De steeds intensievere landbouw leidt tot verlies aan bodemkwaliteit en biodiversiteit en vergt steeds verdere schaalvergroting om de benodigde investeringen te kunnen dragen. Dat resulteert in nog grotere milieurisico’s en risicopremies. Een omslag naar duurzame landbouw vanuit een gebiedsvisie is nodig om de sector weer financierbaar te maken.
In het kort
De financierbaarheid van de landbouw staat onder druk van toenemende milieumaatregelen en concurrentie om ruimte.
De transitie naar een regeneratieve, op ecologische kennis en gebiedsaanpak gebaseerde landbouw biedt een oplossing.
De financiële sector kan de regie op zich nemen door aan duurzame boeren leningen met lagere rente te verstrekken.
Het is geen nieuws dat, lang voor de impact van COVID-19, de Nederlandse landbouw in zwaar weer zat. Redenen te over: stikstof, biodiversiteitsverlies, uitputting van de bodem, klimaatverandering en toenemende concurrentie door woningbouw en infrastructuur. Tel daarbij op de hoge grondprijzen en discussies over ruimte voor natuur en water. Met als gevolg dat veel boeren het gewoon niet meer zien zitten om te blijven boeren – ze vertrekken of stoppen. Volgens het CBS (2020) is in negentien jaar het aantal boerenbedrijven met bijna de helft afgenomen: van 97.390 (2000) naar 53.230 (2019).
De hoge grondprijzen en het gebruik van dure machines maken intensieve landbouw ook kapitaalintensief. Boeren moeten steeds grotere leningen afsluiten met hoge rente- en aflossingslasten. Het devies van banken en adviseurs is dan ook een nog verdere schaalvergroting om deze kosten te kunnen dragen.
Schaalvergroting leidt echter tot veranderingen in de ecologie van een landschap, zodat een schaalvergroting uiteindelijk de functies aantast die we in de landbouw nodig hebben. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het watervasthoudend vermogen van bodems en om het herstellend vermogen van biodiversiteit in bodems en de diverse vegetatiezones (bijvoorbeeld bestuiving en natuurlijke plaagbestrijding). Dat betekent op termijn dat de productiviteit afneemt, door de verminderde natuurlijke veerkracht, en dat de natuur en milieurisico’s toenemen (TEEB, 2012).
Schaalvegroting leidt bovendien tot een tweeledig financieringsprobleem. Ten eerste vergt het intensieve-landbouwmodel een steeds hogere financiering. Ten tweede leiden de toenemende milieurisico’s van intensieve landbouw tot hogere risicopremies op de rente. Deze hogere financieringslasten zetten allebei de financierbaarheid van de landbouw onder druk.
In dit artikel betogen we dat de oplossing is om over te stappen van intensieve landbouw ten koste van de natuur naar een duurzame landschapsbouw in samenhang met de natuur. Dit vergt een nieuwe langetermijninrichting van het landschap en nieuwe samenwerkingsvormen tussen publieke en private partijen (Ferwerda, 2015). De uitdaging is om een verdienmodel te ontwerpen waarin natuurbeheerfuncties en voedselproductie beide worden beloond.
Regie
Het is van essentieel belang dat ‘iemand’ de regie neemt over het nieuwe landschapsmodel, samen met de verschillende belanghebbenden, op basis van een realistische langetermijnaanpak, waarbij het niet alleen mogelijk is, maar ook economisch interessant om aangetaste landschappen te herstellen en duurzaam te beheren. Deze regiefunctie zou in principe bij een lokale overheidsorganisatie kunnen liggen, maar de praktijk wijst uit dat een ‘landschapspartnerschap’ tussen overheid, natuurorganisaties, boeren en bedrijven aangaande voedselproductie en landschapsbeheer de meest effectieve vorm is, omdat deze niet gehinderd wordt door bestuurlijke belangen of barrières. De financiële sector kan hier een een regiefunctie op zich nemen.
Samenwerking voor de lange termijn
Veel van de huidige problemen in de landbouw zijn ontstaan door een eenzijdig op productie- en rendementsverhoging gebaseerde landbouw in een land met een toenemende druk op ruimte. Het beleid is gericht op een kortetermijninrichting van het landschap zonder onderliggend landschapsmodel (TEEB, 2018). Dit leidt ertoe dat er op de lange termijn hoge productie- en milieurisico’s zijn.
