Ga direct naar de content

Voor een natuurinclusieve landbouw zijn nieuwe verdien­modellen nodig

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 10 2020

Zowel het herstel als de versterking van de agrarische biodiversiteit is urgent. Er is een vorm van landbouw nodig die niet alleen gericht is op de topproductie van agrarische producten, maar ook op de kwaliteit en de instandhouding van de productiemiddelen zoals de bodem, de agrobiodiversiteit en het landschap. Wat is er nodig om tot een duurzaam verdienmodel te komen?

In het kort

-Nog maar weinig boeren hebben momenteel een natuur­inclusieve bedrijfsvoering.
-Zonder een adequaat verdienmodel dreigt echter de transitie naar meer natuurinclusieve landbouw te mislukken.
-Het combineren van activiteiten, gestapelde betalingen en monitoring van productie kunnen een rol spelen in zo’n model.

De mens pleegt roofbouw op de natuurlijke bronnen, bedreigt het voorbestaan van miljoenen dieren en planten, en stelt daarmee ook zijn eigen voortbestaan in de waagschaal – zo luidde het oordeel van het VN-platform voor biodiversiteit in een recent rapport (IPBES, 2019). Ook voor Nederland geldt dat de biodiversiteit al jaren achteruitgaat. In haar Biodiversiteitsstrategie geeft de Europese Commissie (EC, 2020) aan dat het verlies van biodiversiteit ook de klimaatcrisis nog verergert.

Biodiversiteit is essentieel voor de landbouw, omdat het alle levende organismen omvat die betrokken zijn bij de natuurlijke processen waarvan de landbouw gebruikmaakt: de bodemvruchtbaarheid waarbij er voedingsstoffen beschikbaar komen voor het gewas, het watervasthoudend vermogen van de bodem, de natuurlijke plaag- en ziekteregulatie en bestuiving van planten, en ook het gebruik van een diversiteit aan gewasrassen en landbouwhuisdieren.

Ondernemers die natuur een belangrijke rol geven in hun bedrijf, benutten deze natuurlijke processen om hun bedrijf weerbaar te maken tegen plagen zoals droogte, extreme regenval of ziekten. Bovendien verhogen de maatregelen de kwaliteit van de leefomgeving door daarnaast ook actief bij te dragen aan de biodiversiteit op en rondom het bedrijf.

Natuurinclusieve landbouw, waarbij men niet alleen de natuur gebruikt, maar ook spaart en verzorgt, is van groot belang voor de toekomstige landbouw. Kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw overlappen elkaar gedeeltelijk, waar bij kringlooplandbouw het accent meer ligt op het sluiten van kringlopen van mineralen en grondstoffen.

Nog maar een beperkt deel van de boeren werkt momenteel natuurinclusief. Boeren geven aan best meer te willen doen, maar wijzen op een tekortschietende economie. In dit artikel gaan we in op het belang van verdienmodellen, en de rol die ze kunnen spelen om een meer natuur­inclusieve landbouw te bevorderen.

Het huidige verdienmodel van de landbouw

Het meerjarig gemiddeld verdiende bedrijfsinkomen in de landbouw over de periode 2014–2018 bedraagt 57.000 euro (waarvan melkveehouderij gemiddeld 37.000, akkerbouw gemiddeld 51.000 euro; cijfers van Agrimatie (2020)).

Het verdienmodel van de gemiddelde Nederlandse boer in 2019 ziet er globaal als volgt uit: 97 procent van de omzet komt uit de verkoop van gewassen en producten, en 3 procent via overheidsbetalingen (eigen berekening op basis van gegevens uit Van der Meulen et al., 2020). Voor de grondgebonden landbouw (melkveehouderij en akkerbouw) is het aandeel van de overheidsbetalingen wat hoger, respectievelijk 6 en 8,5 procent. Het leeuwendeel van het verdienmodel draait dus om de verwaarding van de producten door ketenpartijen. Het aandeel van multifunctionele landbouwactiviteiten, zoals zorg, natuur of agrotoerisme, groeit weliswaar maar blijft heel beperkt.

De huidge landbouw is overwegend gebaseerd op ‘massaproductie’ van goede kwaliteit, waarbij het Nederlandse product in de internationale markt soms wel, maar vaak ook geen meerwaarde kan realiseren vergeleken met dergelijke producten uit andere landen. Het grootste deel (meer dan twee derde) van de Nederlandse productie wordt uiteindelijk via een groot scala aan (verwerkte) producten geëxporteerd, vooral naar de omringende landen (Jukema et al., 2020).

