Ga direct naar de content

Bijdrage aardbevingen aan waardedaling woningen in Groningen overschat

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 26 2016

Bij berekeningen van het waardeverlies van woningen in het Groningse aardbevingsgebied is nooit rekening gehouden met het feit dat deze in een krimpgebied liggen waar ze toch al in waarde zouden dalen. Zo wel, dan komt de waardedaling uit op slechts twee procent.

294Jaargang 101 (4733) 28 april 2016
Bijdrage aardbevingen aan
waardedaling woningen in Groningen overschat
RUIMTELIJK
D
e Groningse planoloog George de
Kam (2016) vindt dat de Nederlandse
Aardolie Maatschappij (NAM) min –
stens een miljard euro moet overma –
ken aan de Groningers. Volgens hem
is dat namelijk het bedrag waarmee de woningen in het
gebied in waarde zijn gedaald vanwege de aardbevingen
door gaswinning. Hij baseert zich daarbij op onderzoek
van de VU-econoom Hans Koster (2016). In dat onder –
zoek wordt het effect van aardbevingen op huizenprijzen
gemeten met twee indicatoren: het aandeel woningen
per vierpositie-postcodegebied met gemiddeld zo’n 2000
woningen waarvoor sinds de beving in Huizinge (16 au –
gustus 2012) een schadeclaim is ingediend en het aantal
‘voelbare’ aardbevingen op de plek van de verkochte wo –
ningen van 1991 tot en met het jaar van verkoop. De Kam (2016) gaat voor zijn berekening uit van
het onderzoekresultaat op basis van de modelvariant
met de schadehistorie en onderbouwt die keuze onder
andere met het argument dat “dit een uitkomst is die
aansluit bij de ervaring van inwoners in het gebied”. Het
onderzoek op basis van schadeclaims laat zien dat hui-
zen op plekken met meer claims voor significant lagere
prijzen zijn verkocht dan elders in Groningen: één pro –
cent meer woningen met een schadeclaim heeft volgens
dat onderzoek gemiddeld geleid tot 0,2 procent lagere prijzen. Met andere woorden: als in een postcodegebied
voor de helft van de woningen schade is toegekend, ligt
de verkoopprijs van alle woningen in dat hele gebied ge

middeld circa tien procent lager. MAARTEN BOSKER
Universitair hoofddocent
aan de Erasmus Universiteit
Rotterdam
HARRY GARRETSEN
Hoogleraar aan de Rijksuni-
versiteit Groningen (RUG)
GERARD MARLET
Directeur van Atlas voor
gemeenten en verbonden
aan de RUG
RODERIK PONDS
Onderzoeker bij Atlas voor
gemeenten
JOOST POORT
Onderzoeker bij Atlas voor
gemeenten en uhd aan de
Universiteit van Amsterdam
CLEMENS
VAN WOERKENS
Onderzoeker bij Atlas voor
gemeenten
Het onderliggende onder –
zoek is gefinancierd door
de NAM
Er wordt wel gesteld dat woningen in sommige Groningse gemeen –
ten met meer dan tien procent in waarde zijn gedaald als gevolg van
aardbevingen. Als echter goed rekening wordt gehouden met het feit
dat het Groningse aardbevingsgebied ook een krimpgebied is, ligt de
gemiddelde waardedaling als gevolg van aardbevingen sinds de be –
ving bij Huizinge, op 16 augustus 2012, rond de twee procent.
ESB Ruimtelijk
KADER 1
Er bestaan op dit moment meerdere regelingen in het
Groninger bevingengebied. Voor compensatie en her-
stel van fysieke bevingsschade is er een schaderege-
ling. Sinds de beving in Huizinge is er in bijna 50.000
situaties gecompenseerd voor schade. Voor compen-
satie van waardedaling is er een regeling voor mensen
die hun woning in het risicogebied hebben verkocht
voor een lagere prijs dan het geval zou zijn geweest
zonder bevingen. Onder de risicogemeenten vallen de
gemeenten Eemsmond, Loppersum, Ten Boer, Slochte-
ren, Delfzijl, Appingedam, Bedum en Winsum. Dat zijn
de acht gemeenten waarvoor de zogenoemde Rege-
ling Waardedaling geldt. Medio april 2016 is het wer-
kingsgebied van de Waarderegeling uitgebreid met de
gemeenten Menterwolde, Hoogezand-Sappemeer en
De Marne. Mensen in die elf gemeenten, die hun huis
na 25 januari 2013 (toen de nieuwe bevingsrisico’s door
de minister van EZ bekend werden gemaakt) hebben
verkocht, komen in het kader van die regeling in aan-
merking voor compensatie als zij hun woning voor een
lagere prijs hebben verkocht dan het geval zou zijn ge-
weest in een situatie zonder aardbevingen en aardbe-
vingsrisico. Meer informatie over beide regelingen kan
worden gevonden op www.namplaform.nl.
Huidige regelingen

