Ga direct naar de content

Concentratie postsector is niet in het algemeen belang

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 29 2020

Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat doorkruiste het verbodsbesluit van de Autoriteit Consument & Markt en verleende PostNL toch een vergunning om Sandd over te nemen. De berekeningen van de mededingingsautoriteit bewijzen echter dat de redenering van het ministerie gestoeld is op onjuiste aannames.

In het kort

– Het besluit van het ministerie is gebaseerd op informatie van PostNL en gaat in tegen berekeningen van de eigen toezichthouder.
– Tot minstens 2025 is de universele postdienst ook bij ­concurrentie geborgd.
– De andere belangen die EZK zegt te dienen zijn geen algemene belangen of zijn beter gediend bij concurrentie.

In september 2019 passeerde staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Mona Keijzer, de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en verleende zij aan PostNL een vergunning om zijn enige echte concurrent, Sandd, over te nemen (EZK, 2019a; 2019b). Het besluit is uniek: voor het eerst sinds de invoering van de Mededingingswet in 1997 maakt EZK gebruik van deze bevoegdheid. EZK oordeelt dat er gewichtige redenen van algemeen belang zijn, die zwaarder wegen dan de door de ACM geconstateerde belemmering van de mededinging (ACM, 2019b) en die een vergunning noodzakelijk maken.

Het kernargument van EZK is dat, zonder fusie, de continuïteit van de universele postdienst (UPD) in gevaar komt. Dat is opmerkelijk aangezien de ACM in haar verbodsbesluit juist vaststelt dat ook zonder fusie de UPD tot minstens 2025 geborgd is. Zeker zo opmerkelijk is dat deze conflicterende conclusie in het vergunningsbesluit van EZK onvermeld blijft, en dus niet weersproken wordt. EZK presenteert het ACM-besluit als een ‘gewoon’ verbodsbesluit, waarin de ACM alleen oog heeft voor de mededingings­beperking, en niet voor de UPD. Maar niets is minder waar.

Waarom komen ACM en EZK op dit cruciale punt tot zulke verschillende conclusies? En wat zijn de gewichtige redenen van algemeen belang, waardoor EZK het oordeel van de ACM zou mogen passeren? Het enige niet aan de UPD gerelateerde belang dat EZK noemt, is het belang van de werknemers in de postsector. Dit is echter geen algemeen belang, en het is uiterst twijfelachtig of deze werknemers bij de overname gebaat zijn. In dit artikel beantwoord ik deze vragen en maak ik verder aannemelijk dat er geen gewichtige redenen van algemeen belang zijn. Een vergelijkbare conclusie is te vinden in Schinkel et al. (2019), een kritische blog die geschreven werd ná bekendmaking van het EZK-besluit, maar voorafgaand aan dit besluit al gepubliceerd werd. Dit artikel bespreekt het besluit en gaat dieper op de materie in.

Getty Images/iStockphoto

De postmarkt

Om de concentratie te kunnen beoordelen, is enige kennis van de markt vereist. PostNL en Sandd hebben samen 90 à 95 procent van de markt. Het grootzakelijk segment kent ­intensieve concurrentie, met name voor niet-24 uurspost. Hier ligt de gemiddelde prijs sinds 2014 rond de 23 cent, terwijl ­snelle post ongeveer 76 cent kost. Consumentenpost vormt slechts zes procent van het volume en twaalf procent van de omzet (ACM, 2019a). Sinds 2010 is de prijs van de gewone Nederlandse postzegel verdubbeld. Vanwege substitutie door digitale communicatie wordt het postvolume jaarlijks zo’n acht à tien procent minder. De markt voor losse post krimpt sneller dan die voor zakelijke, zeventien versus zeven procent per jaar. Op termijn zal de postmarkt opgaan in brede markten voor communicatie en bezorging. Omdat de pakketmarkt sterk groeit is in 2018 de totale bezorgmarkt met negen procent gestegen tot 3,5 miljard euro (waarvan ongeveer 1 miljard euro aan post).

