Ga direct naar de content

Fiscaal-criminogene structuren in branche en concern

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 8 1984

Fisconomie

Fiscaal-criminogene structuren
in branche en concern
DR. M.A. WISSELINK

1. Inleiding
De informele, ongeregistreerde, ,,zwarte” economic komt ook wetenschappelijk
meer in de belangstelling. De harde kern is
uiteraard het illegale economische gedrag,
zoals bij voorbeeld belastingfraude of
sociale-verzekeringsfraude. Arbeidseconomen of economische geografen 1) wijzen er echter terecht op dat de informele,
officieuze economic ook ruimer kan worden opgevat als men daaronder ook bij
voorbeeld de legate doe-het-zelf-sector verstaat. Een aanverwant gebied is de z.g. ongeregelde, onofficiele handel, al dan niet
gelocaliseerd in ,,zwarte markten”, zoals
die te Beverwijk. In deze bijdrage wil ik
echter niet spreken over begripsafbakeningen in de informele economic, maar over
een ander nog weinig onderzocht terrein in
dit verband, namelijk over de vraag of, en
zo ja in hoeverre branchestructuren (opbouw van een bedrijfskolom) en/of concernstructuren c.q. -organisaties bevorderend kunnen werken voor het ontstaan van
vooral fiscale zwarte circuits. Het terrein
beslaatderhalveeenstukje,,zwarte” fiscale economic.
Het gaat hier om een deelaspect van het
veel uitgebreidere vraagstuk van economische en andere oorzaken van belastingfraude. In de reeds bestaande, zeer schaarse, sociologisch-economische en criminologische literatuur op dit punt wordt
gesproken over ,,criminogene” factoren in
de structuren van een industrie of bedrijfstak (micro- of mesoniveau). Hieraan
kan, wat de hierover aanwezige (deels empirische) kennis betreft, nog het volgende
worden toegevoegd. De fiscus zelf, en in
het bijzonder de Fiscale Inlichtingen en
Opsporingsdienst, is al enige jaren bezig
met de opbouw en uitbreiding van een z.g.
branchedocumentatiecentrum, waar behalve de branchestructuren, handelsgebruiken, en produktieprocessen, ook continu kengetallen voor omzet, bruto-winstpercentages, kostensoorten, en netto
winstcijfers in bedrijfstakken en beroepen
ten behoeve van de aanslagregeling worden
opgesteld en geactualiseerd. Het betreft
hier een groot, ten dele geautomatiseerd,
en geheim gegevensbestand van de overheid. Onlangs is er een apart bestand voor
personen ,,met een verhoogd fiscaal risi804

co” (koppelbazen, maar ook andere ondernemers kunnen er een plaats in vinden)
gestart. Bovengenoemde gegevensverzamelingen van de fiscus kunnen ook zeker
bedrijfseconomisch en fiscaal-wetenschappelijk interessant zijn, speciaal ook
voor het onderwerp van deze rubriek. De
enkele opmerkingen over het betreffende
onderzoekveld zijn echter op observaties
van buiten de belastingdienst gebaseerd.
2. Amerikaans economisch-sociologisch
onderzoek
De pionier van het ,,white-collarcrime”-concept, Sutherland, stimuleerde
na de tweede wereldoorlog enkele criminologen en economische sociologen tot ten
eerste een begrips- en methodenstrijd
(waarover ik het niet wil hebben) en ten
tweede (toch) ook tot nuttig empirisch onderzoek (wat mij ook fiscaal-economisch
nuttig voorkomt). In 1970 vestigde een onderzoek van Leonard en Weber 2) de aandacht op een tot dan toe kennelijk verwaarloosd verschijnsel, namelijk de invloed van
de marktstructuur op de mate van crimineel gedrag. Vooral indien de economische
invloed in een industrietak (branche) geconcentreerd is bij slechts enkele vennootschappen (corporations) zijn de kansen op
crimineel gedrag groter dan in een bedrijfstak zonder oligopolistische kenmerken. Zij namen de Amerikaanse automobielindustrie van fabrikant tot dealer op de
korrel in de jaren zestig, waarin sprake was
van hoogconjunctuur en de concurrentieslag met de Japanse autofabrikanten
nog moest beginnen. Essentiele kenmerken
van de marktstructuur van de Amerikaanse automobielindustrie waren (toen) vergaande ,,seller-concentrations” en ,,heavy
barriers of entry to the industry”, die werden veroorzaakt door de hoge aanloopkosten voor nieuwkomers, gigantische
, .economies of scale” en grote produktdifferentiatie (al veel modellen). General Motors en de andere oligopolisten oefenden
een zeer grote macht uit over hun dealers
via hun dealercontracten (franchise agreements). De dealers moe(s)ten praktisch een
vast quotum auto’s in een gegeven periode
verkopen, omdat anders hun dealers overeenkomst werd opgezegd. Bovendien was

