Geen tekort aan technisch opgeleiden
Aute ur(s ):
Groot, W. (auteur)
Maassen van den Brink, H. (auteur)
Plug, E. (auteur)
De auteurs zijn allen verbonden aan ‘Scholar’, Faculteit der Economische Wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast is de
eerste auteur verbonden aan de Universiteit Maastricht en zijn de laatste twee auteurs verb onden aan de Universiteit Wageningen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4216, pagina 608, 27 augustus 1999 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt
De vrees voor een tekort aan technisch opgeleiden is onterecht. Alhoewel de belangstelling voor technische studies daalt, bestaat op
dit moment eerder een overschot aan technici dan een tekort.
“Studenten kiezen niet voor exacte studies” luidt de kop van een artikel in nrc Handelsblad van 23 januari 1999. Berichten over
tekorten aan technisch personeel zijn niet nieuw. Al jaren wordt door ondernemers en politici de vrees geuit dat te weinig studenten
kiezen voor technische vakken, en dat dit heeft geleid tot een tekort aan technisch geschoolde werknemers.
Hoewel er veel wordt gesproken over tekorten aan technisch opgeleide werknemers, ontbreekt het aan een onderbouwing voor deze
bewering. Is er daadwerkelijk een tekort aan technisch opgeleiden? In dit artikel willen we de arbeidsmarkt voor technisch opgeleiden
nader onder de loep nemen. Daartoe kijken we niet zozeer naar het aantal technisch opgeleiden als wel naar de verhouding tussen vraag
en aanbod. Hierbij maken we gebruik van data van de OSA-arbeidsmarktsurveys 1985-1996. De indeling in technische en niet-technische
opleidingen is gebaseerd op de Standaard Onderwijsindeling van het CBS. De indeling in technische en niet-technische beroepen is
gebaseerd op de CBS-beroepenclassificatie 1984. De aanduiding ‘technisch’ wordt in deze indeling voor een brede variëteit van beroepen
gebruikt, van meubelmakers tot natuurkundigen, en van ijzerwaren-verkopers tot mijnbouwkundigen.
Dalend aanbod
In 1985 had bijna de helft van de mannelijke beroepsbevolking een technische opleiding. Ruim tien jaar later is dit aandeel bijna 20%
gedaald, zodat in 1996 40% van de mannelijke beroepsbevolking een technische opleiding heeft gehad. Deze cijfers (afgebeeld in figuur
1) zijn een onderschatting van de daling van de belangstelling voor techniek onder jongeren, aangezien de samenstelling van de
beroepsbevolking slechts geleidelijk verandert en er onder oudere cohorten relatief veel technisch opgeleiden zijn.
Figuur 1. Aandeel van technisch opgeleiden in de beroepsbevolking, %, voor mannen/vrouwen
Het beeld voor vrouwen is vergelijkbaar met dat voor mannen. Ondanks mediacampagnes als ‘kies exact’ is tussen 1985 en 1996 het
percentage technisch opgeleide vrouwen gedaald met bijna 50%. Slechts 5 Ã 6% van de vrouwelijke beroepsbevolking heeft op dit
moment een technische opleiding. Omdat het aandeel technisch opgeleiden in de totale beroepsbevolking hoofdzakelijk bestaat uit
mannen worden vrouwen verder buiten beschouwing gelaten.
In tabel 1 wordt een onderscheid gemaakt in drie opleidingsniveaus. Het blijkt dat de meeste technici middelbaar opgeleid zijn.
Opvallend is dat op elk niveau het aandeel technisch opgeleiden afneemt.
Tabel 1. Aandeel van technisch opgeleiden in de beroepsbevolking, %, voor mannen naar opleidingsniveau
opl.niveau (m)
1985
lager
middelbaar
hoger
1990
1996
47,8
42,4
40,0
49,9
48,3
42,7
44,9
36,6
36,3
Het aandeel technisch opgeleiden in de beroepsbevolking is dus gedaald. Of deze daling door veroorzaakt wordt, en of deze inderdaad
leidt tot een tekort aan technisch geschoolden, onderzoeken we in het hiernavolgende. Eerst kijken we naar de lonen, dan naar de vraag
naar technisch personeel.
Beloningsverschillen
Verdienen technici meer dan niet-technici? Als dat waar is, is dat een indicatie dat het dalende aanbod van technici tot een tekort geleid
heeft. Een vraagoverschot kan de lonen opdrijven. Omgekeerd, als technici niet meer, maar juist minder verdienen dan andere, dan biedt
dat een verklaring voor het hiervoor geconstateerde dalende aanbod.
In figuur 2 worden de gemiddelde netto uurlonen gepresenteerd van technici en niet-technici. Niet verrassend is de stijging van de lonen
tussen 1985 en 1996, voor zowel technisch als niet-technisch opgeleiden van ongeveer 3% per jaar. Wel verrassend is dat technisch
opgeleide werknemers minder verdienen dan niet technisch opgeleiden. In 1985 ligt het loon voor technisch opgeleide werknemers
gemiddeld 9% lager. Aangezien het loon voor beide groepen tussen 1985 en 1996 met eenzelfde percentage is gegroeid, is het
procentuele verschil in 1996 nog steeds 9%.
