Ga direct naar de content

Brazilië en de tweede oliecrisis

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 23 1980

Geld- en kapiraalmarkt
olie-invoervolume in dat jaar het invoervolume van 1980 niet overschrijdt.
Toekomstig beslag olie-invoemp de exportinkomsten

Brazilië en de tweede oliecrisis
DRS. B.B. DE BAAT DOELMAN*

Inleiding
Een van de problemen bij de recycling
van de oliedollars naar de LDC’s (Less
Developed Countnes) is het feit, dat het
grootste deel van deze geldstroom gericht is op slechts enkele landen. Zo
bedroegen ultimo 1978 de vorderingen
(van één jaar en langer) van aan de BIS
(Bank of International Settlements) rapporterende commerciële banken op Mexico, Brazilië en Zuid-Korea $42,7 mrd.
Dit is 33,4% van hun totale vorderingen
(van één jaar en langer) op alle LDC’s.
De hoge concentratie bij slechts enkele
LDC’s is niet in overeenstemming met
het streven van het internationale bankwezen naar risicospreiding. Brazilië lijkt
in dit verband een ,,test-case” te gaan
worden. Door forse leenactiviteiten in
1979 is de totale externe schuld, inclusief
de nog niet opgenomen leningen en leningen korter dan een jaar, opgelopen tot
$50 mrd. per ultimo 1979. Van wezenlijk
belang is dan ook het effect van de
recente en de nog te verwachten olieprijsverhogingen op de externe positie van
Brazilië. Het onderhavige artikel poogt
aan te tonen dat de toekomstige exportontwikkeling niet toereikend zal zijn, om
de importbehoefte te dekken. Het handelsbalanstekort dat hierdoor zal ontstaan, de aflossing op de wel zeer omvangrijke schuld en de renteverpiichtingen zullen zeker de komende vijf jaar
extern gefinancierd moeten worden. De
buitenlandse schuld zal hierdoor mogelijk reeds in 1983 de $ 100 mrd. naderen,
tegen $50 mrd. eind vorig jaar.
Toekomstige olie-invoer Brazilië
De olieprijsstijging van eind vong jaar
en de nog te verwachten verhogingen
hebben vérstrekkende gevolgen voor de
Braziliaanse olierekening. Dit jaar zullen, volgens de officiële raming, 358
barrels olie (incl. produkten) worden
ingevoerd, wat op basis van een gemiddelde prijs van $ 31,s per barrel $ 11,3
mrd. zal vergen. Dit is 64% meer dan de
S 6,9 mrd. olie-invoer in 1979. Bij een
uitvoer van naar raming $ 17,3 mrd. dit
jaar zal circa 65% van de deviezeninkomsten uit de goederenuitvoer besteed

worden aan de noodzakelijke olie-invoer.
Reeds na de eerste oliecrisis heeft
Brazilië een omvangrijk energieprogramma opgezet, waarvan het alcoholproject ter gedeeltelijke of volledige vervanging van benzine het bekendste is. De
opvoering van de eigen kolenproduktie,
toekomstige
elektriciteitstoelevering
vanuit Paraguay en een groter gebruik
van kernenergie completeren het energieprogramma. Zoals de zaken nu staan
zullen de huidige energieprojecten in het
gunstige geval een bevriezing van het
olie-invoervolume op het huidige niveau
mogelijk maken, terwijl pas na 1985 een
reductie van enige omvang verwacht mag
worden. Voor zover Brazilië er in slaagt
het olie-invoervolume te stabiliseren, zal
de Braziliaanse olierekening evenredig
toenemen met de olieprijsstijging.
Aangezien de wereldconjunctuur zich
de komende jaren zal kenmerken door
een matige groei met recessieverschijnselen voor bepaalde landen, zal de energievraag zich matig ontwikkelen en, als
gevolg van energiebeperkende maatregelen, mogelijk zelfs dalen. Hoewel het
olieaanbod eveneens wat zal afnemen
lijkt een constant blijvende reële olieprijs
voor de komende iaren niet ondenkbaar.
Hiervan uitgaande zal de olieprijs de
komende jaren evenredig toenemen met
de gemiddelde invoerprijsstijging voor
de OPEC, welke vooralsnog hoog zal
zijn, doch geleidelijk zal kunnen afnemen
na de verwerking van de reële olieprijsstijging van eind vong jaar (zie tabel 1).
Tabel 1. Geschatte ontwikkeling invoer
prijsstijging OPEC en oliepros per
barrel
Jaar

