Arbeidsuitval door burn-out
Aute ur(s ):
Otten, F. (auteur)
Smulders, P. (auteur)
Andries, F. (auteur)
De auteurs zijn werkzaam b ij TNO Arb eid te hoofddorp. Ferdy Otten werkt tevens b ij het CBS te Heerlen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4341, pagina 11, 4 januari 2002 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt
De overmaat aan psychisch gerelateerde arbeidsuitval bij vrouwen hangt niet samen met werkbelasting. Kinderloosheid speelt wel een rol.
Het aantal arbeidsongeschikte Nederlanders nadert het miljoen. Eerdere maatregelen om de trendmatige stijging structureel om te buigen, haalden weinig uit. Van de deze zomer
door de commissie-Donner voorgestelde aanpassing van de WAO wordt, indien deze wordt aangenomen door het parlement, wel degelijk verwacht dat ze de WAO-problematiek terug
zal dringen. Kern van het wijzigingsvoorstel is dat iedere nieuwkomer die niet voor de volle honderd procent langdurig arbeidsongeschikt wordt verklaard, geen WAO-uitkering
krijgt. Dat de lat zo hoog wordt gelegd, is mede ingegeven door de huiver voor het steeds groter wordende contingent dat op grond van psychische klachten de WAO instroomt. Al
bijna de helft van de instroom van jonge mensen komt voor rekening van psychische klachten 1. Daarbij gaat het in hoofdzaak om depressies, angststoornissen en burn-out. Er
stromen meer vrouwen dan mannen in met psychische klachten.
Tot op heden is het grotendeels onduidelijk welke factoren precies verantwoordelijk zijn voor de overmaat aan psychisch gerelateerde arbeidsuitval bij vrouwen. Weliswaar hebben
vrouwen vaker dan mannen minder autonomie en minder mogelijkheden om zich in het werk te ontplooien 2, maar dat houdt slechts beperkt verband met hogere arbeidsuitval 3.
Bovendien is de veelgehoorde suggestie dat meervoudige belasting van vrouwen door werk, zorg voor kinderen of anderen, en zorg voor het huishouden een belangrijke reden is voor
de overmaat aan arbeidsuitval, nimmer empirisch hard gemaakt. Wel zijn er aanwijzingen dat vrouwen bij langdurig ziekteverzuim vanwege psychische klachten minder snel hun werk
hervatten dan mannen 4.
Er moeten nog andere factoren bestaan die de verschillen tussen mannen en vrouwen in psychisch gerelateerde arbeidsuitval kunnen verklaren. Het gegeven dat juist meer vrouwen
zonder kinderen burn-out klachten berichten dan vrouwen met kinderen is wellicht een indicatie 5. Aangezien gescheiden en verweduwde personen bovengemiddeld kwetsbaar zijn
voor psycho-sociale belasting speelt burgerlijke staat mogelijk eveneens een rol 6.
Empirie
Met gegevens van ruim 4000 werkenden uit de tno Arbeids-situatie Survey 2000 (TAS), is onderzocht of huishoudenssamenstelling, burgerlijke staat en psychische werkbelasting bij
vrouwen sterker aan burn-out zijn gerelateerd dan bij mannen 7. Vervolgens is onderzocht of deze kenmerken bij vrouwen in vergelijkbare mate aan zowel burn-out als ziekte-verzuim zijn
gerelateerd. Dit laatste wijst op grote overlap tussen de door het betreffende kenmerk gegenereerde aandelen ziekte-verzuim en burn-out-klachten. Indien beide onderzoeksvragen
worden bevestigd, speelt het betreffende kenmerk waarschijnlijk een relevante rol in de huidige, verhoogde WAO-instroom van vrouwen.
Werkende vrouw heeft niet meer burn-out klachten…
Burn-out is in de TAS gemeten aan de hand van vijf vragen uit de zogeheten Utrechtse burnout schaal 8. Deze vragen verwijzen naar emotionele uitputting op het werk, wat te
beschouwen is als de kerndimensie van burn-out. Zij die gemiddeld minimaal een keer per week met deze vormen van emotionele uitputting kampen, zijn ingedeeld als personen met
burn-out-klachten. Aldus wordt vijftien procent van de werkzame beroepsbevolking geconfronteerd met burn-out. Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen.