hun winstmarge op de verkoop van nieuwe
auto’s in feite te laag. De onderzoekers
concluderen dat de dealers hun slechte economische positie vervolgens vaak op de
consumenten, de autobezitters, afwentelden via vele vormen van frauduleus gedrag. Dit betrof naast slecht uitgevoerde
garanties, verkoop van oude auto’s als
(bijna) nieuw enz. Bij dit onderzoek werd
nog niet de reactie van de voornoemde
..economische underdogs” via belastingfraude expliciet onderzocht.
Dit werd wel gedaan door Farberman in
een zeer gedetailleerd vervolgonderzoek
over praktijken in de Amerikaanse autobranche. Hij scherpt de criminogene factoren aan door deze te omschrijven als :
“The deliberate and lawful enactment of
policies by those who manage economically concentrated and vertically integrated
corporations and/or industries which
coerce lower level (dependent) participants
into unlawful acts”. De dealer-garagehouder zit voortdurend financieel in de tang:
zijn voorraad deels met leengeld ingekochte auto’s mag niet te groot worden, verkoop is ,,a must”. Compensatie wordt gezocht in ,.fraudulent service operations”,
en in een ,,kick-back-system which enables
used car managers of new car dealerships
to exact graft from independent used car
wholesalers and forces the independent
used car wholesaler into illegal ,,shortsales” in order to generate unrecorded
cash for kickback payments” 3). Farberman was als ..participant-observer” in
dienst getreden bij een tweede-handsautohandelaar, wilde oorspronkelijk alleen een (braaf) consumentenonderzoek
doen over onderhandelingstactiek tussen
verkopers en ,,low-income-customers”,
maar ontdekte ongewild een vast patroon
bij de overeenkomsten (naast cheques ook
altijd bijkomende cash-betalingen), dat
het symptoom van een regulier fiscaal
zwart circuit bleek te zijn. Via gesprekken
met zijn ..gastheren” en eigen boekenonderzoeken kon hij tot de volgende analyse
komen. Eerst is er de ,,short-sale” tussen
de koper van een tweede-hands auto en de
handelaar, waarbij de werkelijke verkoopprijs boven het officiele bedrag van de verkoopfactuur ligt. Alleen over het laatste
bedrag wordt natuurlijk belasting betaald.
Het gevolg is dat de handelaar zwart geld
krijgt dat hij vervolgens nodig heeft in zijn
contacten met de dealer-garagehouder als
leverancier van ingeruilde auto’s. De betreffende handelaar bij wie Farberman
zijn onderzoek deed bleek grotendeels afhankelijk te zijn van zeven grote GMdealers-garagehouders in dezelfde stad. De

1) P.Renooy, J. Mevissen en R. van Geus, De
verborgen economie aan de oppervlakte, ESB,

14maart 1984.
2) W.N. Leonard en M.G. Weber, Automakers

and dealers, a study of criminogenic market for-

ces, Law and Society Review, 1970, biz.
407-424.