Ruimtelijk ESB
295Jaargang 101 (4733) 28 april 2016
Alk m aar
A
ppin ged am
B
ed u m
Berg en
D
e M arn e
D
elf z ij l E
em sm ond
H eil o o
H
oogeza nd-S .
L an gedij k L
o p pers u m
M en te rw old e
S
lo ch te re n T
e n B oer
V la g tw ed de
W
in su m
Z u id h oorn02
4
6
8
1
0
1
2
1
4
1
6
1
8
2
0
0 12 34 56 78
A an ta l v o elb are b evin gen s in ds 1 9 9 1Waardedaling per woning volgens De Kam,
in duizenden euro’s
Delf z ij l
A
ppin ged am
Z u id h orn
D
e M arn e
Gro n in gen
Hoogeza nd-S ap pem eer
M
en te rw old e
O
ld am bt
L
o p persu m
B ed u m
T en B oer
W
in su m E
em sm on d
S lo ch te re n
11
1 0
9
8
7
6
5
4
3
2
1Aa nta l b evi ngen
( > 0 ,5 cm /s)
9 4 – 1 0088 – 9 481 – 8 875 – 8 169 –7 563 – 6 956 – 6 350 – 5 644 – 5 038 – 4 431 – 3 825 – 3 119 – 2 513 – 1 96 – 1 30 – 6
Aa
nta l t o eg ek en d e c la im s
a ls p erc e n ta g e v an h et
a an ta l w onin g enH oogeza nd-S ap pem eer
M
en te rw old e
W
in su m
Bed u m A
ppin ged am
L
o p persu m
Delf z ij l
E
em sm on d
G ro n in gen
Old am bt
T
en B oer
Z
u id h orn
D
e M arn e
VERBAND VOELBARE AARDBEVINGEN EN SCHADE
Tussen beide indicatoren – het aantal voelbare bevingen
en het aandeel woningen met een schadeclaim – bestaat
opmerkelijk genoeg geen sterk verband: er zijn verschil –
lende gemeenten waarvan de inwoners volgens de VU-
onderzoekers nog nooit een aardbeving hebben gevoeld,
terwijl er wel verschillende schadeclaims zijn ingediend en
gehonoreerd. Om die reden is er ook geen een-op-een-ver –
band tussen het aantal voelbare bevingen volgens de VU-
onderzoekers, en het waardeverlies van woningen volgens
De Kam (figuur 1). Het is dus alleen al om die reden zeer de vraag of het
waardeverlies van woningen waar De Kam in zijn bereke –
ning op uitkomt wel echt het gevolg is van aardbevingen.
Als De Kam zijn claim had gebaseerd op de uitkomsten van
de modelvariant met de bevingshistorie dan zou hij op een
totaalbedrag zijn uitgekomen dat een factor vier of vijf lager
ligt.
CORRIGEREN VOOR KRIMP
Maar er is meer. Het gebied in Groningen waar sinds 1991
voelbare aardbevingen hebben plaatsgevonden en de mees-
te schadeclaims zijn ingediend, ligt vooral ten noordoosten
van de stad Groningen (figuur 2 en 3). De dikke zwarte lijn
in deze figuren markeert de zogeheten risicogemeenten
waarvoor de Regeling Waardedaling van de NAM geldt
(kader 1). Dat gebied is, behalve een bevingsgebied, sinds
2003 ook een krimpgebied; de bevolking neemt er zelfs
meer af dan in de andere krimpregio’s (figuur 4). Dit in
scherpe tegenstelling tot de stad Groningen. Dat verschil
tussen stad en Ommeland – daarmee wordt het gebied
buiten de stad Groningen aangeduid – is een algemeen
verschijnsel dat heeft te maken met de urbanisatietendens
– de trek naar de stad. Die tendens is niet aan Groningen
voorbijgegaan. De huizenprijzen ontwikkelen zich in de
stad Groningen gunstiger dan in het Ommeland. De cen –
trumpremie – het verschil in prijs voor wonen in de stad
ten opzichte van het Ommeland – van de stad Groningen
is relatief hoog , en is de laatste tijd toegenomen. Die premie
is vergelijkbaar met de stad Utrecht; van alle Nederlandse
steden heeft alleen Amsterdam een hogere centrumpremie
(Vermeulen et al., 2016).
Als de berekening van De Kam zou kloppen, en er in
het gebied geen bevingen zouden zijn geweest, dan zou de
huizenprijsontwikkeling tussen 2011 en 2015 in het Gro –
ningse aardbevingsgebied extreem gunstig zijn geweest. De
prijzen zouden daar dan met meer dan twee procent zijn
gestegen, terwijl de prijzen landelijk in die periode volgens
de gegevens van de Nederlandse Vereniging van Makelaars
(NVM) met 3,7 procent zijn gedaald. Dat zou bovendien
betekenen dat de prijzen in de gemeenten ten oosten van
de stad meer zouden zijn gestegen dan in de stad Gronin –
gen, waar de prijzen tussen 2011 en 2015 met gemiddeld
ongeveer 0,7 procent zijn gestegen (bron: NVM). Dat is
een situatie die zich in Nederland de laatste jaren nog nooit
heeft voorgedaan in een regio met een aantrekkelijke cen –
trumstad, waar de centrumpremie er juist voor zorgt dat de
prijzen in en om de binnenstad harder stijgen dan daarbui-
ten (Vermeulen et al. , 2016). Alleen al om die reden zijn de
uitkomsten van de berekening van De Kam onwaarschijn -Bron: De Kam, 2016; eigen berekening o.b.v. Koster en van Ommeren, 2015b; KNMI
Verband tussen het aantal voelbare bevingen
(volgens Koster en Van Ommeren) en het waardeverlies
per woning (volgens De Kam) is zwakFIGUUR 1
Bron: KNMI
Het aantal voelbare aardbevingen door
gaswinning sinds 1991, per zespositie-postcodegebied¹ FIGUUR 2
¹ Op basis van de methode zoals gepubli-
ceerd in Koster en Van Ommeren ,2015b
Bron: NAM; CBS
Het aantal toegekende schadeclaims als
percentage van de totale woningvoorraad, per
vierpositie-postcodegebiedFIGUUR 3