Als gevolg van Europees beleid werd de postmarkt in 2009 geliberaliseerd. De belangrijkste randvoorwaarde was dat de universele dienstverlening in stand zou blijven, aangezien een betaalbare postdienst van goede kwaliteit voor iedereen beschikbaar moet zijn. Deze universele postdienst is in Nederland aan PostNL opgedragen. PostNL is verplicht een postnetwerk in stand te houden en daarmee vijf dagen per week enkelstuks post én pakketten te accepteren en tegen een uniform tarief te bezorgen, waarbij 95 procent van de brieven binnen 24 uur bezorgd moet worden. Als gevolg van de krimp is de financiële houdbaarheid van de UPD onder druk komen te staan. De vaste kosten van het netwerk moeten feitelijk over een steeds kleiner volume verdeeld worden. In het Regeerakkoord (2017) is er echter afgesproken dat de UPD op het huidige niveau dient te blijven (Regeerakkoord, 2017). Politici discussiëren al sinds 2017 over hoe deze UPD betaalbaar gehouden kan worden.

Postbeleid

In juni 2017 meldde minister Kamp aan de Tweede Kamer dat een fundamentele herbezinning op de UPD en de marktordening in de postsector nodig was. Hij stuurde de Kamer een analyse van de situatie, en formuleerde beleidsvragen waarvan hij de beantwoording aan zijn opvolger overliet. Het Ministerie van Economische Zaken (EZ, 2017a) wijst erop dat concurrentie en betaalbaarheid van de UPD strijdig kunnen zijn: “Door de krimp wegen de voordelen van concurrentie minder op tegen de nadelen van het niet volledig benutten van schaalvoordelen. Op een gegeven moment wordt een kantelpunt bereikt, waardoor de paradoxale situatie zich kan voordoen dat het ene doel ten koste kan gaan van het andere doel.” (EZ, 2017a, p. 19; mijn cursivering).

Om de vragen te beantwoorden organiseerde Kamps opvolger, Mona Keijzer, een brede postdialoog. De voorzitter daarvan concludeerde vervolgens dat hierbij een niet besproken optie de aangewezene was: “in mijn ogen [is] consolidatie van beide landelijke netwerken de enige optie die een betaalbare UPD voor de komende jaren veiligstelt” (Oudeman, 2018, p. 29; mijn cursivering). De wetgevings- en beleidsagenda die de staatssecretaris daarna publiceerde (EZK, 2018) leunt sterk op deze mening, die daarin een ‘constatering’ genoemd wordt.

In het Kamerdebat van september 2018 over de toekomst van de postbezorging werd dit ‘feit’ door alle partijen kritiekloos geaccepteerd. Diverse Kamerleden drongen er bij de staatssecretaris op aan om de ACM te passeren als deze een fusie zou verbieden. Een breed gesteunde motie (29502-165) van het CDA en de ChristenUnie verzocht de regering om een eventuele artikel 47-aanvraag zorgvuldig, maar zo snel mogelijk, te behandelen, en reikte de algemene belangen aan die meegewogen zouden moeten worden. De staatssecretaris vond de situatie urgent en ook zij zag consolidatie als beste optie (Tweede Kamer, 2018).

Hier lijkt sprake te zijn van groupthink en wel dat er gekozen moet worden tussen concurrentie en de UPD, en bovendien dat die keuze urgent is. Deze ‘intuïtie’ is echter niet feitelijk onderbouwd en de aannames worden nergens gecheckt. Gegeven dat de markt een natuurlijk monopolie is en gegeven de krimpende vraag, is het duidelijk dat er op termijn slechts ruimte voor één speler is, maar dat wil niet zeggen dat dit kantelpunt nu al bereikt is. De kernvraag (tot wanneer is de UPD houdbaar?) vereist een kwantitatief antwoord. Een Kamerdebat is ongeschikt om zo’n vraag te beantwoorden.