Door de hoge bevolkingsdichtheid in Nederland moeten er scherpe keuzes worden gemaakt over het grondgebruik voor woningen, landbouw, economische infrastructuur of voor natuur en water. Herstel van biodiversiteit op landschapsschaal zorgt op de lange termijn voor een veerkrachtige buffer in de landbouw, en verlaagt de noodzaak voor (verdere) milieumaatregelen, waardoor de investeringsrisico’s afnemen (TEEB, 2012; Van Toor et al., 2020).
De landbouw is verweven met het landschap dat we in Nederland hebben gecreëerd: een landschap dat ‘ruilverkaveld’ is om tot een maximale productie te komen. Bij elke discussie over de toekomst van ons landbouwsysteem zal het nodig zijn om de ‘landschapspuzzel’ gezamenlijk op te lossen. En dat kan alleen door samenwerking in partnerschappen (Sustainable Development Goal 17), waarbij iedereen begrijpt welke rol en welk belang hij/zij heeft, zoals ook de waterschappen ooit in de strijd tegen het water zijn ontstaan. ’Zo’n samenwerking vraagt om een nieuwe gemeenschappelijke taal en een manier om het landschap op de langere termijn te beschouwen vanuit een (eco)systeem en cultureel perspectief.
Een systemische aanpak op regionaal niveau kan alleen succesvol zijn als, naast boeren, bewoners en landeigenaren, ook het (lokale) bedrijfsleven en de investeerders meedoen. De landbouwproducten kunnen zo lokaal worden verwerkt en verkocht. Investeerders kunnen deze ‘lokale’ economie van korte ketens financieren, waarbij tevens de samenhang tussen landbouw en andere grondbestemmingen in de analyse wordt meegenomen.
4 Returns-model van landschapsbeheer
Zo’n systemische aanpak op regionaal niveau kan worden uitgevoerd aan de hand van het 4 Returns-model, oftewel een model dat 4 verschillende rendementen in beeld brengt. Ferwerda (2015) ontwikkelde dit holistische model voor landschapsherstel, met als doel om de samenwerking tussen alle belanghebbenden rondom het herstel van landschappen te organiseren op basis van ecologische en economische motieven. Figuur 1 geeft een overzicht.
Uitgangspunt is dat business as usual, wat neerkomt op de maximalisatie van winst per hectare op de korte termijn, uiteindelijk leidt tot vier punten van verlies. Ten eerste kunnen mensen vervreemd raken van het landschap waarin zij werken of wonen, waardoor ze aan trots en zingeving inboeten. Ten tweede zorgt het verlies van lokale economische activiteit door schaalvergroting en mechanisering voor minder banen. Schaalvergroting leidt tot bodemuitputting en verlies van biodiversiteit, en op termijn (afhankelijk van het type landschap) tot productieverlies. Ten derde leidt het verlies van biodiversiteit tot afname van leefbaarheid en ecologische veerkracht, en tot slot zorgt het verlies van economische activiteit ervoor dat het financiële rendement afneemt.
In een landschapsherstelplan met duurzame bedrijfsmodellen kunnen deze vier verliezen worden omgebogen naar vier vormen van rendement (vier ‘returns’): van verlies naar herstel van biodiversiteit; van banenverlies naar banencreatie; van economisch verlies naar economische winst; en (wellicht de meest verrassende) van verlies van hoop en trots, kortom van zinloosheid, naar inspiratie en zingeving. Zie kader 1 voor een voorbeeld van toepassing van het model.
Het 4 Returns-model combineert ecologie, gemeenschapszin en economische langetermijnduurzaamheid op landschapsniveau. Ook zorgt dit holistische model ervoor dat het financiële rendement van het landschap duurzaam is en met minder milieurisico’s: zonder de eerste drie ‘returns’ is dat niet mogelijk.
Drie zones
Om de 4 Returns-aanpak concreet ter plekke bij boeren en ondernemers te laten landen moet die aanpak gebiedsgericht zijn. In elk natuurlandschap worden er drie landschapszones vastgesteld: een natuurlijke zone, een gemengde zone (ook wel natuurinclusieve of regeneratieve zone genoemd) en een economische zone.
Door op de kaart een gebied visueel in te delen in zones op basis van de fysische, ecologische en culturele kenmerken ervan, ontstaat er bij iedereen een gemeenschappelijk beeld van ‘wat het nu is’ (grote gebieden met eenzijdige land- of akkerbouw) en ‘wat het zijn kan’ (drie zones). De zones vormen samen met de vier vormen van rendement de handvatten om de dynamiek van het landschap te kunnen doorgronden.
