Fiscale mythe: Nederlands toptarief hoogste in Europa
Aute ur(s ):
Cnossen, S. (auteur)
De auteur is hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4081, pagina 942, 13 november 1996 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
belastingen
In de discussie over het hoogste tarief van de inkomstenbelasting wordt nogal eens de indruk gewekt, dat Nederland het hoogste
tarief van Europa zou kennen. Als rekening wordt gehouden met verschillende toeslagen, dan blijkt dat niet waar te zijn.
“Nederland is op dit moment een buitenbeentje wat betreft inkomstenbelasting. Het toptarief van zestig procent is het hoogste van de
landen van de Europese Unie”, aldus ‘onze redacteur’ in NRC Handelsblad van 5 oktober. Daarna slaat de verbeeldingskracht pas echt
toe, want op 7 oktober vermeldt het hoofdartikel van dezelfde krant zelfs dat Nederland met het toptarief “op eenzame hoogte in Europa
staat. In andere landen van de Europese Unie zijn de hoogste tarieven lager en worden deze toptarieven bij een hoger inkomen
bereikt”, aldus het redactioneel commentaar. Zoals uit bijgaande tabel blijkt is hier sprake van foutieve en, voor zover geen sprake is
van dommigheid, misleidende voorlichting.
Hoogte toptarief
Duidelijk is dat de NRC-redacteur alleen maar naar het basistarief heeft gekeken ten behoeve van zijn (tendentieuze) berichtgeving. Uit de
eerste kolom in de tabel 1 blijkt inderdaad, dat Nederland van de Europese landen het hoogste basistarief kent. Maar veel landen met
een lager basistarief kennen verschillende andere heffingen voor mensen met een hoog inkomen, zodat een vergelijking van
basistarieven niet zo veel zegt over het feitelijke tarief.
Tabel 1. Inkomstenbelastingen in de Europese Unie toptarieven en de inkomens waarvanaf deze toptarieven gelden
(ingangsinkomens), 1996
Lidstaten a
Marginale toptarievenb
BasisToetar.
slagenc
Denemarken
Frankrijk
België
Finland
Nederland
Italië
Zweden
Duitsland
Spanje
Luxemburg
Ierland
Oostenrijk
32
56,8
55
39
60
51
25
53
56
50
48
50
Portugal
40
Griekenland 45
Ver. Kon.
40
Toptarieven gelden vanaf:
Lok.
Sub- Premies
ink.bel d tot. volksv e
29
2,4;0,5;1h
3*
1,5j
Tot.
tar.
Nat.
munt.
Gld
(afgerond)f
16,2k
31
7,5*
2,5*
45
63,7 Dkr 243.100
63,3 Ffr 282.731
62,8 Bfr 2.420.000
61,5 FM 290.000
60
Æ’ 92.773
51
8,9 +
56
3,95l
57m
56
51,3 2,6n
48
2,25+
59,9
57,7
57
56
52,6
50,3
50
40
7,2i
17
61
7
60,6 6,9
60,6 5,6
57,5 3,35+;1,5
60
46,6 Esc 6.000.000
67.000
Dr 15.000.000
107.000
(8)
40
£ 51.000
139.000
11
45
71.000
94.000
132.000
109.000
93.000
Itl 300.000.000 336.000
Skr 209.100
54.000
DM 120.042
135.000
Pts 10.222.000 136.000
Lfr 1.388.400
76.000
Ir£ 9.400
26.000
Ösh 700.000
112.000
Rangorde g
(4)
(7)
(11)
(9)
(6)
(15)
(2)
(12)
(13)
(5)
(1)
(10)
(3)
(14)
a: Gerangschikt naar aflopend totaal tarief.
b: Tarieven gelden in het algemeen voor inkomsten uit arbeid.Inkomsten uit vermogen worden veelal lager belast.
c: Bestaande uit opcenten (in %-punten) en opslagen (*)
d: Gemiddelde of representatieve tarieven.
e: Sociale premies die in het algemeen worden geheven ongeacht de hoogte van het inkomen. Een kruisje (+) geeft aan dat de
premies niet aftrekbaar zijn van het inkomen.
f: Wisselkoersen NRC Handelsblad en International Herald Tribune van 30 oktober 1996.
g: Rangorde op basis van oplopend ingangsinkomen.
h: De percentages van 2,4% en 0,5% zijn van toepassing op 95% van het belastbare inkomen. Het percentage van 1% wordt alleen
geheven over inkomsten uit vermogen.
i: De lokale inkomstenbelasting wordt bij wijze van opslag geheven.
j: Kerkelijke belasting.
k: De lokale inkomstenbelasting (ILOR) wordt niet geheven over inkomsten uit dienstbetrekking.
l: Van toepassing tot een maximum inkomen van Skr 276,000.
m: Met de kerkelijke belasting ten bedrage van 8 … 9% van de inkomstenbelasting is geen rekening gehouden.
n: Van toepassing tot een maximum inkomen van Lfr 2,624,640.
Bron: International Bureau of Fiscal Documentation, European Taxation (Amsterdam: losbladig). Indien nodig zijn percentages
afgerond tot dichtsbijzijnde decimaal.