3) H.A. Farberman, A criminogenic market
structure: the automobile industry, The Sociological Quarterly, 1975, biz. 438-457.

van de tweede-handshandelaar te eisen
voor een bepaald vast gedeelte van het
door de laatste op zijn beurt van zijn klanten ontvangen geld. Het punt waar het op

taillist als compensatie ook een minimum
hoeveelheid van de al (goed) lopende dranken inkoopt. Ook hier komen in het persoonlijke vlak ,,kick backs”, retourcommissies en steekpenningen voor. De winkelier (bareigenaar enz.) moet dan vanzelfsprekend door zwarte verkoop het

aankomt is nu dat dit niet een incidentele

zwarte circuit voltooien. Behalve de dub-

frauduleuze gebeurtenis was uitsluitend ter
persoonlijke verrijking, maar een
,,systeemmisdrijf” waartoe men wel prak-

bele (witte en zwarte) boekhouding wordt
soms als dekmantel voor niet-geboekte inkopen gefingeerde winkeldiefstal gebruikt.
De auteur stelt aan het eind van zijn studie
(zelfs) de vraag of er wellicht verdere ,,case
studies” nodig zijn ,,to determine whether
or not criminogenic conduct is basic to the
survival, growth and success of American
economic enterprises”.
Behalve deze twee omvangrijke case studies valt nog te wijzen op twee meer theoretische studies 5) rondom het complexe begrip ,,organizational crime”. Problemen
zijn (en blijven) o.a. in welke mate individuele verantwoordelijkheid van de,,officials” kan worden vastgesteld (ook een
hoofdprobleem bij art. 51 Wetboek van
Strafrecht betreffende de strafbaarheid
van rechtspersonen). Interessant is ook een

,,sales-managers” van de ingeruilde auto’s
maakten dikwijls misbruik van hun econo-

mische machtspositie door zwarte betaling

tisch was gedwongen omdat men als dealer
onder grote economische druk stond via de
door de autofabrikant opgelegde harde
condities (verkoopdwang; te lage winstmarges). De dealer verweert zich dus economisch tegen de oppermachtige gigant
doordat hij via de tweedehands-autohandel en geknoei met reparaties en garanties
iets terugverdient ten koste van zowel de
consument als de fiscus. Ik acht het niet
onwaarschijnlijk dat zulke toestanden indertijd ook wel in de Europese automobielbranche zijn voorgekomen, en misschien
nu nog, hoewel men in een periode van economische stagnatie de klant iets meer te
vriend moet houden.
Analoge onderzoeksresultaten zijn verkregen via een onderzoek van de Amerikaanse sterke-drankenindustrie door Denzin 4). Ik beperk me tot fiscale zwarte circuits. Na de drooglegging kwamen er federate en staatwetten voor een globale ordening van de drankindustrie die ten doel had
een continu (globaal) inzicht in de branchestructuur (voor vergunningenbeleid
enz.) te verkrijgen en ook een zekere
,,machtenscheiding” aan te brengen door

in beginsel tussenhandel verplicht te stellen
tussen fabrikanten en verkooppunten(,,retailers”). Dit laatste ,,anti trust”-doel
schijnt grotendeels mislukt; ook in deze industrie is de produktie in enkele grote concerns geconcentreerd, waarin veel familiebanden voorkomen die zich ook soms uitstrekkentot,,distributors” en ..retailers”.
De wetshandhaving (semi-drooglegging,
anti-trust, fiscaal) is problematisch. Fiscaal kan een zwart circuit o.a. aldus ontstaan: de distillers (de fabrikanten) oefenen grote druk uit op de distributors (tussenhandel) ,,to meet quotas”, de drank
wordt vervolgens via een eigensoortig afwentelingsproces doorgeperst naar de verkooppunten die het etikettentrouw drinkende publiek rijkelijk voorziet. Als onderdeel van dit verkoopproces is een ,,offinvoice-strategy” ontwikkeld, o.a. in de
vorm van onderling concurrerende (dus tegen elkaar uit te spelen) tussenhandelaren
die elk voor zich door een of meer (al of
niet in het geheim samenspannende) fabrikanten worden gedwongen, een nieuw te
lanceren drank (vaak een nieuw etiket op
een fles met grotendeels dezelfde inhoud!)
aan te kopen onder dreiging van stopzetting van leveranties van reeds (goed) lopende produkten. In dit geval wordt de tussenhandelaar, om maar snel van zijn uit kos-

