Geen vaste grond onder belastingvoeten
Aute ur(s ):
Gorter, J. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij het Centraal Planb ureau, Den Haag.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4329, pagina 782, 12 oktober 2001 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
belastingen
Een internationale vergelijking van de effectieve belastingvoet dient op grond van meerdere methoden te geschieden. Overhaaste
conclusies liggen anders op de loer.
De Nederlandse vpb moet omlaag vinden bijvoorbeeld de commissie-Van Rooy en VNO-NCW. Cijfers lijken aan te tonen dat de
Nederlandse effectieve belastingvoet relatief hoog is, of relatief hoog dreigt te worden. Daardoor zou Nederland investeringen en
bedrijvigheid aan het buitenland verliezen. De effectieve belastingvoet is echter niet eenduidig te bepalen. De keuze voor een
berekeningsmethode bepaalt de uitkomst van een internationale vergelijking. De keuze hangt bovendien samen met de precieze
interpretatie van zo’n vergelijking. Verwijzingen naar de effectieve belastingvoet zonder ‘bijsluiter’ met een gepaste waarschuwing
zijn daarom op zijn minst verwarrend.
Wil de echte effectieve belastingvoet opstaan?
Het vpb-debat is doordrenkt van verwijzingen naar de effectieve belastingvoet. Schraven, bijvoorbeeld, schrijft: “Tot voor kort zat
Nederland met zijn vennootschapsbelasting internationaal vergeleken redelijk: min of meer in de middenmoot, maar wel iets boven het
Europees gemiddelde. Nu echter raken we met onze vennootschapsbelasting qua tarief en effectieve druk internationaal duidelijk
achterop.” 1 In de Miljoenennota staat “Ter vergelijking, de gemiddelde officiële belastingdruk in de eu is iets hoger dan in Nederland,
terwijl de gemiddelde effectieve belastingdruk iets lager is.” 2 Oosterwijk, ten slotte, zegt: “Een aantal omringende landen zal de
effectieve druk van de vennootschapsbelasting de komende jaren fors verlagen. Nederland zou in dit proces van gezonde beleidsconcurrentie snel een eerste stap in dezelfde
richting moeten zetten.” 3 In geen van deze gevallen wordt voldoende duidelijk om welke effectieve druk het gaat, en dat terwijl er
fundamenteel verschillende methoden zijn om deze te berekenen.
In het kielzog van King en Fullerton leiden sommige economen ‘marginale effectieve belastingvoeten’ af uit de belastingwet 4. In
navolging van Mendoza et al. berekenen anderen ‘gemiddelde effectieve belastingvoeten’ door de belastingopbrengst uit de openbare
financiën te delen door de belastinggrondslag uit de nationale rekeningen 5. Weer anderen, zoals bijvoorbeeld Gorter en De Mooij,
komen tot gemiddelde effectieve belastingvoeten door te kijken naar de jaarverslagen van individuele ondernemingen 6. tabel 1,
ontleend aan Nicodème, zet drie varianten van deze belastingvoeten op een rijtje 7 .
Tabel 1. Effectieve belastingvoeten volgens de drie meest gangbare berekeningsmethoden
Baker en McKenziea
(King-Fullertonmethode)
België
Denemarken
Duitsland
Finland
Frankrijk
Griekenland
Ierland
Italië
Luxemburg
Nederland
Oostenrijk
Portugal
Spanje
Verenigd Koninkrijk
Zweden
EU (ongewogen gem.)
Martinez- Mongay b
(mendoza-methode)
24
23
37
18
41
14
22
26
30
6
19
24
4
8
18
24
23
27
23
33
22
17
24
Gorter en De Mooij
(op grond van
jaarverslagen)
17
31
41
28
38
35
22
24
58
24
7
14
16
39
29
22
40
.
30
24
25
29
29
28
30
EU (ongewogen gem.)