Het EZK-vergunningsbesluit

In april 2019 diende PostNL bij de ACM een aanvraag in om Sandd over te mogen nemen. In september besloot de ACM om geen vergunning te verstrekken omdat deze zou leiden tot een significante beperking van de mededinging (een quasi-monopolie) op de postmarkt, en verder omdat ook zonder vergunning PostNL de UPD tot minstens 2025 onder economisch aanvaardbare omstandigheden kan blijven uitvoeren (ACM, 2019b). Vervolgens wendde PostNL zich tot EZK met het verzoek om op basis van wetsartikel 47 de fusie toe te staan (PostNL, 2019). Dit wetsartikel stelt dat de minister een vergunning kan verlenen indien naar zijn oordeel “gewichtige redenen van algemeen belang, die zwaarder wegen dan de te verwachten belemmering van de mededinging, daartoe nopen”. De brede belangenafweging vereist dat het besluit in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad genomen wordt. Al binnen drie weken liet de staatssecretaris weten dat aan de voorwaarden voldaan was en verleende zij een vergunning.

Het vergunningsbesluit (EZK, 2019b) stelt dat, naast het mededingingsbelang, een rol spelen: “de continuïteit van de landelijke postdienstverlening, de belangen van de afnemers van postdiensten, de bescherming van werknemers in de postmarkt en de financiële belangen van de Staat” (p. 12). De staatssecretaris benadrukt de positieve effecten van de concentratie; deze “draagt bij aan de continuïteit van de postdienstverlening (UPD en niet-UPD) op langere termijn, leidt tot lagere kosten voor UPD-producten, zorgt voor een betere bescherming van werknemers in de markt en dient de financiële belangen van de Staat” (p. 21). Anderzijds geldt “dat het weigeren van de vergunning grote risico’s oplevert voor schoksgewijze effecten op het gebied van postbezorging, met mogelijk grote negatieve gevolgen voor de continuïteit, kwaliteit, werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden” (p. 21). De staatssecretaris concludeert: “Ik vind de nadelen daarvan groter dan de geconstateerde belemmering van de mededinging.” (p. 25; mijn cursivering) en “Ik meen dat deze [gewichtige redenen van algemeen belang] zwaarder wegen dan de te verwachten belemmering van de mededinging en dat deze nopen tot verlening van de aangevraagde vergunning.” (p. 24; mijn cursivering).

Is hier sprake van een zorgvuldige belangenafweging of van slechts een mening, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad? De wet vraagt dan wel niet om een ­maatschappelijke kosten-batenanalyse, maar specificeert ook zeker geen lichte eisen. Het moet gaan om gewichtige algemene belangen, die zwaarder moeten wegen dan het mededingingsbelang, en die een vergunning noodzakelijk maken.

Geen gewichtige algemene belangen

Het EZK-besluit voldoet niet aan deze voorwaarden: niet alle genoemde belangen zijn namelijk gewichtige algemene belangen; er wordt geen transparante of expliciete afweging gemaakt, de baten van de concentratie worden overschat, terwijl het mededingingsbelang ondergewaardeerd wordt, en een vergunning is verder niet nodig.

De houdbaarheid van de UPD

Het belangrijkste punt van EZK is dat zonder vergunning de continuïteit van de postdienst niet gegarandeerd is, maar zijn eigen argumenten weerspreken deze conclusie. Het vergunningsbesluit stelt terecht: “Zolang een bedrijf bedrijfseconomisch een prikkel heeft om een fijnmazig tijdkritisch netwerk in de lucht te houden omdat het daar voldoende rendement op kan maken, gaat er niet veel mis”. (p. 15). Ook juist is dat “de schoen gaat (…) wringen wanneer het bedrijfseconomische belang en het publieke belang uit elkaar gaan lopen” (p. 16). In dat geval zal de UPD-uitvoerder proberen om op de UPD te beknibbelen of om subsidie te gaan vragen. In het extreme geval wordt de opdracht teruggegeven en moet de overheid de UPD zelf uitvoeren. De cruciale vraag is dus wanneer de schoen gaat wringen. Juist over deze vraag is noch in het besluit, noch in de onderliggende stukken iets te vinden. Het besluit is gebaseerd op de aanname dat dit spoedig het geval zal kunnen zijn, maar deze aanname wordt gefalsificeerd door de berekeningen van de ACM, die laten zien dat het omslagpunt pas na 2025 ligt (ACM, 2019b).