fiscaal niet aangegeven als inkomen, een
belangrijk economisch smeermiddel vor-

men. Het is algemeen bekend dat de internationale aannemerij in het bijzonder in
het Midden-Oosten en in ontwikkelingslanden niet zonder schijnt te kunnen,
en hetzelfde geldt voor vliegtuigfabrikanten en naar aan te nemen is soms bij
scheepsbouwers, en misschien ook (op

aanmerkelijke schaal?) in de overige kapitaalgoederenindustrie. Men kan hierop zowel de ..crime coercive” als de ..crime faci-

litative” systeemtheorie toepassen. De
dwang is hier echter niet aanwezig in de

vorm van de markt beheersende oligopolisten in een sterk verticaal ge’integreerde
bedrijfskolom zoals de automobielindustrie. De dwang zit aan de kant van de
kopers. Dezen gebruiken hun lokale macht
via het inschakelen van z.g.,,consultants”
bij voorbeeld Arabische of andere tussenpersonen met de nodige relaties die onderhandelingen (moeten) voeren, en die daarvoor dan ,,commissions” krijgen die soms
duidelijk
normale
..arms-length”-

uitbreiding van het begrip criminogene or-

beloningen te boven gaan, nl. als het om

ganisatorische factor(en) in een industrietak: niet alleen kunnen daaronder worden
begrepen factoren die dwingen tot witteboordencriminaliteit of criminaliteit in een
economische of bureaucratische organisatie, maar ook factoren die alleen daartoe
de gelegenheid scheppen of die dit vergemakkelijken. Daartoe worden o.a. gerekend „ extremely tempting structural conditions” zoals bepaalde toestanden in de
Amerikaanse effectenhandel (, .securities

vele miljoenen (guldens of dollars) gaat
waarvoor men geen wezenlijke verkoopinspanningen verricht.
Het excedent is dan een steekpenning.
Hier is, meen ik, de marktstructuur in ruime zin ,,crime-coercive”. Hetzelfde geldt
voor de steekpenningen die aan lokale
overheidsfunctionarissen moeten worden
betaald om b.v. bouw- of verblijfsvergunningen te verkrijgen. De Amerikaanse belastingdienst heeft van 1975-1977 een
grootscheepse aanval gedaan op, .corporate slush funds” d.m.v. een zeer gedetailleerde vragenlijst aan de betrokken belastingplichtigen (,,the 1200 largest American corporations”). Het juridisch verzet
hiertegen schijnt nogal succesvol geweest
te zijn en de belastingopbrengst viel tegen
door bewijsproblemen m.b.t. betalingen
aan buitenlanders, in het bijzonder aan
buitenlandse ambtenaren 6).
De algemene conclusie is dan dat grote
belangen’ (contracten, produkteenheden)

industry”), wettelijke en feitelijke, die

neerkomen op de zeer gemakkelijke verhandelbaarheid van effecten (de houderbezitter van een toonderaandeel of toondercertificaat geldt in beginsel als eigenaar; de fysieke overdracht is gemakkelijk, waarbij het bankgeheim een rol
speelt). Dit vergemakkelijkt fraude

(diefstal of handel in valse aandelen). Kort
gezegd: handel in beursaandelen is belangrijker dan de (intrinsieke) waarde ervan;

zonder beurshandel geen provisie. Door de
toenemende automatisering van effectenregistratie en effectenbeheer door banken
neemt echter de fysieke mobiliteit van aandeelbewijzen enz. af, en daarmee neemt
wellicht ook de criminogene structuur van
de branche in betekenis af. De auteurs onderscheiden naast de bovenbesproken
,.crime coercive systems”, de systemen die
ingebouwde weerstanden tegen fraude bezitten. Dat doet denken, uiteindelijk, aan
totale controle via gekoppelde computer-

systemen van overheidslichamen en van
particuliere organisaties. Minister Korthals Altes’ binnenlands persoonsbewijs,
en het sociaal-fiscaal nummer wijzen op de
tendens in die richting.