Het huidige verdienmodel, dat overwegend is gebaseerd op massaproductie, staat onder spanning. Enerzijds omdat de uitdagingen op het terrein van de biodiversiteit – maar ook van de stikstof, het klimaat en fosfaat – zowel tot extra beperkingen als tot hogere kosten zullen leiden. Ook zijn er veel onzekerheden rond toekomstige kosten, opbrengsten, de bedrijfsstructuur en het overheidsbeleid, zo blijkt uit een recente scenariostudie (Lesschen et al., 2020). Dit heeft met name te maken met milieubeperkingen en met ‘mitigatiemaatregelen’ om de klimaatdoelstellingen te halen. Anderzijds belemmert het sterke internationale karakter van de sector – die dus met brede concurrentie te maken heeft – de mogelijkheden om de hogere kosten door te berekenen in de prijzen.

Een alternatief voor massaproductie is productdifferentiatie, maar die mogelijkheid wordt maar beperkt benut. Er is maar beperkte algemeen toegankelijke informatie over de extra waarde die door productdifferentiatie kan worden gerealiseerd. Boeren die in korte ketens opereren, kunnen vaak extra waarde voor hun producten tot stand brengen door schakels over te slaan, al staan daar ook extra kosten tegenover die bijvoorbeeld samenhangen met de verkoop van producten. De mogelijkheden voor korteketen-verdienmodellen hangen af van de locatie (zoals een ‘koopkrachtige vraag’ vanuit een stedelijk gebied, of de samenhang in een gebied tussen recreatie bij de boer en boeren die vanuit huis verkopen), het karakter van de productie (huisverkoop vindt meer plaats bij gemengde bedrijven, en fruit, eieren en kersen behoeven bijvoorbeeld geen verdere verwerking) en de opschaalbaarheid van de keten (Vroege et al., 2020).

Natuurinclusieve landbouw

Natuurinclusieve landbouw, waarbij boeren de natuur sparen en verzorgen, kan een oplossing zijn voor de uitdagingen op het terrein van de biodiversiteit en het klimaat. Daarvoor zal wel een herziening van het verdienmodel nodig zijn. Natuurinclusieve vormen van landbouw moeten vaak een minder intens inputgebruik accepteren (minder kunstmest, gewasbescherming, antibiotica) en daarmee dus ook lagere opbrengsten.

Als het leeuwendeel van de verdiensten uit de verkoop van producten komt, kunnen door de volumereductie en de oplopende kosten de inkomsten zomaar twintig tot dertig procent dalen. En om in de melkveehouderij de melkproductie op peil te houden, is bij een natuurinclusieve landbouw meer grond nodig dan in de huidige situatie. De kosten van mestafzet kunnen daarbij dalen, maar de voerkosten zullen toenemen door de beperkingen in het veevoergebruik (lokaal voer in plaats van goedkopere importen).

Zo bezien is het huidige verdienmodel niet toekomstbestendig. Om de natuurinclusieve landbouw een kans te geven, moet er wat gedaan worden aan die inkomstenkant, ofwel aan de productverwaarding. De Taskforce Verdienvermogen Kringlooplandbouw, onder leiding van Hester Maij, liet in 2019 in zijn rapport Goed boeren kunnen boeren niet alleen zien dat boeren een natuurinclusieve landbouw vaak niet in hun eentje ‘in de markt’ kunnen zetten, en dat er grote uitdagingen zijn om een bijbehorend verdienmodel te ontwikkelen met een passende regelgeving en een integratie in de keten (Maij et al., 2019). De Taskforce benadrukt dat een passend verdienmodel urgent is, en een cruciaal onderdeel voor het slagen van de transitie naar een meer duurzame landbouw. Zo niet, dan blijft de omslag naar een vorm van duurzame landbouw waarschijnlijk beperkt tot een (kleine) subgroep van bedrijven, die erin slagen om handig gebruik te maken van niches in de markt. Maar men zal dan nauwelijks kunnen spreken van een succesvolle natuurinclusieve transitie. De vraag is dan, hoe zo’n nieuw verdienmodel eruit kan zien.