ESB Ruimtelijk
296Jaargang 101 (4733) 28 april 2016
80
9
0
1
0 0
1
1 0
1
2 0
1
3 0
1
4 0
1
5 0
1
6 0
Index 1960=100
19 6 0 19 6 5 19 70 19 75 19 8 0 19 8 5 19 90 19 95 20 00 20 05 20 10 20 15
Ri sic o g em een te nKr im pre g io ‘sN ed erla n dG ro n in g en ( s ta d )
lijk. Het verschil in huizenprijsontwikkeling binnen de
provincie Groningen dat Koster en De Kam toeschrijven
aan aardbevingen lijkt dan ook niet (volledig ) het gevolg
te zijn van aardbevingen, maar (ook) van groei en krimp.
Ons onderzoek reproduceert de analyse van Koster zo
precies mogelijk en laat daaruit alle transacties in de stad
Groningen weg. Exacte reproductie is niet mogelijk om –
dat de huizen- en buurtkenmerken van Koster (2016) niet
openbaar zijn, maar de reproductie lijkt getrouw omdat
de belangrijkste coëfficiënt – het aandeel woningen met
schade – gelijk is. In de analyse zonder de stad Groningen
liggen de transactieprijzen van woningen op plekken met
veel schadeclaims niet significant lager dan op de andere
plekken in de Ommelanden: de coëfficiënt gaat van –0,21
(model 1 in tabel 1) naar –0,01 (model 2 in tabel 1), en is
niet langer significant. In plaats van 0,2 procent lagere prij –
zen in een gebied waar één procent meer woningen schade
heeft geclaimd, is er dan dus geen significant prijsverschil
meer tussen plekken met en zonder schadeclaims. Ook als
de centrumstad Groningen wordt meegenomen, en er te –
vens een grote set aan buurtkenmerken in de analyse wordt
meegenomen waardoor beter wordt gecorrigeerd voor de
kenmerken van de stad en het Ommeland, komt de coëf-
ficiënt dichter bij nul te liggen (–0,06) en is deze niet meer
significant (model 3 in tabel 1). Het ‘meer geavanceerde model’ van Koster – waarin
niet het aandeel woningen met schade, maar het aantal
voelbare bevingen als verklarende variabele dient – is even –
eens gereproduceerd. Ook in dat model ligt de coëfficiënt
zonder de stad Groningen dichter bij nul (van –0,020 (mo –
del 1 in tabel 2) naar +0,004 (model 2 in tabel 2)) en is
deze niet meer significant. En het toevoegen van een gro –
tere set buurtkenmerken verkleint de coëfficiënt met meer
dan een factor drie (van –0,020 naar –0,006 (model 3 in
tabel 2)). Het prijsverschil dat Koster vindt, is dus volledig
toe te schrijven aan de relatief grote aantrekkingskracht van
de stad Groningen.
MET ANDERE KRIMPREGIO’S VERGELEKEN
De analyse van Koster zou eigenlijk tot de conclusie moe –
ten leiden dat de aardbevingen in Groningen geen effect
hebben gehad op de huizenprijzen. Dat is een uitkomst die
niet erg plausibel lijkt. Het is moeilijk voor te stellen dat de
feitelijke of verwachte aardbevingen geen invloed zouden
hebben op de vraag naar en daarmee de prijs van woningen
(Marlet, 2009). Zelfs van het risico op overstromingen, met
een veel kleinere ‘trefkans’, is bekend dat het een effect heeft
op woningprijzen (Bosker et al. , 2014). Mogelijk wordt
dat resultaat op basis van de reproductie van de analyse van
Koster – met weglating dus van de stad Groningen – ver –
oorzaakt door het feit dat die alleen kijkt naar prijsverschil –
len binnen de provincie Groningen. In ons eigen onderzoek gebruiken we daarom een meer
geavanceerde manier voor het bepalen van referentieloca –
ties. Per verkochte woning in het aardbevingsgebied is een
woning geselecteerd die op een locatie ligt die daarmee het
best vergelijkbaar is – met uitzondering van aardbevingen
en aardbevingsrisico. Dat is gedaan met een grote aantal
locatiekenmerken. Elk verkocht huis op een aardbevings-
gevoelige locatie is op die manier gekoppeld aan een zo
Bron: CBS, data met terugwerkende kracht aangepast voor gemeentegrenscor
recties door Atlas voor gemeenten
BevolkingsontwikkelingFIGUUR 4
Resultaten schattingen met indicator aandeel
woningen met schade op vierpositie-postcodeniveauTABEL 1
Afhankelijke variabele: Huizenprijzen per vierkante meter
september 2012 t/m december 2014 (log)
Effect van: Model 1:
reproductie
VU-model met schadeclaims Model 2:
zonder de stad Groningen Model 3:
met uitgebreide set buurt-
kenmerken
Aandeel woningen met
toegekende schadeclaims -0,21***-0,01-0,06
Jaardummy’s jaja ja
Huizenkenmerken jaja ja
Buurtkenmerken neenee ja
Fixed effects
(gemeenteniveau) neenee ja
Met stad Groningen janee ja
N 94854970 9072
R
20,43 0,450,66
*** Significant op eenprocentsniveau
Resultaten schattingen met indicator aantal
voelbare bevingen TABEL 2
Afhankelijke variabele: Huizenprijzen per vierkante meter 1996 t/m 2014 (log)
Effect van: Model 1:
reproductie VU-model
met voelbare bevingen Model 2:
zonder de stad Groningen Model 3:
met uitgebreide set buurt-
kenmerken
Aantal voelbare bevingen -0,020***0,004-0,006**
Jaardummy’s jaja ja
Huizenkenmerken jaja ja
Buurtkenmerken neenee ja
Fixed effects (zespositie-
postcode-niveau) jaja ja
Met stad Groningen janee ja
N 84.91447.448 84.914
R
20,83 0,790,87
**/*** Significant op respectievelijk vijf- en eenprocentsniveau