tenoogpunt (tijdelijk) te hoge voorraden

3. Steekpenningenbranches

nieuw gelanceerd produkt af te komen, in
feite gedwongen een deel daarvan zwart,
zonder factuur, aan de detaillist te leveren
(die daar uiteraard op inspeelt). De tussenhandelaar bedingt daarbij wel dat de de-

Door
perspublikaties,
verspreide
fiscaal-juridische notities, en o.a. de z.g.
Lockheed-affaires in Japan en elders, is

ESB 29-8-1984

waar het om zeer grote contracten en grote
eenheden gaat, steekpenningen, vaak ook

wel duidelijk geworden dat in branches

4) N.K. Denzin, Notes on the criminogenic hypothesis: a case study of the American liquor industry, American Sociological Review, 1977,
biz. 905-920.
5) L. Shill Schrager en J.F. Short jr., Toward a
sociology of organizational crime, Social Problems, 1978, biz. 407-419, en M.L. Needleman
en C. Needleman, Organizational Crime: two
models of criminogenesis, 1979, biz. 517-528.
6) Zie: J. J. Tigue jr. en S.T.E. Abrams, A current analysis and appraisal of IRS’ sensitive payments investigation, The Journal of Taxation,

maart 1980, biz. 160-163, en over de constitutionele bezwaren J.W. Egan, The Internal Revenue
Service and corporate slush funds: some fifth
amendment problems, The Journal of Criminal
Law and Criminology, 1978, biz. 59-74. Het
basis-document is het ..Report on the internal
Revenue Service slush-fund investigation” van
een commissie van New Yorkse advocaten, Tax
Law Review, 1977, biz. 161-239. Een belangrijk
rechtspraakgeval is H.J. Richards v. US, District Court of Virginia, 77-018912, International

legal materials, november 1977, biz. 1358-1366.
805

veel macht en geld representeren, en alleen
reeds daardoor corruptie, en ook fiscaal
bederf, regelrecht veroorzaken. In Amerika zijn betalingen van steekpenningen aan
buitenlandse
overheidsfunctionarissen
verboden. Fiscale aftrekbaarheid is aan tamelijk strenge voorwaarden gebonden. In
ons land geldt geen direct verbod. Aftrekbaarheid van de winst is toegestaan als de
zakelijke aard van de betaling wordt aangetoond. De betaler hoeft niet, als voorwaarde voor aftrekbaarheid, de identiteit
van de (buitenlandse) ontvanger te onthullen.
4. Concernstructuren: het organisatieprobleem

Voor zover mij bekend is er nog nooit
wetenschappelijk empirisch onderzoek gedaan naar de inyloed van de opbouw van
een concern op fraudegeneigdheid, of de
gelegenheid daartoe. De interessante kennis hieromtrent berust grotendeels in de geheime dossiers van fiscus, politic, accountants, belastingadviseurs enz. Openbare
kennis zou echter kunnen worden gedestilleerd – zij het slechts zeer ten dele – uit
gepubliceerde jurisprudentie in anti-trustzaken en in fiscale ,,intercompanypricing”-kwesties. ,,Tax havens” spelen
hier een rol. Een enkele speculatieve aanduiding is echter mogelijk. Ten eerste zijn
er de avonturiers, de wilde, heerszuchtige
eenlingen in het concernland, voornamelijk op internationaal handelsgebied, bij
voorbeeld de oliehandel. Zij bouwen een
volstrekt aan henzelf dienstbaar concern
op, met ,,topholdings” in ,,tax havens”,
en mede-directieleden die slechts als knechten, niet als partners figureren. Een voorbeeld is de Amerikaan M. Rich (handelaar
in aardolie en andere grondstoffen, wiens
Zwitserse connecties — ten dele vergeefs —
door de fiscus worden aangevallen) en J.
Deuss die wegens olieleveranties aan de
Russen en aan Zuid-Afrika in het nieuws
kwam 7). De medaille van deze ,,eenlingen” heeft echter ook een keerzijde: alleen
opererende zakenlieden die hun nek uitsteken krijgen van de persmedia een criminogeen-stigmatiserende tik op hun hoofd,
terwijl bij voorbeeld de Shell, die ook