Belangrijke factoren bij verdienmodellen

Om te komen tot een goed verdienmodel is een goed begrip nodig van de belangrijke onderliggende factoren. Het verdienmodel van agrarische bedrijven steunt in feite op drie pijlers (figuur 1), namelijk de inkomsten, de kosten en de mogelijkheden tot bedrijfsontwikkeling.

De grootste uitdagingen wat betreft het creëren van een verdienmodel voor natuurinclusieve landbouw liggen waarschijnlijk bij het verbeteren van de productverwaarding (de inkomstenkant) en deels ook bij de bedrijfsontwikkeling, omdat natuurinclusief boeren ook aanpassingen op bedrijfsniveau vereist die vaak de kosten verhogen (Bowman en Zilberman, 2013).

Meyer (2019) biedt een handig kader om de verwaardingskant via een vijftal kernvragen beter in beeld te krijgen (zie binnencirkel figuur 2). In de buitencirkel zijn de antwoorden op die vragen weergegeven. Wat het raamwerk laat zien, is dat het bij de verwaardingskant gaat om een veelheid van keuzes die kunnen worden gemaakt, waarbij een combinatie van keuzes een verdienmodel weergeeft.

Bij natuurinclusieve landbouw draait het voor grote groepen agrariërs vooral om de vraag waarvoor er wordt betaald (vraag 3 in figuur 2). Aan de standaardproducten die worden voortgebracht valt vaak niet te zien of die op natuurinclusieve wijze zijn geproduceerd (het zijn credence goods). Dat betekent dat de productiewijze apart moet worden vermarkt.

Betalen voor ecosysteemdiensten

De productiewijze apart vermarkten kan door de producten alsnog onderscheidend te maken via herkenbare labels. Een voorbeeld hiervan is het label On the way to PlanetProof, dat een onderdeel heeft dat is gericht op bodem, landschap en biodiversiteit. Een probleem bij herkenbare labels is echter dat alleen betrokken en/of bezorgde consumenten de natuurinclusieve producten zullen kopen. Als die groep beperkt is dan bereik je daarmee geen echte landbouwtransitie.

De productiewijze apart vermarkten kan ook door de verschillende ecosysteemdiensten die uit een natuurinclusieve vorm van landbouwbeoefening voortvloeien afzonderlijk te verkopen of als pakket. Een voorbeeld hiervan is een bedrijf dat recreatiediensten (kamperen bij de boer) aanbiedt, en dat combineert met de verkoop van producten vanuit huis.

Publiek geld

Een probleem bij het verkopen van ecosysteemdiensten is dat dergelijke diensten nogal eens de vorm hebben van een publiek goed, en vooral een reductie behelzen van negatieve externaliteiten (bijvoorbeeld meer biodiversiteit, schonere lucht). Dit zijn typische voorbeelden waarbij marktfalen zich voordoet, of waarbij de consument zich lang niet altijd bewust is van de dienst, en/of deze dienst niet waardeert, noch bereid is om er voldoende voor te betalen (Brouwer et al., 2018). Beloning van dergelijke diensten of prestaties vereist daarom vaak dat er een beroep op het budgetmechanisme gedaan wordt.

De overheid kan daarbij als ‘makelaar’ optreden, en kan via een natuurinclusief landbouwbeleid zorgen voor betalingen uit de publieke middelen. Omdat bij landbouw de EU een belangrijk rol speelt, kan dit deels ook gebeuren via een ambitieus ingestoken Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).

Het totale budget dat Nederland besteedt aan de eerste en tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) bedraagt circa 970 miljoen euro en is met name bedoeld voor inkomensondersteuning, innovatiebevordering en betalingen van groene diensten. In Nederland wordt circa zeventig procent van dit budget besteed aan inkomensondersteuning via directe betalingen, zoals de basispremie en vergroeningspremie. Met name dit geld zou gerichter kunnen worden ingezet voor ecosysteemdiensten (ECA, 2017). Een manier om dat te doen zou zijn om de ecoschema-regeling, die nu in de lopende hervorming van het GLB wordt voorgesteld, sterk te koppelen aan de ondersteuning van natuurinclusieve vormen van bedrijfsvoering.