Ruimtelijk ESB
297Jaargang 101 (4733) 28 april 2016
vergelijkbaar mogelijk huis op een locatie zonder enig aard-
bevingsrisico, door middel van ‘propensity score matching’,
zie bijvoorbeeld Imbens en Wooldridge (2009) en Imbens
(2004). Op die manier zijn met twee verschillende metho –
des steeds vier verschillende varianten van referentielocaties
geselecteerd: de best vergelijkbare locatie (model 1), de drie
best vergelijkbare locaties (model 3), en van beide varianten
een variant zonder dubbelingen in de referentiewoningen
(model 2 en 4) – sommige referentiewoningen dubbelen:
zij zijn de best vergelijkbare woning voor meerdere ver –
kochte woningen. Bosker et al. (2016) licht die methode
toe en geeft de locaties van de referentiewoningen (die
over het algemeen in andere krimpregio’s zoals Noordoost-
Friesland en Drenthe liggen) weer. Door middel van regres-
sieanalyses – met een grote set aan controlevariabelen om
te corrigeren voor andere ontwikkelingen die van invloed
kunnen zijn geweest op de prijsontwikkeling – is vervol –
gens bepaald of de prijzen van de verkochte woningen in
het aardbevingsgebied significant afwijken van die op de
referentielocaties. De uitkomsten van de regressies staan in tabel 3 en 4. In tabel 3 zijn referentielocaties gekozen die
op basis van louter hun woon- en omgevingskenmerken de