Met wat zij de ‘economische methode’ noemt, en waarvan de juistheid door de economisch adviseur van PostNL beaamd wordt, laat de ACM zien hoe het omslagpunt bepaald kan worden (ACM, 2019b). ACM stelt terecht dat als ten eerste de UPD-uitvoerder als geheel winstgevend is en ten tweede de UPD een positieve bijdrage aan de winst levert, de uitvoerder de UPD uit eigenbelang zal verzorgen. Dit is niets anders dan een formalisering van het bovenstaande eerste citaat uit het EZK-vergunningsbesluit. Interne documenten van PostNL laten zien dat men verwacht dat tot 2025 aan de tweede voorwaarde voldaan is. Om te bepalen of aan de eerste voorwaarde voldaan is, onderzoekt de ACM of het rendement van de gehele postdienst van PostNL voldoende is om de kapitaalkosten te dekken. Dit is al het geval bij een return on sales (RoS) van 0,6 procent (zie ook PostNL (2019)), een conditie waarvan PostNL verwacht dat deze, bij de huidige marktstructuur, tot minstens 2025 voldaan zal zijn. De ACM laat dus zien dat er, in de woorden van EZK, tot minstens 2025 weinig mis kan gaan.

Opmerkelijk genoeg verwijst het EZK-besluit niet naar deze berekening, maar wel naar cijfers van PostNL die tot een tegengestelde conclusie leiden. PostNL gebruikt de traditionele methode om het rendement van de UPD te bepalen. Hierbij worden eerst vaste kosten aan de UPD toegerekend, wat echter arbitrair is omdat er over hetzelfde netwerk zowel UPD als niet-UPD geleverd wordt. De ACM merkt op dat PostNL verhoudingsgewijs veel netwerkkosten aan de UPD toerekent, zodat aan de door PostNL gepresenteerde lage UPD-rendementen weinig belang moet worden toegekend. Waarom hecht EZK meer waarde aan de cijfers van een marktpartij dan aan de berekeningen van zijn eigen, bij ACM werkzame medewerkers, zelfs als die ambtenaren laten zien dat de cijfers van PostNL kunnen misleiden? In het vergunningsbesluit is hierover niets te vinden.

Om het primaire publieke belang, de continuïteit van de UPD, te borgen. is het dus niet noodzakelijk om de vergunning nú te verlenen. Dit kan altijd later nog, mocht dat überhaupt nodig blijken.

Kosten

De rode draad die door het EZK-vergunningsbesluit en de parlementaire stukken loopt, is de noodzaak tot kostenbesparing. De kosten worden zelfs ‘een zwaarwegend algemeen belang’ genoemd (EZK, 2019a). Consolidatie in de postmarkt is goed omdat er zo schaalvoordelen benut kunnen worden. Dat er significante schaalvoordelen zijn, vooral bij bezorging, staat niet ter discussie – dit is altijd zo geweest. Lagere kosten zijn gewenst, maar zijn niet het enige dat telt. In het fusiebeleid worden kostenbesparingen daarom terecht pas meegeteld als deze in voldoende mate aan gebruikers worden doorgegeven. Dit is hier niet het geval. De fusiesimulatie van de ACM laat zien dat, zelfs bij de door PostNL geclaimde kostenbesparingen, de overgang van een duopolie naar een quasi-monopolie tot dertig à veertig procent hogere prijzen zal kunnen leiden.