tersluiks meedeed aan de Zuid-Afrikaanse
oliehandel volgens een recent in het NRC
Handelsblad besproken rapport, publicitair buiten schot blijft doordat het concern
een grote bureaucratic is waarin individueel verantwoordelijke functionarissen zich
kunnen verschuilen. Hier is een
criminologisch-sociologische wetmatigheid: de kleine avonturiers in internationaal ,,tax haven’Mand, zichtbaar als ze
zijn, worden door boze belastingdiensten
achtervolgd, de groten die het ,,tax ha-

ven”-wezen hebben uitgevonden en er zelf
de financiele ruggegraat van vormen, zijn
de fiscus te machtig. Het blijft meten met
twee maten.
Vanaf de kleine concerns van vrijheidslievende eenlingen is het slechts een kleine
stap naar grote(re) concerns die slecht georganiseerd zijn of waren en die daardoor
fraude oproepen, of kunnen vergemakke806

lijken. Dit zijn volgens mij de in een hoogconjunctuur veel te snel gegroeide lichamen met topzware holdings waarin leden
van de raad van bestuur of met elkaar
twisten, of zelfs van elkaar niet eens weten
wat ze doen, hetgeen ook slechte communicatie met directies van de dochtermaatschappijen veroorzaakt. Kortom, een
slechte interne afbakening van bevoegdheden, geen controle op elkaar, en geen functiescheidingen. Dergelijke concerns plegen
vaak de z.g. ,,conglomerates” te zijn,
waarin fabricage- en handelsactiviteiten,
die niets met elkaar te maken hebben, bij
elkaar worden gevoegd. Vaak gaat het in
wezen alleen om handel in vennootschappen en hun management, die goedkoop en
noodlijdend zijn aangekocht en, na opgepept te zijn, met winst worden verkocht. Ik
meen dat dergelijke Concernstructuren
nogal criminogeen zijn. Ik denk — bewijzen kan ik het niet — dat in de komende jaren hierover interessant bewijsmateriaal

voorhanden zal zijn, als uitkomst van parlementaire en gerechtelijke enquetes naar
mede met overheidsgeld gesteunde bedrijven(RVS, e.d.).
5. Koppelbazen en bouwfraude: fraudeconcerns

Er zijn ook ,,fraude-industrieen”, Concernstructuren niet eens alleen maar ,,criminogeen”, maar uitsluitend op fraude gericht, en alleen daarvoor opgezet. Dit is de
zwartste economie. Het is hier niet de
plaats om details weer te geven. Veel publikaties bestaan reeds hierover 8). Hoofd-

zaak betreft, meen ik er goed aan te doen
nog eens te wijzen op de pioniersarbeid van
Van de Braak in zijn dissertatie over belastingweerstand. Zijn werk roept om Ne-