24
22
30
a. Baker en McKenzie, Survey of the effective tax burden in the European Union, rapport in opdracht van het ministerie van
Financiën, 1999.
b. C. Martinez-Mongay, Effective taxation and tax convergence in the EU and the OECD, DG ECFIN II/603/97-EN, 1997.
Internationale vergelijking
Wat uit tabel 1 meteen in het oog springt, zijn de verschillen tussen de effectieve belastingvoeten voor ieder land afzonderlijk. Dat is
niet verontrustend. Een effectieve belastingvoet berekend volgens de ene methode meet namelijk iets heel anders dan een effectieve
belastingvoet berekend volgens de andere; ik kom hierop terug.
Iets minder opvallend is dat de verschillen verschillen tussen landen. Dat is wèl verontrustend. Het impliceert dat de rangschikking van
landen naar effectieve belastingvoet afhangt van de berekeningsmethode. Duitsland, bijvoorbeeld, lijkt een hoog belastingland volgens
de King-Fullertonmethode, maar een laag belastingland volgens de Mendozamethode, terwijl voor Luxemburg juist het
tegenovergestelde geldt. De chaos is zo groot dat Spearman’s rang-correlatietest geen significant verband suggereert tussen de
rangschikkingen. De conclusie is onvermijdelijk: internationale vergelijkingen op grond van een enkele effectieve belastingvoet moeten
met grote voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
Meerdere dimensies
De King-Fullertonmethode is ingewikkeld qua berekening. Haar grondgedachte is echter eenvoudig. Een hypothetische,
winstmaximaliserende onderneming investeert totdat het brutorendement op de laatst geïnvesteerde gulden nog juist voldoende is om
kapitaalverschaffers de marktrente te betalen. Op grond van de belangrijkste aspecten van de belastingwet, zoals het vpb-tarief,
afschrijvingsregelingen en investeringssubsidies, kan het verschil tussen het bruto rendement en de marktrente worden afgeleid. Dat
verschil is per definitie de marginale belastingwig, en het relatieve verschil de marginale effectieve belastingvoet. Aangezien de methode
uitgaat van het bestaan van de onderneming, zeggen marginale effectieve belastingvoeten voornamelijk iets over de investeringsprikkel
voor reeds gevestigde ondernemingen.
De Mendozamethode is gebaseerd op een formule die de vpb-grondslag destilleert uit de nationale rekeningen. Om tot effectieve
belastingvoeten te komen, hoeven dan alleen nog de vpb-opbrengsten gedeeld te worden door die grondslagen. Effectieve
belastingvoeten berekend volgens de Mendoza-methode moeten dus geïnterpreteerd worden als gemiddelde effectieve belastingvoeten.
De methode op grond van jaarverslagen berust op hetzelfde principe. Opbrengsten en grondslagen zijn nu echter niet uit macrodata maar
uit micro-data geput. Gemiddelde effectieve belastingvoeten zijn, in tegenstelling tot marginale effectieve belastingvoeten, wel van
belang voor de vestigingsplaatsbeslissing. De reden is dat zij de belastingdruk op alle investeringen meten, en dus van belang zijn voor
de totale winst. Om precies dezelfde reden zijn zij van minder belang voor de investeringsprikkel van reeds gevestigde ondernemingen.
Investeringen waarop overwinst wordt behaald, worden immers toch wel gedaan.
Kortom, de ene effectieve belastingvoet is niet ‘fout’ en de andere is niet ‘goed’. Zij meten verschillende zaken. De beste strategie bij een
internationale vergelijking is dus niet om naar slechts één, maar naar meerdere effectieve belastingvoeten te kijken. Natuurlijk levert dat
een ingewikkeld beeld op. Internationale belasting op ondernemingen heeft echter meerdere dimensies. Abstractie daarvan zou
oververeenvoudiging betekenen.
Nederland loopt in de pas met Europa
Hoe staat Nederland ervoor ten opzichte van de ons omringende landen? De cijfers in de bovenstaande tabel geven een goede indicatie.