Gestapelde betalingen

Omdat bij publieke goederen of diensten de vraag voortvloeit uit de totale betalingsbereidheid van alle belanghebbenden (het Samuelson-principe, oftewel de verticale aggregatie van de willingness to pay) kan er ook worden gedacht aan een systeem van gestapelde betalingen voor ecosysteemdiensten, bijvoorbeeld aan een mix van private en publieke, of regionale, nationale en EU-betalingen.

Stapeling van betalingen kan natuurinclusieve landbouw aantrekkelijker maken, en zo een transitie in die richting bevorderen. Ook creëert het extra betrokkenheid, en daarmee een breder draagvlak in de maatschappij. Dat sluit aan bij de gedachte, geopperd door de TaskForce Verdienmodel, dat duurzame voedselproductie en een goed beheer van natuur en landschap een gedeelde opgave en verantwoordelijkheid zijn – zoals dat zo mooi in het model van het beheer van de commons tot uitdrukking komt (Ostrom, 2015).

Het stapelen van beloningen voor een natuurinclusieve landbouw kan op verschillende manieren gebeuren. In de eerste plaats kan het doordat er een enkele koper of een kopersconsortium de vergoedingen voor ecosysteemdiensten bundelt, en die vertaalt naar één prijs voor de gehele bundel. Daarvan worden er vaak nichemarkten aangeboord. Ten tweede kan het zo zijn dat meerdere kopers betalen via afzonderlijke ecosysteemdiensten die door een ondernemer worden geproduceerd. In dat geval betekent dit dat de ondernemer met meerdere partijen tegelijk een producent-klant-relatie heeft.

Bij het ‘verdienen vanuit de markt’ geldt het quid pro quo-principe: er is een directe relatie nodig tussen de betaling en het geleverde (de eenheden product). Een dergelijke ‘beloning per stuk’ is bij natuurinclusieve landbouw vaak lastig. Wat wel zou kunnen werken is om (private) betalingen te koppelen aan een puntensysteem, waarbij boeren maatregelen nemen waarmee ze punten kunnen verzamelen. Een voorbeeld van zo’n puntensysteem is de biodiversiteitsmonitor voor de veehouderij, ontwikkeld door at FrieslandCampina, de Rabobank en het Wereld Natuur Fonds. De biodiversiteitsmonitor geeft weer hoe een bedrijf scoort op belangrijke indicatoren voor biodiversiteit.

Op basis van een vergelijkbare systematiek kunnen private prikkels ook worden gekoppeld door bijvoorbeeld een rentekorting op leningen of hogere opbrengstprijzen. En prikkels kunnen ook met publiek geld worden betaald of ondersteund. Het nieuwe GLB biedt mogelijkheden voor dergelijke publieke arrangementen, al lijkt het enthousiasme daarvoor onder de lidstaten op dit moment nog niet groot te zijn.

Bij het stapelen van betalingen moet men er wel op letten dat er geen ‘overcompensatie’ plaatsvindt. Als daar publieke middelen bij worden ingezet kan dat problemen geven met de zogenaamde staatssteuntoets.

In de praktijk

Een deel van de boeren onderneemt nu al natuur­inclusief. In 2020 zijn er meer dan 10.000 actieve boeren (ruim achttien procent van het totaal) georganiseerd in veertig collectieven, die op hun beurt weer verenigd zijn in BoerenNatuur. Samen beheren ze ongeveer 100.000 hectare natuur en landschappen (circa 5,5 procent van het totale areaal).

Maar we zijn er nog niet. Er zijn binnen de natuurinclusieve landbouw verschillende ambitieniveaus te onderscheiden (Erisman et al., 2017; Bouma et al., 2019). Het onderscheiden van deze verschillende niveaus maakt een eventuele geleidelijke aanpassing richting natuurinclusieve bedrijfsvoering inzichtelijk (figuur 3). Uit Bouma et al. (2019) volgt op basis van zelfclassificatie door de melkveehouders dat ongeveer 39 procent regulier boert (niveau 0), 43 procent op niveau 1 zit, 11 procent op niveau 2, en slechts 6 procent op niveau 3. Voor akkerbouw zijn deze percentages respectievelijk 45, 39, 10 en 6 procent.