1982
1983
1984
1985

Invwrprijsstijging
OPEC(%)

g

10.0
10,O

Olieprijs

g

Eind 1979 besloot de Braziliaanse
overheid tot een extra devaluatie van de
cruzeiro met 30% t.o.v. de US-dollar,
bovenop de reeds lang toegepaste politiek van maandelijkse mini-devaluaties,
Het uitvoerstimulerend effect hiervan zal
moeten worden afgewacht, aangezien
met de omvangrijke devaluatie fiscale
exportsubsidies werden stopgezet.
Op zich was de totale cruzeirodevaluatie in 1979 niet toereikend om het
inflatieverschil met de VS te compenseren. In Brazilië stegen de prijzen van eind
1978 tot eind 1979 met 76%; in de VS met
13% (verschil 63%). De cruzeiro devalueerde echter met 5 1% t.o.v. de dollar
(vergelijking jaarultimokoersen). Voor
dit jaar wordt de totale omvang van de
mini-devaluaties beperkt tot 40% t.o.v.
de US-dollar. Het inflatieverschil tussen
beide landen zal naar verwachting hoger
zijn, zodat een reële appreciatie van de
cruzeiro t.o.v. de dollar resulteert.
Volgens de huidige minister van Planning, Delfim Netto, zal de uitvoer de
komendejaren toenemen van $15,2 mrd.
in 1979 tot $40 mrd. in 1985, wat neerkomt op een jaarlijkse toename van de
uitvoerwaarde van bijna 18%. Dit lijkt
overdreven. Een groot deel van de Braziliaanse uitvoer is gericht op de VS (22%)
en op de EG (30%). De verwachte recessie in de VS dit jaar en de uitstraling
hiervan de op de EG-landen rechtvaardigen een wat geringer optimisme voor de
uitvoerresultaten in 1980. Ook in de
jaren daarna zal rekening moeten worden gehouden met een minder gunstige
exportontwikkeling. Immers, inflatie
alsmede ruilvoetverlies noodzaken de
meeste landen tot een restrictief beleid.
Bovendien zal, in tegenstelling tot de
periode na de eerste oliecrisis, geen sprake zijn van een reële olieprijsdaling.
Daarnaast is de absorptiecapaciteit van
de OPEC thans geringer dan voorheen.
De exportprojectie van minister Netto
van $ 4 0 mrd. in 1985dient dan ook als te
optimistisch te worden beschouwd. Een
exportgroei op basis van exportcijfers
van na de eerste oliecrisis lijkt waarschijnlijker. Gemiddeld nam de waarde
van de goederenuitvoer toe met 14% per
jaar in de periode 1975- 1979. Het beslag
van de olie-invoer op de exportinkomsten is dan als volgt (bedragen in mrd.
US-dollars):

45.8
50.4
55.4

De Braziliaanse olierekening zal op
grond van deze olieprijsontwikkeling,
dus bij constante reële olieprijs oplopen
tot $ 19,8 mrd. in 1985, voor zover het

* De auteur is medewerker van het

Economisch Bureau van de Amro Bank. Het
artikel is geschreven a titre personnel.

Jaar

Olieinvoer

Goederenuitvoer

Aandeel
in %

Vooruitzichten handelsbalans
Ten aanzien van de invoer zijn eind
vorig jaar een aantal maatregelen getroffen, waarvan het effect echter twijfelachtig is. Immers, op het eerste gezicht lijkt
de invoer door de cruzeiro-devaluatie
automatisch duurder te worden. Aangezien de cruzeiro-devaluatie niet toereikend was om de inflatieverschillen met
de VS weg te werken is echter in feite
sprake van een reële appreciatie van de
cruzeiro t.o.v. de dollar. De beperking
van overheidsbedrijven van hun invoer
in 1980 tot 80% van de nominale waarde
in 1979 is op de wat langere termijn niet
houdbaar. Immers, het toenemende beslag van de olie-invoer op de exportinkomsten impliceert, dat de ruimte voor
de invoer van kapitaalgoederen (26% van
de invoer in 1978 bij een aandeel van de
olie-invoer toen van 31%) in relatieve zin
zal dalen.
Voortzetting van het huidige groeitempo van rond 6% reëel, noodzakelijk
voor de absorptie van de jaarlijkse toename van het arbeidsaanbod met 1,s mln.
personen, zal een doorgaande groei van
de kapitaalgoedereninvoer tot gevolg
hebben. Een en ander zal aanleiding zijn
tot aanhoudende tekorten op de handelsbalans. Minister Netto veronderstelt
daarentegen een evenwichtige handelsbalans, zowel in dit jaar als in 1985.
In een rapport van maart 1979raamde
de Wereldbank de niet-olie-invoer op
ruim $ 20 mrd. in 1985, uitgaande van
een niet-olie-invoer van $8.2 mrd. in