Ten eerste zijn er toeslagen in de vorm van opcenten en opslagen. Een bekend voorbeeld hiervan is de Duitse solidariteitsheffing om de
kosten van de eenwording te bestrijden. Deze heffing die bovenop het basistarief van 53% komt, zorgt ervoor dat het Duitse toptarief
slechts 3%-punt lager is dan het Nederlandse.
Ten tweede kent een aantal landen, zoals België, Denemarken, Finland en Zweden, een soms aanzienlijke lokale inkomstenbelasting.
Voorts moet eigenlijk ook rekening worden gehouden met volksverzekeringspremies die ongeacht de hoogte van het inkomen worden
geheven en derhalve ook van de eerste gulden waarmee het ingangsinkomen voor het toptarief wordt overschreden. Voor een aantal
landen moet er dan wel op gelet worden dat deze premies aftrekbaar zijn voor de belasting.
Interpretatie
Internationale vergelijkingen moeten niet alleen zorgvuldig worden opgesteld, maar ook behoedzaam worden geïnterpreteerd. Dat geldt
ook voor de cijfers in de tabel. Geen rekening is gehouden met vrijstellingen aan de voet (onbelaste sommen, 0%-schijven,
heffingskorting), met arbeidsaftrekken (in de vorm van lump-sums, inkomensaftrekken, of heffingskorting), met tegemoetkomingen voor
gehuwde partners en kinderen, met de wijze waarop sociale verzekeringspremies worden verwerkt (wel of geen aftrek, opneming in het
tarief van de inkomstenbelasting), enz. Wel geldt dat dit soort tegemoetkomingen boven in de inkomenspyramide relatief minder
belangrijk is dan aan de basis. In zoverre is de vergelijking dus toch wel zinvol.
De conclusie uit de tabel luidt dat Nederland, wat toptarief betreft, op de vijfde plaats staat – na Denemarken, Frankrijk, België en Finland.
Geen sprake dus van het “hoogste tarief”, laat staan van een tarief “op eenzame hoogte.” Ook is onjuist dat Nederland een relatief laag
‘ingangsinkomen’ (het minimale inkomen dat verdiend moet worden om voor het hoogste tarief in aanmerking te komen) zou hebben in
vergelijking met andere lidstaten van de Europese Unie. Nederland komt hier op de zesde plaats: in landen als Denemarken en Luxemburg
is het ingangsinkomen lager.
Gemiddelde belastingdruk
Voor een vergelijking van wie wat betaalt is de middenmoot van de inkomensverdeling natuurlijk belangrijker dan de top. Daarvoor is het
nodig een modaal inkomen en een standaard-gezinseenheid te definiëren en daarvoor de druk van de inkomstenbelasting (en sociale
premies) te berekenen. De OESO heeft dat gedaan voor een gehuwde kostwinner, ‘average production worker’ genoemd, met twee
kinderen.
Zoals blijkt uit de figuur is de druk van de inkomstenbelasting voor een kostwinner met twee kinderen in Nederland niet erg hoog, maar
wel die van sociale premies. Maar van die druk hebben topinkomens minder last dan modale werknemers, omdat premies
volksverzekeringen niet worden geheven over inkomens hoger dan f. 45.325.
De staafdiagrammen in figuur 1 geven de gemiddelde druk van inkomstenbelasting (en sociale premies) weer. De cijfers in de tabel
hebben betrekking op de marginale druk – de belasting die over de laatste gulden van hogere inkomens moet worden betaald en derhalve
bepalend is voor de extra werk- of spaarinspanning die belastingplichtigen bereid zijn te leveren. Die inspanning is economisch relevant.
Er zijn daarom goede argumenten aan te voeren die pleiten voor een verlaging van het toptarief (en een verbreding van de grondslag).
Bovendien doet Nederland er goed aan de ontwikkelingen in Duitsland en Frankrijk te volgen, waar suggesties (meer zijn het op dit
moment niet) voor drastische verlagingen van het toptarief zijn gedaan. Voorlopig moeten we het echter doen met de tarieven in de tabel.
Daaruit blijkt dat het praatje van de ‘eenzame hoogte’ waarop het toptarief zich zou bevinden als kletskoek moet worden aangemerkt.
Figuur 1. Niet het toptarief in Nederland is hoog, maar de gemiddelde druk
Wat blijft er over van het bruto loon? Het bovenste balkje in de figuur geeft de hoogte van het netto salaris (inclusief kinderbijslag
e.d.) weer als percentage van het bruto loon. Het verschil tussen netto en bruto voor een ‘gemiddelde’ werknemer blijkt in Nederland
groter dan in andere EU-landen. Dat komt vooral door de hoogte van de sociale premies (tweede deel onderste balkje). De
inkomstenbelasting (eerste deel onderste balkje) is in Nederland juist vrij laag. De cijfers hebben betrekking op een kostwinner met
twee kinderen in 1994.
De cijfers voor Griekenland hebben betrekking op 1993. Bron: OESO, The tax/benefit position of production workers, Parijs, 1995.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)