Bedrijven die zichzelf zien als natuurinclusief, nemen vaak meer en verdergaande maatregelen (Bouma et al., 2019). Bij ongeveer vijftien procent van de boeren is natuurinclusiviteit een integraal onderdeel van de bedrijfsvoering. Het gemiddelde aantal maatregelen neemt toe, en de intensiteit van de bedrijfsvoering neemt af naarmate de boeren op een hogere trede van de ladder staan.

Voor de boeren die nog geen natuurinclusieve bedrijfsvoering hebben, zijn er veel voorbeelden te vinden die kunnen helpen bij het vernieuwen van het eigen verdienmodel, zoals omschreven in Polman en Dijkshoorn (2019). In die brochure worden 31 verdienmodellen beschreven, en deze laten zien dat – naast allerlei intrinsieke motieven – het realiseren van een goed inkomen een sleutelmotief blijft. Verder noemt Hoes (2020) 88 inspirerende voorbeelden over (natuurinclusieve) kringlooplandbouw, waarbij de meest voorkomende vormen zijn: korte ketens, verkoop van diensten aan burgers en bedrijven, het stapelen van vergoedingen en het creëren van onderscheidende producten die een meerwaarde realiseren in de markt.

Er zijn dus voorbeelden genoeg, maar het ontbreekt nog aan financiële informatie voor grote groepen bedrijven over hoe succesvol de verschillende verdienmodellen zijn. Ook is het bij (al dan niet succesvolle) pilots en experimenten veelal onduidelijk of deze profiteren van innovatiesubsidies, of zich juist doorzetten ondanks dat ze worden gehinderd door een remmende wet- en regelgeving en de veroorzaakte impliciete kosten daarvan.

Wat opvalt is dat de vaak innovatieve voorbeelden geen blauwdruk opleveren voor Nederland als geheel, want veel pilots en experimenten lijken lastig op te schalen. Uit de verhalen van de ondernemers blijkt verder dat de ontwikkeling van een natuurinclusief verdienmodel tijd kost en inventiviteit, leervermogen en experimenteren vereist.

Meerkosten van natuurinclusieve landbouw

Boeren die hoger op de natuurinclusieviteitsladder willen komen zullen veel kosten moeten maken. Beldman et al. (2019) hebben op basis van gegevens uit het bedrijfsinformatienet een empirische schatting gemaakt van de meerkosten van natuurinclusieve landbouw op bedrijfsniveau voor maatregelen die in de komende vijf jaar kunnen worden genomen. Ze hebben daarbij gebruikgemaakt van het concept van de eerder ­genoemde Biodiversiteitsmonitor, en de veronderstelling gehanteerd dat alle bedrijven de afstand zullen moeten overbruggen naar wat de dertig procent meest natuurinclusieve bedrijven nu al doen. Dit ambitieniveau is nog niet gelijk aan het droombeeld van veel maatschappelijke partijen, maar lijkt al wel een flinke verbetering op te leveren.

Beldman et al. (2019) zijn grosso modo op meerkosten uitgekomen van 415 euro per hectare voor melkveehouderijbedrijven en van 255 euro per hectare voor akkerbouwbedrijven wat betreft specifieke productierichtingen. Daarbij is er al rekening gehouden met de interne baten (kostenbesparingen) die natuurinclusieve landbouw meebrengt voor de boer zelf.

Om het economisch aantrekkelijk te maken, zouden de meerkosten van natuurinclusieve productiemethoden ten minste moeten worden gecompenseerd door de consument of andere partijen. Hiermee is naar schatting een bedrag gemoeid van circa 555 miljoen euro (390 miljoen voor de melkveehouderij, en 165 miljoen voor de akkerbouw). Een nieuw verdienmodel, waarbij de productiewijze en ecosysteemdiensten apart worden vermarkt en worden betaald door de consument, of een model waarbij de overheid (een deel van) de meerkosten voor haar rekening neemt, is dan ook van groot belang.

Conclusie

De gewenste transitie naar duurzamere landbouwvormen gaat samen met de noodzaak voor nieuwe verdienmodellen. Alleen met een passend verdienmodel kunnen economie en natuurinclusiviteit elkaar versterken. Zonder adequaat verdienmodel dreigt de transitie van de agrarische sector naar een meer natuurinclusieve landbouw te mislukken.