De natuurlijke zone is gebied waarin de ‘ecologische motor’ zich bevindt. Duurzame landbouw floreert in een ‘natuurlijke’ omgeving, terwijl de huidige intensieve landbouw juist de natuur onder druk zet, en daarmee op termijn de productie in gevaar brengt (Van Toor et al., 2020). Op de middellange termijn neemt de veerkracht toe, waardoor de kosten voor bestrijdingsmiddelen en kunstmest afnemen – en daarmee ook de investeringsrisico’s. De inheemse vegetatie, bodem en waterhuishouding worden zodanig beheerd dat soortenrijkdom, bodemvruchtbaarheid en koolstofopslag in de bodem toenemen.
De natuurlijke zone genereert, naarmate de jaren verstrijken, een scala aan zogeheten ‘ecosysteemdiensten’, zoals het vastleggen van CO2, de bestrijding van plagen, de waterhuishouding, klimaatbuffer, bosproducten, het wild en de recreatie (Costanza et al., 2014). De verbetering van de natuur leidt zodoende tot lagere kosten in termen van beschermingsmiddelen, en tot hogere opbrengsten in termen van nieuwe ecosysteemdiensten en het behoud van voedselproductie (IUCN, 2020).
In de gemengde zone wordt de bodemvruchtbaarheid hersteld door regeneratieve landbouw met een toename van de combinatieteelt van verschillende gewassen, in plaats van een eenzijdige land- of akkerbouw. Door de natuurinclusieve manier van landbewerking in combinatie met diversiteit neemt de bodemvruchtbaarheid en het koolstofgehalte toe. Door het herstel van de bodem verbetert ook de waterkwaliteit en het watervasthoudend vermogen van de bodem. Dit komt uiteindelijk ten goede aan het biodiversiteitsherstel en de ecosysteemdiensten, zoals bestuiving en plaagbestrijding, en verlaagt het risicoprofiel van de landbouw in de zoneringsaanpak met natuurlijke en gemengde zones.
In de economische zone gaat het om de bebouwde kom, industrieterreinen, infrastructuur en productielandbouw (traditionele monocultuur). De productiviteit van deze zone is, op de lange termijn, afhankelijk van de andere twee zones, en de activiteiten in deze zone hebben veelal een impact op die andere zones.
Lange termijn
Het opzetten van gebiedsgerichte partnerschappen die flexibel genoeg zijn om steeds nieuwe oplossingen voor complexe stakeholdervraagstukken te ontwikkelen, vereist een langetermijnhorizon. Om voldoende gebruik te maken van de ecologie en duidelijkheid te verschaffen aan langetermijninvesteerders is er een horizon van minimaal twintig jaar nodig. Dit vergt een omslag van leningen met een looptijd van vijf tot tien jaar, naar leningen met veel langere looptijden. Op die manier leren mensen en instellingen op een gestructureerde manier samen te werken om het draagvlak van grote gebieden (circa 100.000 ha of groter), die vanuit ecologisch en cultureel één geheel zijn, te onderkennen, en op basis daarvan beslissingen te kunnen nemen die duurzaam zijn. Dat geldt dus ook voor de landbouw.
Voor duurzaam (regeneratieve) beheer van de bodem moeten we de blik in de landbouw verschuiven van het producerend vermogen van de bodem, naar een bodem die een combinatie van functies heeft – zoals stikstofomzetting, koolstofopslag en waterberging.
Een geïntegreerde langetermijnagenda (2050) voor landschaps- en biodiversiteitsherstel waarbij er met alle betrokkenen wordt ingezet op een breed gedragen landschapsvisie is dan ook hard nodig. De kringlooplandbouw-visie van het Ministerie van LNV is daarbij een goede eerste aanzet, maar landschapsherstel overstijgt dit ministerie, en gaat ook de ministeries van Economische Zaken en Klimaat, van Infrastructuur & Waterstaat en van Financiën aan.
Een landschapsagenda voor de lange termijn die gekoppeld is aan de Klimaatwet, het Nationaal Beleidsplan Ruimtelijke Ordening, het Rijksbrede Programma Circulaire Economie, het Deltaplan Biodiversiteitsherstel en de Energietransitie is dan een logische stap. Een gebiedsgerichte aanpak moet ook onderdeel zijn van de EU Green Deal en de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU (Ferwerda, 2020).
Rol van de financiële sector
De grootste veranderingen in het boerenbedrijf, en dus ook de grootste kansen voor de omslag naar kringlooplandbouw in de bedrijfsvoering, liggen in de regel bij de overname van het bedrijf. Er zijn veel boeren zonder opvolger, terwijl innovatieve boeren hard nodig zijn om de overgang te maken van landbouwer (gericht op voedselproductie) naar die van ‘landschapsbouwer’ (naast productie, ook gericht op natuurbeheer en recreatie). Hierbij kan de financiële sector een grote rol spelen.