…maar verzuimt meer
Van de werkzame beroepsbevolking heeft 29 procent twee keer of vaker het werk verzuimd. Naar verhouding verzuimen meer vrouwen dan mannen het werk (35 tegen 25 procent).
Werkstress
Volgens een veel gebruikt model voor werkstress worden psychische gezondheidsklachten vooral veroorzaakt door de combinatie van hoge werkdruk met weinig
controlemogelijkheden in het werk 9. Controlemogelijkheden verwijzen naar de mate van taakautonomie en ontplooiingsmogelijkheden in het werk. In de TAS is naar alle aspecten van
werkdruk en controlemogelijkheden gevraagd. Per concept zijn samenvattende tweedelingen gemaakt die vervolgens zijn gecombineerd. tabel 1 laat zien dat de voor de psychische
gezondheid meest fnuikende combinatie van hoge werkdruk en lage controlemogelijkheden bij vrouwen vaker voorkomt dan bij mannen: vijftien tegen negen procent. De meest
gunstige combinatie, te weten beperkte werkdruk en hoge mate van controle, komt het vaakst bij mannen voor: veertig procent.
Tabel 1. Psychische werkbelasting naar geslacht, in procenten
mannen
psychische werkbelasting
beperkte werkdruk + hoge controle
beperkte werkdruk + lage controle
hoge werkdruk + hoge controle
hoge werkdruk + lage controle
totaal
vrouwen
%
37
40
29
21
9
100
totaal
32
16
15
100
39
31
19
12
100
Institutioneel leefpatroon
Om overlap te vermijden zijn de kenmerken burgerlijke staat en huishoudenssamenstelling samengevoegd tot één kenmerk, in het verdere verloop steeds aangeduid als institutioneel
leefpatroon. Het institutionele leefpatroon verschilt tussen mannen en vrouwen. Werkende vrouwen maken relatief vaker dan mannen deel uit van een samenleefvorm zonder kinderen
(32 tegen 24 procent) en relatief minder vrouwen van een samenleefvorm met kinderen (34 tegen 54 procent). Verhoudingsgewijs meer vrouwen dan mannen maken deel uit van een
eenoudergezin (negen tegen twee procent). Deze vrouwen zijn grotendeels gescheiden of verweduwd. Ook zijn werkende vrouwen vaker alleenstaand dan mannen vanwege een
scheiding of overlijden van de partner (vijf tegen twee procent). Bij zowel mannen als vrouwen heeft ongeveer twintig procent nooit een samenleefpartner gehad.
Psychische belasting en uitval
Met regressieanalyse zijn apart voor mannen en vrouwen de kenmerken burn-out en ziekteverzuim gerelateerd aan psychische werkbelasting en het institutioneel leefpatroon. Daarbij is
tevens rekening gehouden met de invloed van leeftijd, opleiding en meerdere objectieve werkkenmerken, waaronder lichamelijke werkbelasting en werkduur.
In tabel 2 zijn de samenhangen weergegeven door ‘odds’-ratio’s 10. Deze kunnen bij benadering als kansverhoudingen worden geïnterpreteerd. Bijvoorbeeld: mannen die moeten
werken onder hoge werkdruk met tegelijkertijd lage controle over hun werk, hebben 8,31 keer meer kans op burn-out-klachten dan mannen die onder beperkte werkdruk met tegelijkertijd
hoge controle werken. Nadeel van een odds-ratio is dat deze maat niets zegt over de omvang van het betreffende gezondheidsprobleem. Een groep mensen kan wel een sterk verhoogde
kans op een bepaalde gezondheidsklacht hebben, maar als deze groep in aantal beperkt is, dan is ook het onderliggende gezondheidsprobleem relatief beperkt.