zelfde huizenprijs vóór de beving in Huizinge hadden als
huizen binnen het aardbevingsgebied. In tabel 4 zijn refe –
rentielocaties gekozen waarvan het op basis van louter hun
woon- en omgevingskenmerken net zo waarschijnlijk is dat
zij in het aardbevingsgebied liggen als voor woningen bin –
nen het aardbevingsgebied. Het aardbevingsgebied is in ons onderzoek gedefini-
eerd als de acht gemeenten die vallen onder de Waardere –
geling (kader 1). De stad Groningen hoort daar niet bij,
en er bevinden zich ook geen referentielocaties in de stad
Groningen. Dat is het gevolg van de gehanteerde techniek
om zo vergelijkbaar mogelijke woonlocaties te selecteren.
De woonlocaties in de stad Groningen zijn onvoldoende
vergelijkbaar om te kunnen dienen als referentielocatie,
waardoor die – anders dan in het onderzoek van Koster –
geen onderdeel uitmaken van deze analyse, en het gevon –
den prijsverschil niet beïnvloeden.
Resultaten regressieanalyses met vier verschillende varianten van
referentielocaties op basis van methode 1¹TABEL 3
Afhankelijke variabele: huizenprijzen per vierkante meter september 2012
t/m september 2015 (log)
Effect van: Model 1:
één referentie- locatie (met
dubbelingen) Model 2:
één referentie-
locatie (zonder dubbelingen) Model 3:
drie referentie- locaties (met
dubbelingen) Model 4:
drie referentie-
locaties (zonder dubbelingen)
Ligging in risicogebied -0,026**-0,027***-0,030***-0,032***
Budget voor schadeherstel (log) 0,004***0,004***0,004***0,003***
Kwartaaldummy’s jajajaja
Dubbelingen janee janee
Woningkenmerken jajajaja
Locatiekenmerken jajajaja
N 29554499 37237494
R
20,64 0,620,630,60
**/*** Significant op vijf- en eenprocentsniveau
¹ Locatiekenmerken die voorspellend zijn voor huizenprijsverschillen
Resultaten regressieanalyses met vier verschillende varianten van
referentielocaties op basis van methode 2¹TABEL 4
Afhankelijke variabele: huizenprijzen per vierkante meter (log)
Effect van: Model 1:
één referentie- locatie (met
dubbelingen) Model 2:
één referentie-
locatie (zonder dubbelingen) Model 3:
drie referentie- locaties (met
dubbelingen) Model 4:
drie referentie-
locaties (zonder dubbelingen)
Ligging in risicogebied -0,018-0,017-0,021*-0,023***
Budget voor schadeherstel (log) 0,004***0,003**0,003**0,002
Kwartaaldummy’s jajajaja
Dubbelingen janee janee
Woningkenmerken jajajaja
Locatiekenmerken jajajaja
N 2603353737057500
R
20,64 0,620,620,58
*/**/*** Significant op respectievelijk tien-, vijf- en eenprocentsniveau
¹ Locatiekenmerken die voorspellend zijn voor ligging in het gebied