Financiële instrumenten
Een idee zou kunnen zijn om een stoppers-starters-centrum op te zetten. Bij deze centra kunnen boeren die willen stoppen en geen opvolger hebben, zich aanmelden voor begeleiding van bedrijfsoverdracht, zodat jonge (innovatieve) kringloopboeren en zij-instromers de kans krijgen om een bedrijf te starten. Het zou ook begeleiding kunnen bieden aan jonge boeren en boerinnen die het ouderlijk bedrijf willen overnemen. In de (ruime) gemengde zones rondom natuurgebieden kunnen deze boeren begeleid worden bij het doorvoeren van bedrijfsmodelaanpassingen in samenwerking met de natuurbeheerder en de waterschappen. Daarnaast zou als leidend instrument een Nationaal Programma Landbouwbodems moeten gelden om de kwesties van klimaat, stikstof en biodiversiteit gezamenlijk op te lossen.
Toepassing van het 4 returns-model
Het 4 Returns-model wordt sinds 2014 getest in enkele grote landschappen in Spanje, Zuid-Afrika en Australië. Het is wereldwijd het meest heldere model dat de omslag laat zien naar een duurzame landbouw met bijbehorende risicoverlaging (Commonland., 2020). KPMG (2020) heeft de reële opbrengsten berekend van de toepassing van het 4 Returns-model in een gebied met amandelteelt in Andalusië, Spanje. Ze vonden bijvoorbeeld dat de nieuwe regeneratieve landbouw heeft gezorgd voor meer zingeving, meer banen en een hogere belastingopbrengst. Ook is er op het gebied van milieu vooruitgang geboekt. Zo wordt er meer water vastgehouden, is de biodiversiteit toegenomen en vond er erosiepreventie plaats. Financieel leverde de transitie vooral extra opbrengst op van biologische geteelde amandelen. Deze nieuwe landbouwvorm heeft er in Spanje voor gezorgd dat het risicoprofiel van het gebied is verbeterd, waardoor de rendementseis voor investeringen naar beneden kan.
Vooral in bijvoorbeeld het veenweidegebied is met deze nieuwe aanpak in Nederland nog veel winst te behalen. Om de huidige landbouw in stand te houden wordt het grondwaterpeil hier steeds verlaagd, waardoor er uit het droogvallende veen broeikasgassen vrijkomen. De landschapsorganisatie Wij.land voert, in het veenweidegebied in Noord-Holland en Utrecht, de nieuwe landschapsaanpak uit, waarbij het grondwaterpeil ‘op peil’ wordt gehouden. Dit initiatief wint aan kracht als boeren voor het nat houden van het veen een CO2-vergoeding zouden krijgen.
Het doel van deze financiële instrumenten is om de benodigde pilots, transities én investeringen te ondersteunen, om de transitie goed te laten verlopen. Financiers kunnen de biodiversiteitsindicatoren gebruiken om het risicoprofiel in te schatten van de nieuwe landbouwvormen. Wanneer bedrijven een vergaande omslag moeten maken die (tijdelijk) het verdienvermogen aantast, dan dient er gezorgd te worden voor een instrumentarium, zoals een transitiefonds, betalingen voor ecosysteemdiensten of gunstigere financieringsvoorwaarden. Voorbeelden van instrumenten, waar de Nederlandse 4 Returns-organisatie Wij.land al ervaring mee heeft en mee experimenteert, zijn: een pilotfonds, transitiefonds, investeringsfonds en bovendien een fonds voor grondaankopen.
Het ontwikkelen van (maatschappelijke) beleggingen moet worden gestimuleerd, zoals via een fonds waarmee er grond wordt ingezet voor de transitie naar een duurzaam landbouw- en voedselsysteem, hetgeen de boer in staat zal stellen om deze transitie te doorlopen.
Richt (regionale) financiële instrumenten en praktijkcentra op om te starten met regeneratieve landbouwvormen, waarbij boeren en andere landgebruikers – zoals beheerders en herstellers van onze ecosystemen – onderdeel zijn van de oplossing. Het doel van de praktijkcentra is om een gedegen en onafhankelijk advies en begeleiding te kunnen bieden aan boeren die de stap willen zetten naar de transitie van een (regeneratieve) kringlooplandbouw. Deze oplossingen zijn vaak al kostenneutraal in te voeren, en tasten niet direct het verdienvermogen van de boer aan, maar gebeuren nu echter niet omdat noch de boer noch de bank ermee bekend is.