Belangrijk is het slim combineren van activiteiten en verdienmogelijkheden, waarbij ondernemerschap het verschil kan maken. Voorbeelden laten zien dat er – wat betreft bodem, klimaat, biodiversiteit, lokale markt en financiering – zich zeker kansen voordoen, waarbij een verdere exploratie van verdienmogelijkheden haalbaar lijkt. Daarbij ligt het voor de hand om zowel het spoor van de productverwaarding te volgen als dat van een ondersteuning via het landbouwbeleid.

Uit de verkennende analyse volgt dat er zeker mogelijkheden zijn om een ondersteunend verdienmodel te creëren, ook al zijn er dan nog best een aantal praktische hobbels te nemen.

Literatuur

Agrimatie (2020) Informatie over de agrosector. Thema: inkomen uit bedrijf. Te vinden op www.agrimatie.nl.

Beldman, A., N. Polman, H. Kager et al. (2019) Meerkosten biodiversiteitsmaatregelen voor melkvee- en akkerbouwbedrijven. Wageningen Economic Research, Rapport 2019-105. Te vinden op edepot.wur.nl.

Bouma, J., M. Koetse en J. Brandsma (2019) Natuurinclusieve landbouw: wat beweegt boeren? Het effect van financiële prikkels en gedragsfactoren op de investeringsbereidheid van agrariërs. Rapport Planbureau voor de Leefomgeving, 25 februari.

Bowman, M.S. en D. Zilberman (2013) Economic factors affecting diversified farming systems. Ecology and Society, 18(1), 33.

Brouwer, F., F. Mantino, N. Polman et al. (2018) Private sector actions to valorise public benefits from agriculture and forestry. EuroChoices, 17(3), 16–22.

Doorn, A. van, en R. Jongeneel (2020) Exploring the possibilities for implementation of the Dutch Biodiversity Monitor for farming in the CAP after 2022. Wageningen Environmental Research, 7 september. Te vinden op library.wur.nl.

EC (2020) Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020. Document COM(2011)244. Te vinden op eur-lex.europa.eu.

ECA (2017) Greening: a more complex income support scheme, not yet environmentally effective. European Court of Auditors, Special Report, 21. Te vinden op eurosai.org.

Erisman, J.W., N. van Eekeren, N. Polman et al. (2017) Maatregelen natuurinclusieve landbouw. Wageningen Environmental Research, Rapport 2821. Te vinden op www.wur.nl.

Hoes, A.-C., M. Slegers, C. Savelkouls et al. (2020) Toekomstige voedselproductie: een portret van pionierende boeren die bijdragen aan kringlooplandbouw in Nederland. Wageningen Economic Research, Rapport 2020-019. Te vinden op www.wur.nl.

IPBES (2019) Global assessment report on biodiversity and ecosystem services of the Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services. Bonn, IPBES secretariat. Te vinden op ipbes.net.

Jukema, G., P. Ramaekers en P. Berkhout (2020) De Nederlandse agrarische sector in internationaal verband. Wageningen Economic Research en Centraal Bureau voor de Statistiek, Rapport 2020-001.

Lesschen, J.P., J. Reijs, J. Jongeneel et al. (2020) Scenariostudie perspectief voor ontwikkelrichtingen Nederlandse landbouw in 2050. Wageningen Environmental Research, Rapport 2984. Te vinden op edepot.wur.nl.

Maij, H., B. Baarsma, C. Koen et al. (2019) Goed boeren kunnen boeren niet alleen. Rapport van de Taskforce Verdienvermogen Kringlooplandbouw, oktober. Te vinden op www.rijksoverheid.nl.

Meulen, H. van der, J. Jager, D. de Jong et al. (2020) Kijk op multifunctionele landbouw: omzet 2007–2018. Wageningen Economic Research, Rapport 2019-054. Te vinden op edepot.wur.nl.

Meyer, R.J.H. (2019) Revenue Model Framework, 2 oktober. Tekst te vinden op www.tias.edu.

Ostrom, E. (2015) Governing the commons: the evolution of institutions for collective action. Cambridge: Cambridge University Press.

Polman, N.B.P. en M. Dijkshoorn (red.) (2019) Verdienmodellen natuurinclusieve landbouw. Wageningen Economic Research brochure. Te vinden op edepot.wur.nl.

Vroege, W., M. Meraner, N. Polman et al. (2020) Beyond the single farm: a spatial econometric analysis of spill-overs in farm diversification in the Netherlands. Land Use Policy, 99, 105019.

Auteurs

Categorieën