ESB Ruimtelijk
298Jaargang 101 (4733) 28 april 2016
CONCLUSIE
Uit ons onderzoek blijkt dat de transactieprijzen in het
aardbevingsgebied gemiddeld per saldo ongeveer twee pro –
cent lager liggen dan op vergelijkbare plekken daarbuiten.
In zes van de acht varianten is dat prijsverschil significant,
in de andere twee net niet (tabel 3 en 4). De twee procent
waardedaling als gevolg van aardbevingen die uit deze
analyse volgt, impliceert dat de prijzen in het Groningse
aardbevingsgebied in de periode 2011–2015 met ongeveer
3,5 procent in plaats van de feitelijke 5,5 procent (Bron:
NVM) zouden zijn gedaald als er geen enkele beving had
plaatsgevonden. Gezien de gemiddelde 3,7 procent daling
van de huizenprijzen in de rest van Nederland in deze pe –
riode schetst dit een, in onze ogen, veel realistischer beeld
dan de twee procent die de huizenprijzen in het aardbe –
vingsgebied zonder bevingen zouden zijn gestegen volgens
de berekening van De Kam. De berekening van De Kam is dus gebaseerd op prijs-
verschillen die niet kunnen worden toegeschreven aan
aardbevingen, maar vooral het gevolg zijn van de grote
aantrekkingskracht van de stad Groningen enerzijds en
de bevolkingskrimp in het noordoosten van de provincie
anderzijds. Het compensatievoorstel van De Kam is daar –
mee in feite een voorstel om de inwoners van delen van de
provincie Groningen uit algemene middelen te compense –
ren voor het feit dat ze niet in de stad Groningen wonen.
Daarmee heeft dat compensatievoorstel geen directe rela –
tie met effecten die toe te schrijven zijn aan aardbevingen
of aardbevingsrisico. En daarmee zou van dit voorstel een
ongewenste precedentwerking uitgaan naar andere krimp –
regio’s, waar dan ook compensatie voor krimpgerelateerde
waardedaling zal worden verlangd.LITERATUUR
Bosker, M., H. Garretsen, G. Marlet en C. van Woerkens (2014)
Nether Lands: evidence on the price and perception of rare flood
disasters. CEPR Discussion Paper Series , 10307.
Bosker, M., H. Garretsen, G. Marlet, R. Ponds, J. Poort en C. van
Woerkens (2016) Met angst en beven: verklaringen voor de dalende
huizenprijzen in het Groningse aardbevingsgebied. Utrecht: Atlas voor
gemeenten.
CBS (2015) Woningmarktontwikkelingen rondom het Groningenveld: 1e
kwartaal 1995 tot en met 2e kwartaal 2015. Heerlen: Centraal Bureau
voor de Statistiek.
Francke, M. en K. Lee (2013) De waardeontwikkeling van de woning-
markt in aardbevingsgevoelige gebieden rond het Groningenveld. Rot-
terdam: Ortec.
Imbens, G.W. (2004) Nonparametric estimation of average treat-
ment effects under exogeneity: a review. Review of Economics and
Statistics, 86(1), 4–29.
Imbens, G.W. en J.M. Wooldridge (2009) Recent developments in
the econometrics of program evaluation. Journal of Economic Lite-
rature, 47(1), 5–86.
Jansen, S., P. Boelhouwer, H. Boumeester, H. Coolen, J. de Haan
en C. Lamain (2016) Beoordeling woningmarktmodellen aardbevings-
gebied. Delft: OTB.
Kam, G. de (2016) Waardedaling van woningen door aardbevingen
in de provincie Groningen. URSI report, 352.
Koster, H. (2016) Gaswinning, aardbevingen en huizenprijzen. Delft:
Universiteit Delft.
Koster, H. en J. van Ommeren (2015a) Natural gas extraction,
earthquakes and house prices. Tinbergen Institute Discussion Paper,
2015(038).
Koster H. en J. van Ommeren (2015b) A shaky business: natural
gas extraction, earthquakes and house prices. European Economic
Review, 80(november), 120–139.
Marlet, G.A. (2009) De aantrekkelijke stad: moderne locatietheorieën
en de aantrekkingskracht van Nederlandse steden. Nijmegen: VOC
Uitgevers.
Vermeulen, W., C. Teulings, G. Marlet en H. de Groot (2016) Groei
& krimp: waar moeten we bouwen – en waar vooral niet? Nijmegen:
VOC Uitgevers.

▶ Eerder onderzoek stelt dat het
waardeverlies van woningeigenaren
in Groningen vanwege aardbevin-
gen wel tien procent kan bedragen
▶ Het aardbevingsgebied is echter
ook een krimpgebied waar de hui-
zenprijzen sowieso waren gedaald

▶ Als daarvoor wordt gecorrigeerd,
blijft een prijsdaling door aardbe-
vingen over van circa twee procent
In het kort

Auteurs