EZK lijkt te denken dat kostenbesparing voldoende is voor welvaartsverhoging – hetgeen een misvatting is. Een prijs is altijd een kostenpost voor de afnemer, en de last van een hogere prijs, dus lagere consumentenwelvaart, mag niet buiten beschouwing blijven. Door eenzijdig op de productiekosten te focussen, worden de baten van concurrentie ontkend, blijft het effect van de overname op de totale welvaart buiten beeld, en blijft dit algemeen belang dus onbesproken. De productiekosten in één specifieke sector zijn geen algemeen belang: als alleen de kapitaalverschaffers van PostNL profiteren dan is er sprake van een particulier belang.

Werknemersbelang

EZK stelt dat de concentratie, op langere termijn, ook in het belang is van werknemers in de markt. Dit is onjuist. De kostenbesparing wordt vooral bereikt doordat op de bezorging bespaard kan worden. Maar bezorging is mensenwerk. Minder kosten, maar meer werknemers kunnen niet tegelijkertijd waar zijn.

Wellicht profiteren, op korte termijn, de werknemers van Sandd ervan omdat zij na de overname onder de CAO van postbezorgers van PostNL vallen, maar dit argument moet genuanceerd worden aangezien Sandd zijn bezorgers veel flexibiliteit biedt en het ook hier weer eerder om een specifiek belang gaat dan om een algemeen belang. Waarom zouden de werknemers in de postsector een speciale behandeling verdienen?

Het algemeen belang is de adequate bescherming van alle werknemers, en dit kan beter via ons stelsel van sociale zekerheid beschermd worden dan met een concentratie die de mededinging verstoort. Als schoksgewijze afbouw van werkgelegenheid in de postsector een probleem is (EZK, 2019b), dan duidt dit eerder op een probleem in ons stelsel van arbeidsverzekeringen.

Financiële belang van de Staat

Uit Europese rechtspraak volgt dat het financiële belang van de Staat niet altijd als een algemeen belang gezien kan worden. Bijvoorbeeld, onze overheid kon de liberalisering van de Nederlandse kansspelmarkt niet blokkeren met als argument dat dit ten koste zou gaan van de inkomsten van de Staatsloterij (EU Hof van Justitie, 2003). Het voorkómen van onnodige overheidsuitgaven is vermoedelijk wel een algemeen belang, maar de ACM heeft laten zien dat subsidiëring van de UPD tot 2025 nog niet aan de orde is. EZK meldt ook nog dat het subsidiëren van postdiensten niet wenselijk is. Maar juist voor maatschappelijke belangen zou de bereidheid moeten bestaan om die uit collectieve middelen te bekostigen. Dat ligt in de aard van het belang besloten. Daarnaast neemt dit besluit een loopje met het Regeerakkoord. EZK (2019b) stelt dat daarin is opgenomen dat er geen subsidie op postdiensten behoort te zijn, terwijl er slechts staat dat er “onderzocht wordt of aanbesteding van de universele postdienst al dan niet de voorkeur verdient boven het huidige model” (Regeer­akkoord, 2017, p. 35).

De concentratie schaadt de financiële belangen van de staat eerder dan dat ze deze dient. Met de vergunning wordt Sandd, een potentiële UPD-uitvoerder, uit de markt genomen. Sandd heeft aangegeven de UPD goedkoper te kunnen leveren dan PostNL (EZ, 2017b). Door het verlenen van de vergunning maakt de Nederlandse Staat zich voor de uitvoering van de UPD in de toekomst volledig afhankelijk van PostNL, een beursgenoteerde onderneming die het aan zijn aandeelhouders verplicht is om deze positie zo goed mogelijk te benutten. Dit is echter niet in het finan­ciële belang van de Staat en niet in het algemeen belang.

