Europa na Delors
Als Jacques Delors deze maand afscheid neemt als
voorzitter van de Europese Commissie laat hij een
groter en sterker Europa achter dan hij tien jaar geleden aantrof. Het is niet het Europa dat hem zelf voor
ogen stond, want voor zijn federale ambities heeft hij
onvoldoende medestanders weten te vinden. Maar
wel heeft hij de ontspoorde Europese trein weer op
de rails gekregen en het Europese integratieproces
een wezenlijke stap verder gebracht.
Toen Delors eind 1984 aantrad, lag de EG er desolaat bij. Het bedrijfsleven dreigde de concurrentieslag met de Verenigde Staten en Japan te verliezen,
de werkloosheid was na de zware recessie van begin
jaren tachtig tot recordhoogte opgelopen, het Europese integratiestreven was volledig stilgevallen, de
‘Eurosclerose’ greep wijd om zich heen. Na een vragenronde langs alle betrokkenen zag Delors duidelijk
dat de hoogste prioriteit moest liggen bij het afmaken
van wat in 1958 was begonnen: de vorming van een
werkelijk gemeenschappelijke markt voor goederen,
diensten, kapitaal en personenverkeer. Daarmee zouden belangrijke economische voordelen te behalen
zijn. Dit was het startsein voor het opstellen van het
befaamde Witboek, waarin de vrijmaking van de interne markt in detail werd uitgewerkt. Het succes
overtrof alle verwachtingen: ‘Europa 1992’ zorgde
voor een geweldige dynamiek; in hoog tempo werden markten geliberaliseerd, belemmerende regels
opgeruimd en nationale produktvoorschriften geharmoniseerd. Belangrijker nog was dat er ook weer vertrouwen ontstond in de mogelijkheden van het bedrijfsleven om de Internationale concurrence het
hoofd te bieden.
Aangemoedigd door het succes ging Delors door
met zijn volgende project: de vorming van een economische en monetaire unie als wezenlijke stap vooruit
in het proces van economische integratie. Opnieuw
stond hij zelf aan de wieg (comite-Delors), nadat hij
zich had verzekerd van de steun van centrale bankiers en andere monetaire autoriteiten. Het Verdrag
van Maastricht baande de weg naar de EMU. Het
kreeg een politick complement in de vorm van een
op te richten economische en politieke unie, waarvan de contouren echter allerminst helder en de voordelen onduidelijk waren. De tekortschietende steun
voor ‘Maastricht’ bij veel burgers in de lidstaten gooide roet in het eten en stortte de EG zelfs opnieuw in
een crisis. Bij nadere inspectie bleek het in Maastricht
opgetrokken ‘Europese huis’ in vele opzichten een
dak zonder muren: essentiele politieke pijlers (steun
in de lidstaten, democratische verantwoording, een
adequate besluitvormingsstructuur om een Unie met
meer leden en grotere centrale bevoegdheden te besturen), economische pijlers (voldoende cohesie tussen de welvarende en minder welvarende landen
van de Unie, toereikende financiering) en sociale pijlers (een gemeenschappelijk sociaal en arbeidsmarktbeleid als complement van de monetaire integratie)
ESB 18-1-1995
bleken te ontbreken. Tot overmaat van ramp werd
Europa opnieuw geteisterd door een ongekend hoog
oplopende werkloosheid.
Met grote veerkracht en politick vernuft heeft
Delors zich ook door deze crisis heengeslagen. Op
de top in Kopenhagen werd het financiele probleem
opgelost. Met miljardensubsidies voor de zuidelijke
lidstaten werden (voorlopig) de interne tegenstellingen afgekocht. Om de werkloosheidscrisis het hoofd
te bieden lanceerde Delors eind 1993 zijn Witboek
over groei, concurrentiekracht en werkgelegenheid.
Tegelijk zette hij de uitbreiding van de Unie met
Zweden, Finland en Oostenrijk door en bereikte een
(voorlopig) compromis over de stemmenverhouding
in de EU. Tevens opende hij de deur voor onderhandelingen met nieuwe toetreders in Centraal-Europa.
De achterliggende problemen bleven echter liggen. In het politieke vlak is er nog altijd grote onduidelijkheid over de Europese identiteit als een confederatie van natie-staten of een afzonderlijke entiteit
die meer wil zijn dan de som der delen. Voorlopig
biedt het subsidiariteitsbeginsel een werkbaar compromis. Daarnaast is er de tekortschietende democratische controle, die de politieke legitimiteit van de
Brusselse besluitvorming ondermijnt, en ten slotte de
bijna permanente crisis in de besluitvormingsstructuur. In het economische vlak maakt de ongelijke
welvaartsontwikkeling in de EU het perspectief van
een gemeenschappelijke monetaire unie ongeloofwaardig; de consequentie van een Europa van meer
snelheden is echter nog steeds niet getrokken. Het
probleem van de interne cohesie kan niet blijvend
met miljardensubsidies worden opgelost. Behalve
betalingsproblemen roept deze middelenoverdracht
ook steeds meer efficiency-vragen op. In het sociale
vlak noodzaakt de werkloosheidscrisis in Europa tot
hervorming van het Europese sociale model. Bestaat
er wel een Europese variant van de vrije-markteconomie, waarin internationaal concurrentievermogen,
onderlinge solidariteit en volledige werkgelegenheid
blijvend met elkaar zijn te verzoenen, zoals Delors
niet moe wordt te verkondigen? En last but not least,
welke bijdrage kan de EU leveren aan het verhogen
van de welvaart en verbeteren van de politieke stabiliteit bij haar buren in het oosten.
Van Delors’ opvolger Santer worden geen nieuwe
‘grand designs’ of grote sprongen voorwaarts verwacht. Hij zal zich moeten richten op het realiseren
van kleine, tastbare verbeteringen, die aansluiten bij
de behoeften van Europese burgers en bedrijven.
Strikt vasthoudend aan het subsidiariteitsbeginsel zal
de nieuwe Commissie moeten laten zien waar Europese besluitvorming effectiever kan zijn dan nationale. Zo kan zij stenen aandragen om het ‘Europese
huis’ van Delors en zijn voorgangers verder op te
metselen en bewoonbaar te maken.
L. van der Geest