derlandse ,,case studies”.
7. Bank wezen: geld is geld

Met een enkele aanduiding moet worden
volstaan. Een criminogeen hoofdaspect is
dat naast het zwarte chartale geld (munten
en bankbiljetten) dat voor een deel ,,onder
de mensen” is, d.w.z. buiten de bankkluizen, ook giraal zwart geld moet worden beheerd. Het bankwezen vervult hierbij een
cruciale rol. De bankier stelt zich a priori
neutraal op tegenover geld ten aanzien
waarvan hij weet of (redelijkerwijs) vermoedt dat het van zwarte (fiscaal verzwegen) herkomst is 10). Dit is op zich zelf begrijpelijk en zakelijk onvermijdelijk. De
client is de fraudeur, niet de bankier. Een
grensoverschrijding vindt echter plaats als
actief zwart geld wordt gegenereerd,
d.w.z. fiscale fraudemethodieken aan de
client worden onderwezen die bij de uitvoering van het een en ander daadwerkelijk door bankfunctionarissen wordt bijgestaan. Dan komt belastingfraude en/of
valsheid in geschrifte begaan door een
rechtspersoon (art. 51 Sr) aan de orde. Dit
artikel hanteert de criteria van ,,begaan”
van het feit door de,,rechtspersoon” (toetsing van het optreden van de vennootschapsrechtelijke of verenigings- of stichtingsrechtelijke organen en/of hun gemachtigden) en: het optreden van ,,hen die
tot het feit opdracht hebben gegeven als-

kenmerk is misbruik van vennootschaps-

mede (…) hen die feitelijke leiding hebben

recht, in het bijzonder van de BV, en buitenlandse equivalenten plus ,,tax havens”.
Economisch gaat het om een ,,crime-facilitative-system”, namelijk illegale uitbating van het schaarse goed der geschoolde
arbeid (een zeer sterke marktpartij!).

gegeven aan de verboden gedraging”. Blijkens persberichten zal in het komend najaar het strafproces (d.w.z. de fase van de
openbare terechtzittingen) tegen directieleden van Slavenburg’s Bank beginnen. Het
ware te wensen dat deze procedure niet alleen als fraudepreventief spektakelstuk zal
worden gebruikt, maar dat zowel de officier van justitie als de verdediging de gelegenheid te baat nemen op wetenschappe-

6. Zwarte handel en zwarte arbeid

Ponneker gaf in ESB een verslag van een
hoorzitting in de Tweede Kamer over
zwartwerken, beunhazerij, e.d. 9). Veleinstanties werden gehoord. Hij ziet zwarte
handel en zwarte arbeid als elkaar aanvullende activiteiten die globaal kunnen worden omschreven als ,,iedere werkzaamheid
als zelf standige of in loondienst verricht in
strijd met de bindende fiscale, sociale en
andere voorschriften, bij voorbeeld die op
het terrein van de vestigingswetgeving.”
En: ,,tegenover elk van hen staat een opdrachtgever, en die schijnt u of ik of een
onderneming te zijn”. In tegenstelling tot
het terrein van (internationale) concernstructuren, zitten we hier op het gebied
van de massale fraude van de kleine subjecten. Grondoorzaak van zwart werk is
volgens de auteur het (grote) verschil in
prijs tussen belastingvrij en belast werken.
Hij vraagt zich o.a. af in welke bedrijfstakken zich het een en ander voordoet en
waarom, en hoe de invloed is van hoog- en
laagconjunctuur. Wat de ,,mentaliteitsvraag” de niet-cijfermatige kant van de

7) Recordbedrag gemoeid met belastingfraude
Marc Rich, Het financiele Dagblad, 13 oktober
1983, biz. 17. Zie ook The Economist, 24 September 1983, biz. 83; Friso Endt, Nederlands bedrijf bevoorraadt Zuid-Afrika met olie, NRC
Handelsblad, 7 juni 1984. Zie voorts: Gedrag
Shell beneden waardigheid van multinational
heer van stand, prof. dr. W.E. Verdonk, NRC
Handelsblad, 11 augustus 1984.
8) In het ISMO-rapport is voor het eerst de koppelbaasindustrie gedetailleerd uiteengezet. Zie:
H. Sleurink, Hoe fraude de samenleving bedreigt, /SMO-rapport, 1982, biz. 139-177; Papa

Blanca: de ontmanteling van een koppelbazenimperium, Elseviers Weekblad, 24 maart 1984:
J.G.M. van Nijnatten, Enkele aspecten van
bouwfraude, Algemeen Politieblad, 1981, biz.
382-383 en 408-412.