Figuur 2. Netto uurlonen voor technisch en niet-technisch opgeleide mannen, naar jaar en opleidingsniveau
Als de lonen tussen beide typen werknemers worden opgesplitst naar opleidingsniveau (tabel 2), blijken er verschillen in loongroei te
zijn. Voor mensen met een lagere en middelbare opleiding wijken deze niet opvallend af van het gemiddelde. In vrijwel de gehele periode
verdienen lager en middelbaar opgeleide technici minder dan de niet-technici. Over de periode 1985-1996 ligt het gemiddelde uurloon van
technisch opgeleiden op deze niveaus 10% lager dan voor niet-technici en het is stabiel over de tijd. Ondanks de vermeende tekorten aan
technisch geschoolden – met name op middelbaar niveau – vermindert de relatieve beloningsachterstand van technisch opgeleiden op
deze niveaus dus niet. De enige uitzondering zijn lager opgeleide werknemers in 1985. Voor hoger opgeleiden vinden we een ander beeld.
De gemiddelde uurlonen voor hoger opgeleide technici groeien in een hoger tempo dan die van niet-technici. Ten opzichte van 1985 ligt
het gemiddelde netto uurloon voor hoger technisch opgeleiden in 1996 60% hoger. Voor niet-technisch opgeleiden is de groei 45%.
Vertaald naar groeivoeten is dat ongeveer 3 á 4% per jaar. Hiermee hebben de technisch hoger opgeleiden tussen 1985 en 1996 hun
beloningsachterstand ingehaald en verdienden zij in 1990 en 1996 gemiddeld ongeveer hetzelfde als vergelijkbare werknemers met een
niet-technische opleiding.
Tabel 2. Netto uurlonen voor technisch en niet-technisch opgeleide mannen, naar jaar en opleidingsniveau
1985
__________________
technisch niettechnisch
Æ’/uur
1990
_________________
technisch
niet
technisch
1996
__________________
technisch
niettechnisch
lager
middelbaar
hoger
11,10
11,12
11,89
12,89
15,61
16,57
12,61
14,53
14,24
15,58
20,65
19,73
17,42
24,98
16,25
17,78
20,01
24,04
Vaak wordt beweerd dat technische opleidingen relatief zwaarder zijn dan niet-technische opleidingen. Als dat zo is, zou mogen worden
verwacht dat dit tot uitdrukking komt in een beloningsvoordeel van technisch opgeleiden. Ondanks de relatieve stijging van het loon
van hoger technisch opgeleiden tussen 1985 en 1996, blijkt dit echter niet uit de uiteindelijke beloningsverschillen met niet-technisch
opgeleiden.
De gegevens over de lonen wijzen dus niet op een ernstig tekort aan technisch personeel. Wel bieden ze een verklaring voor de afname
van het aanbod van technisch personeel in de afgelopen jaren.
De vraag is constant
In figuur 3 is het aandeel van technische beroepen weergegeven. Over de periode 1985-1996 is dit aandeel gelijk aan ongeveer 40%. In
dezelfde periode is het aandeel van technisch opgeleiden in de Nederlandse beroepsbevolking (zie figuur 1) 44%. Er lijkt dus eerder een
aanbodoverschot aan technisch opgeleiden te bestaan dan een tekort!
Figuur 3. Het aandeel van technische beroepen in de werkgelegenheid
In tabel 3 is dit nog eens uitgewerkt. Aan de hand van plussen en minnen wordt aangegeven of bepaalde deelsegmenten van de
arbeidsmarkt kampen met een tekort (-) of een overschot (+) aan technisch opgeleiden. Er is sprake van een tekort (overschot) aan
technisch opgeleiden als het aandeel technisch opgeleide werknemers lager (hoger) is dan het aandeel technische beroepen in de
beroepsbevolking. In bijna alle deelsegmenten blijkt sprake te zijn van een aanbodoverschot aan technisch opgeleide werknemers.
Alleen op lager niveau zijn er tekorten in 1985 en 1996.
Tabel 3. Tekorten en overschotten aan technisch opgeleiden
1985
mannen
naar opleidingsniveau
lager
middelbaar
hoger
1990
1996
+
–
+
+
+
+
+
+
+
+
Deze discrepantie tussen vraag en aanbod ontkracht dus opnieuw de idee, dat er een tekort aan technisch personeel zou bestaan.
Tegelijkertijd zou het een verklaring kunnen zijn voor de daling in het aandeel technisch opgeleide mannen. Studenten kiezen niet voor
een technische opleiding omdat door het aanbodoverschot van technisch opgeleiden de perspectieven op de arbeidsmarkt niet gunstig
zijn. Om deze verklaring te toetsen, moeten we de kans op werk voor technisch geschoolden nader toetsen.
Kans op werk
Van alle mannen met een technische opleiding heeft ongeveer 85% betaald werk. Van de mannen zonder technische opleiding is dat 80%.
