versterking van het draagvlak is wellicht nu nog meer geboden dan destijds
werd bepleit. In ieder geval dient het geloof in het bestel een revisiebeurt. De verantwoordelijkheid en invloedssfeer van
de overheid dienen toe te nemen als het
een zaak van overleven is. Maar niet
staat van tevoren vast dat ondernemers
ongelijk hebben wat de werkgelegenheidsperspectieven betreft. Er is weliswaar hoop, maar de marktsector in ons
land is buitengewoon gevoelig voor invloed van buitenaf. Bovendien komen de
werkgelegenheidsprojecties uit de computer, niet uit de bedrijven. De toekomst
is bij uitstek ongewis, zowel voor de (financiële) mogelijkheden van de overheid
als voor de potenties van de industrie.
Dat betekent dat wij in ons land niet alles
op één kaart mogen zetten, maar eerder
zoveel mogelijk opties dienen open te
houden, ook in de sfeer van de overheid.
Dat vereist op de eerste plaats cultivering
van de zo noodzakeliike solidariteit OU
grond waarvan de pÚblieksvoorkeureh
in de ~ubliekesector onderhouden en
uitgeb8uwd kunnen worden. Daarbinnen liggen zeer ruime mogelijkheden tot
deelneming aan de besluitvorming en
voor de overheid maximale besturingsopties. Uiteindelijk Gaat het erom of we
ren maatschappij willen die meer door
marktprocessen dan wel door publieke
besluitvorming wordt gekenmerkt.

1) H. Hoefnagels, Het werkgelegenheids-

(raagstuk en de grenzen van de groei, ESB,

1 augustus 1975.
3
!) WRR, Maken wijer werk van?, Den Haag,

1977.
l ) Welvaart en werkgelegenheid, Algemene

verkgeversvereniging en Vereniging voor
detaal en Elektrotechnische industne FME,
979.

Auteur