9) H. Ponneker, Zwarte handel – Zwarte arbeid, verslag van een hoorzitting, ESB 16 mei
1979, biz. 491-494.

10) Dit is ook met zoveel woorden gezegd door
diverse bankdirecteuren (leden van raden van
bestuur) in interviews in o.a. NRC Handelsblad,
Haagse Post en Vrij Nederland.

lijk verantwoorde wijze inzicht te verschaffen in de al niet fraudebevorderende structuren die gelegen zijn in de specifieke
eigenaardigheden van de opbouw van een
bankconcern, zoals de zelfstandige positie
van plaatselijke bankfilialen.

Mijn algemene indruk is dat in ons ,,ondernemingsgewijze” produktiesysteem het

producentenbelang overheerst. Dit genereert een ,,perseconomie”, waarin het geforceerd aanbieden van soms door de con-

sumenten niet gevraagde produkten (verre-

Uit het voorgaande kunnen de volgende
conclusies worden getrokken:
a. een sterk verticaal gei’ntegreerde bedrijfskolom met enkele (machtige) oligopolisten kan criminogeen werken op
de lagere echelons: zie b.v. de
automobielindustrie;

gaande consumentenbe’invloeding door
reclame-activiteiten e.d.), een belangrijke
plaats inneemt. Te grote producentenmacht kan, zoals door enkele case-studies
is aangetoond resp. door gepubliceerde ervaringen uit de praktijk wordt gesuggereerd , leiden tot criminogene branche- en
concernstructuren, ook internationaal
(o.a. ,,tax havens”). Denkbaar, en naar
mijn mening wenselijk, zou zijn een groter
tegenwicht van de zijde van consumente-

b. bedrijfskolommen met enkele belan-

norganisaties, en in laatste instantie uite-

grijke produkten, deels in een ,,geheim
familiekartel” samenwerkend, kunnen
verscheidene concurrerende distributeurs en zeer vele detaillisten criminogeen maken door (opnieuw) afwenteling op de fiscus van winsttekorten en
kostennadelen: zie b.v. de sterkedranken-industrie;
grote financiele belangen (grote contracten, grote produkteenheden) genereren vaak (deels) fiscaal zwarte
steekpenningen;
er zijn recent pure fraude-industrieen
ontstaan (zoals het koppelbaaswezen)
die goed geschoolde arbeiders
misbruiken;
slecht georganiseerde concerns (slechte
afbakening
bevoegdheden,
onvoldoende functiescheiding, en geen of
te weinig interne of externe controle)
lokken fraude uit; in dit verband is te
wijzen op de z.g. ..conglomerates”, en
de kleinere eenmansconcerns van het
avonturierstype;
bankiers beheren ook zwart geld, wat
op zich zelf criminogeen is.

raard van de kant van meer bewust oordelende en kiezende individuele consumenten. Consumenten moeten behalve op de
kwaliteit van goederen en diensten, en op
milieubescherming, ook meer gaan letten
op de wijze waarop zij ongevraagd met
consumptiegoederen worden overspoeld

8. Slotconclusies en suggesties

c.

d.

e.

f.

via absurd ver doorgevoerde produktdiffe-

rentiatie en merkeninflatie. Op de lange
duur zou een dergelijke bewustwording decriminaliserend – ook fiscaal – kunnen
werken. Men kan ondernemers of grote
concerns natuurlijk niet dwingen met consumenten(organisaties) te gaan praten. Op
langere termijn zou dit evenwel, zoals nu al
een enkele maal op het gebied van milieubescherming gebeurt, economische onevenwichtigheden (,,external costs” opgeroepen door overmatige produktie en
daarmee gepaard gaande verspilling) kunnen tegengaan, en daarmee naar mijn inzicht ook indirect op langere termijn belastingweerstand kunnen verminderen, en
daarmee de fraude.
M.A. Wisselink

Auteur