Evenals voor de technisch opgeleiden is deze kans op werk stabiel over de tijd, zo blijkt uit tabel 4. Binnen de opleidingscategorieën is
de kans op werk het kleinst op het laagste opleidingsniveau. Voor technici met een lager, middelbaar of hoger onderwijsniveau zijn de
arbeidskansen respectievelijk 83, 88 en 85%. Voor niet-technisch opgeleiden zijn deze kansen respectievelijk 73, 84 en 88%. Voor lager en
middelbaar opgeleide technici is de kans op werk dus groter dan voor niet-technisch opgeleide mannen. Voor hoger opgeleiden is het
omgekeerde het geval.
Tabel 4. Kans op werk voor technisch- en niet-technisch opgeleiden, %
1985
__________________
technisch niettechnisch
mannen
naar opleidingsniveau
lager
middelbaar
hoger
%
83,5
81,5
75,7
86,0
88,3
68,5
83,9
92,0
1990
_________________
technisch
niet
technisch
85,6
81,3
84,6
89,8
84,7
86,7
77,1
84,2
88,4
1996
__________________
technisch
niettechnisch
90,6
87,2
79,1
84,8
86,3
85,9
74,0
Wat opvalt is dat de spreiding van de kans op werk aanzienlijk hoger is binnen de groep van niet-technisch opgeleiden dan onder
technisch opgeleiden. We concluderen dat de oorzaak van de afnemende belangstelling voor technische opleidingen niet gezocht moet
worden in de kansen op werk. De kansen over de onderzochte periode zijn te stabiel om veranderingen in opleidingskeuze te verklaren.
Beroepskeuze
De gegevens die we tot nu toe gevonden hebben, geven bepaald niet het beeld van een ernstig tekort aan technisch personeel. Hoe valt
dan te verklaren dat bedrijven last hebben van een tekort aan technici? Een van de mogelijke verklaringen daarvoor kan zijn dat technici
al snel doorstromen naar andere, niet-technische functies waarbinnen de carrièremogelijkheden groter zijn en/of de beloningen hoger.
Daarnaast is het denkbaar dat ook in niet-technische functies een vraag naar technisch opgeleiden bestaat. Bijvoorbeeld omdat een
analytisch denkvermogen, dat in een technische opleiding wordt aangeleerd, ook van waarde is in een niet-technisch beroep.
In figuur 4 en tabel 5 is nagegaan in hoeverre technisch opgeleiden daadwerkelijk in technische banen terechtkomen. Op het allerlaagste
opleidingsniveau blijkt er geen verschil te bestaan; zowel van de technisch- als de niet-technisch opgeleiden oefent 65% een beroep in
de eigen richting uit. Voor hoger opgeleiden bestaan echter aanzienlijke verschillen. Bijna 90% van de niet-technisch opgeleiden heeft
een niet-technische baan. Voor technisch-opgeleiden ligt dit percentage maar liefst 30% lager. Deze werknemers moeten wel; er zijn
immers minder banen voor hoger technisch-opgeleiden dan dat er afgestudeerden zijn.
Figuur 4. Technici werken vaker buiten hun eigen richting dan niet-technici, %
Tabel 5. Technici werken vaker buiten hun eigen richting dan niet-technici, %
1996
lager
middelbaar
hoger
Conclusies
technici
65,8
63,8
52,4
niet-technici
64,1
84,7
90,3
Het aandeel van werknemers met een technisch opleiding in de beroepsbevolking is de afgelopen jaren sterk gedaald. De tanende
belangstelling voor technische opleidingen kan worden verklaard uit de relatief slechte beloningsperspectieven. Niet-technisch
opgeleiden verdienen gemiddeld meer dan technisch opgeleide werknemers. Wel hebben technisch opgeleide werknemers een veel
kleinere kans om werkloos te zijn dan niet-technisch opgeleide werknemers. Het lagere gemiddelde inkomen van technici wordt dus
gedeeltelijk gecompenseerd door een grotere baanzekerheid.
Het relatief lage inkomen kan een gevolg zijn van de vraag- en aanbodverhoudingen op de markt voor technici. Uit onze gegevens blijkt
dat veeleer sprake is van een overschot dan van een tekort aan technici. Als we kijken naar bepaalde deelsegmenten op de arbeidsmarkt
dan is de vraag naar technisch opgeleiden daar soms kleiner dan het aanbod. Dit geeft aan dat een deel van de technisch opgeleide
werknemers uiteindelijk in een niet-technisch beroep terecht komt. Naast het overschot in de technische beroepen bestaat dus nog een
verborgen potentieel van technisch opgeleide werknemers in niet-technische beroepen.
Tenslotte is interessant hoe, in weerwil van het aanbodoverschot van technisch opgeleiden, het beeld van een tekort blijft bestaan. Het
is vermoedelijk de combinatie van tanende belangstelling voor technische opleidingen en de grote doorstroming naar andere beroepen,
waar betere perspectieven bestaan die maakt dat deze geluiden gehoord blijven worden.
Ons artikel maakt duidelijk dat de nood minder hoog is dan wel wordt gedacht.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)