Financiering
De nieuwe financiële instrumenten kunnen gefinancierd worden uit publieke en private middelen. Allereerst kan men de EU-landbouwsubsidies hervormen door inkomenssteun te relateren aan landschapsbeheer, in plaats van aan productie en schaalvergroting (Pe’er et al., 2014). Deze EU-gelden kunnen worden aangevuld met nationale middelen ten behoeve van de transitie naar kringlooplandbouw.
Private investeringen kan men stimuleren door maatschappelijke beleggingen in grondfondsen vrij te stellen van vermogensrendementsheffing. Tot slot kunnen banken aan duurzame landbouwers een lagere rente berekenen, vanwege het gunstigere risicoprofiel van duurzame landbouw (Schoenmaker en Schramade, 2019).
Transitieplatform
In Nederland ontbreekt nu nog het financiële instrumentarium ter facilitering van de transitie naar een regeneratieve kringlooplandbouw met een gebiedsgerichte aanpak. Lokaal gebeurt er echter al veel op dit terrein. Zo biedt de organisatie Groene Cirkels een platform voor bedrijven, ondernemers en kennisinstellingen met duurzame ambities, zodat de verschillende partijen kunnen worden verbonden en de uitvoering van de duurzaamheidsambities wordt versneld. Daarbij zijn er ook verschillende initiatieven van innovatieve boeren (zoals bijvoorbeeld BoerenNatuur).
De transitie naar regeneratieve kringlooplandbouw vereist partijen die een landschapspartnership-proces als onafhankelijke derde kunnen begeleiden en zowel de taal van de natuurorganisatie als de taal van de boeren en financiële experts verstaan. Dit kan bereikt worden door regionale labs te faciliteren, inspiratiesessies te organiseren en om de kennisuitwisseling en het leren tussen verschillende bottom-up initiatieven te stimuleren.
Tot slot
De transitie van landbouwer naar landschapsbouwer is wereldwijd een van de grote opgaven van deze eeuw. Technisch en wetenschappelijk is er al veel bekend, maar op sociaal en organisatorisch vlak moet er nog wel veel gebeuren om boerenondernemers nog meer te inspireren om het anders te gaan doen. Als de coronacrisis ons iets geleerd heeft, dan is het wel dat het mogelijk is om wetenschappelijke inzichten efficiënt te delen, om te werken met interventiemethoden, en om op schaal te handelen met flexibiliteit van aanpak en een continue mogelijkheid tot bijsturen. Wellicht dat dit een inspiratie vormt voor deze transitie, waaraan de financiële sector zou kunnen bijdragen.
Literatuur
CBS (2020) Landbouw; gewassen, dieren, grondgebruik en arbeid op nationaal niveau. Statistiek van 20 augustus.
Commonland (2020) Calculating the value of 4 Returns landscape restoration: towards a comprehensive method to put a monetary value on financial, natural, social and inspirational returns. Based on seven years of field experience. Commonland series: 1. Te vinden op commonland.com.
Costanza, R., R. de Groot, P. Sutton et al. (2014) Changes in the global value of ecosystem services. Global Environmental Change, 26, 152–158.
Ferwerda, W.H. (2015) 4 Returns, 3 Zones, 20 Years: a holistic framework for ecological restoration by people and business for next generations. Rotterdam School of Management. Te vinden op api.rsm.nl.
IUCN (2020) IUCN Global Standard for nature-based solutions: a user-friendly framework for the verifiction, design and scaling up of NbS, first edition. IUCN Publication, IUCN-2020-020. Te vinden op portals.iucn.org.
KPMG (2020) The true returns of large-scale holistic landscape restoration (4 Returns). KPMG. Te vinden op commonland.com.
Pe’er, G., L.V. Dicks, P. Visconti et al. (2014) Agriculture policy: EU agricultural reform fails on biodiversity. Science, 344(6188), 1090–1092.
Schoenmaker, D. en W. Schramade (2019) Principles of sustainable finance. Oxford: Oxford University Press.
TEEB (2012) The economics of ecosystems and biodiversity ecological and economic foundations. Londen: Routledge.
TEEB (2018) Measuring what matters in agriculture and food systems: a synthesis of the results and recommendations of TEEB for agriculture and food’s scientific and economic foundations report. Geneva: UN Environment.
Toor, J. van, D. Piljic, G. Schellekens et al. (2020) Biodiversiteit en de financiële sector: een kruisbestuiving? Verkenning van risico’s van biodiversiteitsverlies voor de Nederlandse financiële sector. Rapport Planbureau voor de Leefomgeving, 18 juni.
Auteurs
Categorieën