Afnemersbelang

EZK wil overwinsten van PostNL en ‘onredelijke’ prijsstijgingen in het zakelijke segment voorkomen, en heeft daarom aan de vergunning de voorwaarde verbonden dat, op de gehele postdienst, het rendement (de return on sales, RoS) maximaal negen procent mag zijn. Gegeven dat, volgens de ACM, een RoS van 0,6 procent al voldoende is om de kapitaalkosten te dekken, kan dit met recht een ‘lichte’ regulering genoemd worden. EZK stelt dat dit prijsstijgingen van dertig tot veertig procent voor zakelijke post onmogelijk maakt, maar gegeven de gemiddelde RoS van PostNL van 6,7 procent sinds 2011 is het duidelijk dat deze voorwaarde nog steeds aanzienlijke prijsstijgingen toestaat. Het is dus niet verrassend dat de grootgebruikers een alternatief voor de overname hebben voorgesteld: een generieke heffing op zakelijke post, om zo de UPD betaalbaar te houden (SEO, 2019).

Om PostNL te dwingen een deel van de efficiëntievoordelen aan UPD-gebruikers door te geven en deze enigszins te beschermen, zal ook het toegestane rendement op de UPD worden verlaagd naar negen procent. Op dit moment is het UPD-rendement echter lager: de huidige concurrentiedruk van Sandd draagt eraan bij dat PostNL niet de volledige tariefruimte gebruikt. Ook hier is weer sprake van ‘lichte’ regulering. De ACM betoogt terecht dat bij een fusie de gewone postzegel eerder duurder zal worden dan goedkoper, en dat concurrentie de UPD-gebruikers beter beschermt dan concentratie.

Belangenafweging

Het bovenstaande laat zien dat, onder de aanname dat de berekeningen van de ACM correct zijn, de door EZK genoemde algemene belangen tot 2025 vermoedelijk beter geborgd zijn bij concurrentie. Ik vind deze aanname gerechtvaardigd omdat ik bij bestudering van dat besluit heb vastgesteld dat het zeer zorgvuldig is – én omdat de berekeningen en argumenten van de ACM niet door EZK weersproken zijn. Omdat een fusie het mededingings­belang schaadt, is het dus zeer waarschijnlijk dat, alles samengenomen, concurrentie maatschappelijk beter is.

Helaas wordt er in het vergunningsbesluit geen expliciete belangenafweging gemaakt. We moeten het doen met de woorden van de staatssecretaris dat zij bepaalde dingen meent of belangrijker vindt en dat dit klaarblijkelijk in overeenstemming is met het gevoelen van de ministerraad. Als niet-jurist vraag ik me echter af of hiermee wel aan het zorgvuldigheidbeginsel en het motiveringsbeginsel voldaan is.

Daar komt bij dat, om een fusie toe te kunnen staan, de wet niet alleen eist dat concentratie beter is dan concurrentie, maar ook dat concentratie nodig is om de algemene belangen te borgen. EZK moet aantonen, of op zijn minst aannemelijk maken, dat er geen alternatieven zijn die hetzelfde bewerkstelligen maar daarbij de concurrentie minder schade berokkenen (het evenredigheidsbeginsel).

In het vergunningsbesluit komen de alternatieven er echter bekaaid van af. De staatssecretaris schrijft dat zij eerder al beleidsmatig heeft gekeken welke opties er zijn om de UPD te borgen, maar zij heeft ze niet allemaal serieus onderzocht en schrijft sommige te snel af. Zo wordt het aanbesteden van de UPD (zoals bijvoorbeeld voorgesteld in Onderstal en Schinkel (2019)) verworpen omdat het risico bestaat van te weinig concurrentie om de UPD. Maar het is juist het EZK-vergunningsbesluit dat deze concurrentie onmogelijk maakt. Het bovengenoemde alternatief van een heffing wordt afgeserveerd met de opmerking “een heffing op zakelijke partijenpost ter ondersteuning van de UPD realiseert echter geen kostenbesparingen in het netwerk door schaalvoordelen” (EZK, 2019b, p. 23), wat laat zien dat de obsessie door de kosten tot een tunnelvisie leidt.