1977. Dit betekent een jaarlijkse waardestijging met gemiddeld 12%. Als gevolg van ongelukkige oogstresultaten
bedroeg de niet-olie-invoer in 1979 reeds
$ 11,1 mrd. Aangezien de groeiverwachting voor het BNP thans lager is dan
waarvan de Wereldbank uitging, lijkt een
groei van de niet-olie-invoer met 10%
waarschijnlijk. Bij de projectie door de
Wereldbank van de niet-olie-invoer is
uitgegaan van het jaar 1977, waarin de
niet-olie-invoer relatief gering was. Op
basis van voortzetting van het huidige groeitempo en de minder optimistische exportprojectie is het volgende verloop van de handelsbalans te schetsen
(zie tabel 2).
Op grond van bovenstaand scenario
zijn derhalve aanhoudende tekorten op
de handelsbalans te verwachten. Aanvullende cruzeiro-devaluaties kunnen echter
het tekort op de handelsbalans matigen
op de wat langere termijn.
Ontwikkeling buitenlandse schuld en
schuldendienst
Medio 1979 bedroeg de opgenomen
buitenlandse schuld $46,5 mrd., waarvan $29,9 mrd. overheidschuld (64%) en
$ 16,6 mrd. particuliere schuld (36%).
Naar raming bedroeg de totale buitenlandse schuld eind 1979 $ 5 0 mrd., waarvan in de periode 1980- 1985 70% zal
worden afgelost. Het aflossingsschema
ziet er als volgt uit (in rnrd. US-dollars):
Jaar
1980
1981
1982
1983
1984
1985

Aflossing op buitenlandse schuld

…………….
…………….
…………….
…………….
…………….
…………….

8
7
6.8
5
4.5 (geraamd)
3.5 (geraamd)

De renteverplichtingen bedragen dit
jaar naar raming $ 6 mrd. De schulden-

Tabel 2. Exportprojectie handelsbalans 1979- 1985, in mrd. US-dollars
Jaar

Olie-invoer

Overigeinvoer

Totaleinvoer

Uitvoer

Saldo
handelsbalans

1979
1980
1981
1982
1983
1984
1985

69
11.3
13.0
14,6
16.4
18,O
19.8

11,O
10.9
12,O
13,2
14.5
16,O
17.6

17.9
22.2
25.0
27.8
30.9
34.0
37.4

15.2
17.3
19.8
22.5
25.7
29.3
33.4

dienst (rente plus aflossingen) bedraagt
derhalve voor dit jaar $ 14 mrd., dit is ca.
70% van de geraamde goederen- en
dienstenuitvoer.
Bij de projectie van de schuldendienst
en de buitenlandse schuld tot 1985 dient
rekening te worden gehouden met andere
deviezenbronnen dan alleen de goederenuitvoer, met het renteverloop, alsmede met mutaties in de deviezenreserves.
In het navolgende zal hierop worden ingegaan.
Andere deviezenbronnen. Allereerst noemen we het dienstenverkeer.
Het saldo op de dienstenbalans, exclusief
rentebetalingen, is negatief en nam in de
periode 1974- 1978 jaarlijks met circa
$350 mln. toe. Het lijkt er derhalve op,
dat Brazilië in een schaarbeweging terecht komt. Kan worden verwacht dat de
handelsbalans na 1982 een zeker herstel
vertoont, de dienstenbalans zal toenemend deficitair zijn. Indien het tekort op
de dienstenbalans, exclusief rentebetalingen, in hetzelfde tempo blijft toenemen (zie tabel 3), dan impliceert dit een
extra te financieren tekort van $ 5 mrd.
in 1985.
Tabel 3. Dienstenbalans, 1975- 1978, in
mrd. US-dollars
1975

1976

1977

1978

Invoer (incl. rente-ontvangsten) ………………

– – – –

Verder valt te denken aan inkomensoverdrachten. Deze vormen nauwelijks
een bron van deviezeninkomsten. Zij
bedroegen in de periode 1974-1978 in
totaal $80 mln. Ten slotte noemen wede
directe investeringen. Deze namen toe
van $ 1,3 mrd. in 1974 tot $2,2 mrd. in
1979. Voortzetting van deze trend zou
$4,3 mrd. aan directe investeringen in
1985 impliceren.
Renteverloop. Op basis van een
geleidelijk afnemend inflatietempo in de
VS worden de volgende rentepercentages
gehanteerd:

-2.7
-4,9
-5.2
-5.3
-5,2
4.7
– 4.0

Tabel 4. Projectie schuldendienst en buitenlandse schuld tot 1985, in rnrd. US-dollars
Jaar

Externe
schuld
(ultimo)

1979
1980
1981
1982
1983
1984
1985

50
58.7
70.6
83.9
96.7
109.8
123.3

Aflossing a)

Rente

Financiering
lopende
rekening b)

Totaal

6
5.9
7.1
6,7
7.7
8.8

2.7
6.0
6.2
6.1
5.4
4.7

16.7
18.9
U),
I
17.8
18.7
19.6

Debt
service
ratio i%)

8
7
6.8
5
5.6
6.1

Toename
schuld

8.7
11,9
13.3
12.8
13.1
13.5

69
56
53
39
39
39

a) Elke nieuwe schuld wordt in 12jaarafgelost. Deeentener jaar vindt geen aflossing plaats. daarna in gelijke delen
b) Tekort handelsbalans. plus tekort dienstenbalans, exclusief rentebetalingen minus directe investeringen.

ESB 9-7-1980

Deviezenreserves. Brazilië neemt
thans een afwachtende houding aan op
de Eurovalutamarkt. Intering op de deviezenreserves tot een bedrag van $ 3
mrd. dit jaar is daardoor waarschijnlijk.
Voor de jaren daarna wordt eenconstant
niveau van de deviezenreserves verondersteld, wat derhalve een daling betekent in weken goedereninvoer.
Op basis van bovenstaande uitgangspunten is de volgende projectie van de
schuldendienst en de buitenlandse schuld
tot 1985 te construeren (zie tabel 4).
Op basis van dit scenario zal de buiten-

landse schuld reeds in 1983de S 100 mrd.
naderen. Deschuldendienst, in procenten
van de goederen- en dienstenuitvoer, zal
dalen van 69 in 1980 tot 39 in 1985. De
buitenlandse schuld, in procenten van het
BNP, zal oplopen van 24 in 1979 tot 26
in 1985 (uitgaande van een jaarlijkse gemiddelde groei van het BNP met 15%nominaal in $-termen gedurende de periode
1980-1985). Dit is relatief laag. Gemiddeld bedroeg voor alle LDC’s te zamen
alleen al de opgenomen publieke externe
schuld rond 24% van het BNP (eind
1978). Brazilië vertoonde in 1979 hetzelfde percentage, doch inclusief de nietopgenomen schuld en inclusief de particuliere schuld.
Conclusie
Ondanks het feit dat de schuldendienst
in procenten van de exportinkomsten zal
dalen en de externe schuld in procenten
van het BNP nauwelijks zal toenemen, is
het de vraag of het internationaal bankwezen uit oogpunt van risicospreiding de
kredietverstrekking aan Brazilië kan
voortzetten. Volgens de BIS bedroegen
de totale vorderingen (één jaar en langer)
van commerciële banken binnen het rapporterend gebied op niet-BIS landen
eind 1978 $ 165,7 mrd. Hiervan heeft
$23,6 mrd., ongeveer 14%, betrekking
op Brazilië. De schulden van Brazilië aan
deze commerciële banken maakt 18,5%
uit van het totaal, indien de schulden van
de ontwikkelde landen buiten het rapporterend gebied buiten beschouwing
gelaten worden. Laat men eveneens de
schulden van Oost-Europa buiten beschouwing, dan is de kredietverstrekking
door commerciële banken voor 23,4%
geconcentreerd op Brazilië.
Bij dergelijke percentages lijken de
grenzen van een veilige risicospreiding te
zijn bereikt. In feite is aan Brazilië nagenoeg evenveel krediet verstrekt als aan
geheel Azië (excl. Australië en NieuwZeeland). Wanneer de commerciële banken hun limieten bereikt hebben, zal
verdere groei in de kredietverlening aan
Brazilië – althans ten dele – van officiële instanties als het IMF en de Wereldbank moeten komen. Een gang naar het
IMF moet dan niet gezien worden als de
erkenning van een mislukt beleid, maar
als het nuchtere feit dat de feitelijke omvang van de kredietbehoefte van Braziiië
de capaciteit van het particuliere bankwezen te boven gaat. Brazilië staat hierin zeker niet alleen. Ook andere landen
als b.v. China of India dreigen snel op
deze capaciteitsgrens te stuiten, wanneer
zij hun ontwikkeling willen versnellen via
een beroep op de internationale kapitaalmarkt.

B.B. de Baat Doelman

Auteur