Welke effectieve belastingvoet je ook kiest, Nederland zit in de buurt van het Europese gemiddelde. Het blijft natuurlijk mogelijk dat
Nederland in de toekomst achterop raakt: verscheidene lidstaten hebben immers tariefverlagingen voorgenomen. In het verleden is
echter gebleken dat deze doorgaans gepaard gaan met grondslagverbredingen, waardoor effectieve belastingvoeten vrijwel gelijk blijven.
Er is overigens geen enkele reden om aan te nemen dat de optimale effectieve belastingvoet, welke dat ook moge zijn, gelijk is aan het
Europese gemiddelde. Er zijn gemakkelijk argumenten voor zowel relatief lage als hoge belastingvoeten te bedenken. De economische
literatuur over belastingconcurrentie suggereert bijvoorbeeld dat kleine landen zoals Nederland een relatief lage belastingvoet zouden
moeten zetten 8. Diezelfde literatuur suggereert echter ook dat landen met een sterke voorkeur voor collectieve goederen juist het
tegenovergestelde zouden moeten doen. Daar komt nog bij dat maar liefst een derde van het Nederlandse kapitaal in handen is van
buitenlandse aandeelhouders. Zij brengen dus voor een belangrijk deel de Nederlandse vpb op. Het op hen afwentelen van de vpb is,
vanuit Nederlands gezichtspunt, natuurlijk aantrekkelijk.
Conclusie
Kortom, er zijn meerdere effectieve belastingvoeten. Verschillende berekeningsmethoden komen overeen met verschillende interpretaties.
Zo zeggen marginale effectieve belastingvoeten voornamelijk iets over de investeringsprikkel voor reeds gevestigde ondernemingen,
terwijl gemiddelde effectieve belastingvoeten meer licht werpen op de aantrekkelijkheid voor ondernemingen om zich in een land te
vestigen. De data geven aan dat de berekeningsmethode ook de rangschikking van landen bepaalt. Een internationale vergelijking op
grond van één methode moet dan ook met een korrel zout genomen worden. Overhaaste conclusies liggen immers op de loer. Bovendien
belicht zij slechts één aspect van het belastingsysteem, en geeft daarom een partieel beeld. Als dan ook nog wordt gesproken van de
effectieve belastingvoet, zonder vermelding van de berekeningsmethode, dan is de verwarring compleet. Ik pleit dan ook voor een
benadering waarbij verschillende effectieve belastingvoeten voor verschillende doelen gebruikt worden en waarbij verschillende
effectieve belastingvoeten tegelijkertijd voor het voetlicht worden gebracht. Een dergelijke benadering laat zien dat Nederland doorgaans
gemiddeld scoort in Europa
1 J.H. Schraven, Versterking fiscale concurrentiepositie nodig, ESB, 22 september 2000, blz. 728-730.
2 Miljoenennota, 2001, blz. 292.
3 J.W. Oosterwijk, Nieuwe bronnen van welvaartsgroei, ESB, 5 januari 2001, blz. 4-7.
4 M.A. King en D. Fullerton, The taxation of income from capital, University of Chicago Press, Chicago,1984.
5 E.G. Mendoza, A. Razin en L.L. Tesar, Effective tax rates in macroeconomics cross-country estimates of tax rates on factor incomes and
consumption, Journal of Monetary Economics, jrg. 34, 1994, blz. 297-323.
6 J. Gorter en R.A. de Mooij, Capital income taxation in Europe: trends and trade offs, Sdu uitgevers, Den Haag, 2001.
7 G. Nicodème, Computing effective corporate tax rates: comparisons and results, DG ECFIN E2/358/01-EN, 2001.
8 R. Kanbur en M. Keen, 1993, Jeux sans frontières: tax competition and tax coordination when countries differ in size, American
Economic Review, 83, 1993, blz. 877-892.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)