Conclusie

Alles wijst erop dat niet aan de wettelijke voorwaarden voldaan is, en dat PostNL geen vergunning had mogen krijgen. Het is ook duidelijk waarom de ACM en EZK tot tegengestelde conclusies komen: de ACM rekent, terwijl EZK luistert. De onderzoeksmethode van ACM is kwantitatief, die van EZK kwalitatief. Omdat de beleidsvraag een kwantitatieve is, heeft deze eerste methode de voorkeur. EZK luistert vooral naar marktpartijen, en met name naar PostNL, ook op punten waar EZK de methode van de ACM (impliciet) onderschrijft en waar de berekeningen van de ACM een benchmark leveren waartegen de beweringen van dialoogpartners getoetst kunnen worden, of waar de ACM heeft laten zien dat argumenten of cijfers van partijen genuanceerd moeten worden. Op de vraag waarom de top van EZK zo handelt en niet op inhoudelijk economische argumenten reageert, heb ik geen antwoord kunnen geven, maar misschien verschaft een bezwaarprocedure bij de Rechtbank Rotterdam hierover duidelijkheid. Deze zaak illustreert in ieder geval dat ook in Nederland de ­private interest theory van regulering niet genegeerd kan worden. Chapeau PostNL!

Literatuur

ACM (2019a) Post- en pakkettenmonitor 2018. ACM Rapport, ACM/INT/390670.

ACM (2019b) Verbod van concentratie PostNL N.V. en SHM Beheer II B.V. Besluit in zaak ACM/19/035460. ACM Document, ACM/UIT/518276.

EU Hof van Justitie (2003) Arrest van het Hof in zaak C-243/01. (Gambelli, r.o 61–62).

EZ (2017a) Analyse toekomst postmarkt; het belang van post in een digitale wereld. Ministerie van Economische Zaken, 104078. Te vinden op www.rijksoverheid.nl.

EZ (2017b) Toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse postsector. Brief van de minister van Economische Zaken over Sandd en de UPD, Kamerstuk 2016/17 29502-142, 30 augustus.

EZK (2018) Een betaalbare brief in een digitale samenleving. Kamerstuk 2017/18 29502-158, 15 juni.

EZK (2019a) Artikel 47-besluit inzake de concentratie van PostNL en Sandd. Kamerstuk 2019/20 29502-173, 27 september.

EZK (2019b) Besluit op aanvraag van PostNL tot toepassing van artikel 47 inzake de concentratie van PostNL en Sandd. Bijlage 903548 bij Kamerstuk 2019/20 29502-174, 9 oktober.

Onderstal, S. en M.P. Schinkel (2019) Voorkom een monopolie, de postzegel zal veel te duur worden. NRC, 2 april.

Oudeman, M. (2018) Advies toekomst postmarkt naar aanleiding van de postdialoog januari–mei 2018. Bijlage 845895 bij Kamerstuk 2019/20 29502-158, 19 juni.

PostNL (2019) Vergunningsaanvraag in het kader van artikel 47. Bijlage 903549 bij Kamerstuk 2019/20 29502-174, 9 oktober.

Regeerakkoord (2017) Vertrouwen in de toekomst. Regeerakkoord 2017–2021, VVD, CDA, D66 en ChristenUnie,10 oktober.

Schinkel, M.P., S. Onderstal, B. Tieben en C. Behrens (2019) ACM toont de kleren van Mona Keijzer in postfusie. ESB, blog, 2 oktober.

SEO (2019) Anders betalen voor de universele postdienst. SEO-rapport, 2019-54.

Tweede Kamer (2018) Debat over de toekomst van de postbezorging in Nederland. Handelingen 2017/18 108-7, 12 september.

Auteur