Tabel 2. Odds-ratio’s (or’s) en populatie attributieve risicopercentages (par’s) van psychische werkbelasting en institutioneel leefpatroon t.a.v. burn-out klachten en
ziekteverzuim bij werkende vrouwen en mannen, gecorrigeerd voor leeftijd, opleiding en meerdere objectieve werkkenmerken, waaronder lichamelijke werkbelasting en
werkduur
mannen
OR PAR
psychische werkbelasting
45%*
beperkte werkdruk + hoge controle
1,00
beperkte werkdruk + lage controle
1,68*
hoge werkdruk + hoge controle
4,46*
hoge werkdruk + lage controle
8,31*
institutioneel leefpatroon
20%*
samenleefpartners zonder kinderen
0,99
samenleefpartners met kinderen
1,00
eenoudergezin: gescheiden of
0,40
4,60*
1,29
eenoudergezin: bewust voor gekozen
nvt
alleenstaand: gescheiden of
2,05
verweduwed
alleenstaand: nooit samenleef2,25*
partner gehad
burn-out
vrouwen
OR PAR
48%*
3%
1,00
1,99*
0,31
5,83*
1,37
9,40*
1,09
43%*
23%*
2,62*
1,63*
1,00
0,24
2,53*
1,90*
ziekteverzuim
mannen
vrouwen
OR PAR OR PAR
verschil
DOR DPAR
1,00
2,04*
1,84*
18%
1,18
nvt
0,48
1,32
-0,35
28%*
1,00
0,97
0,83
3,05*
44%*
2,02*
1,00
15%*
2,45*
1,00
verweduwd
nvt
3,41*
0,95
–
2,68*
1,64*
0,69
2,28*
* = significant op vijfprocentsniveau, tweezijdige toetsing.
Om dit probleem te ondervangen is steeds voor het gehele kenmerk het zogeheten populatie attributieve risicopercentage berekend 11. Het populatie attributieve risicopercentage van
psychische werkbelasting ten aanzien van burn-out bedraagt bij mannen 45 procent. Dit betekent dat indien er geen belasting zou zijn, dus indien alle mannen alleen onder beperkte
werkdruk met tegelijkertijd hoge controle over hun werk zouden werken, het aandeel mannen met burn-out klachten met 45 procent zou verminderen. Voor burn-out is op vrouwen een
vergelijkbare samenhang van toepassing. De odds-ratio’s zijn vrijwel eender aan die bij mannen. Ook het populatie attributieve risicopercentage ligt met 48 procent niet significant hoger
dan dat van mannen.
Indien ziekteverzuim het te analyseren eindpunt vormt, geldt dat bij mannen de odds-ratio’s voor het merendeel aanmerkelijk kleiner zijn, evenals het populatie attributieve
risicopercentage (28 procent). Bij vrouwen is de reductie in odds-ratio’s en atributief risicopercentage (vijftien procent) nog forser. Psychische werkbelasting is bij vrouwen dus minder
sterk aan ziekteverzuim gerelateerd als bij mannen.
Voor wat betreft psychische werkbelasting verschillen mannen niet van vrouwen in daarmee gepaard gaande burn-out-klachten. Zowel bij mannen als vrouwen zijn de samenhangen bij
ziekteverzuim echter aanmerkelijk kleiner dan die bij burn-out. Dit betekent waarschijnlijk dat psychische werkbelasting niet bijdraagt aan verklaring van het verschil in WAO-instroom
tussen vrouwen en mannen.
Leefpatroon en uitval
De samenhangen tussen institutioneel leefpatroon enerzijds en burn-out klachten en ziekteverzuim anderzijds zijn veelzeggender. Ten aanzien van burn-out klachten bedraagt het
populatie attributieve risicopercentage bij vrouwen 43 en bij mannen twintig procent. Bij vrouwen gaat het institutioneel leefpatroon dus gepaard met ruim dubbel zoveel burn-outklachten als bij mannen. Bovendien laten de odds-ratio’s zien dat bij vrouwen het verband voor een belangrijk deel voortkomt uit verschillen tussen de twee getalsmatig grootste
groepen: vrouwen met partner maar zonder kinderen en vrouwen met zowel partner als kinderen. De eerstgenoemde groep loopt ruim tweeënhalf keer meer risico op burn-out-klachten
als laatstgenoemde. Bij de mannen is dit verband compleet afwezig. Wel is er overeenstemming of een tendens tot overeenstemming tussen mannen en vrouwen bij de overige
onderscheiden groepen van institutioneel leefpatroon.
Worden de samenhangen tussen institutioneel leefpatroon en ziekteverzuim bezien dan valt op dat voor zowel vrouwen als mannen de omvang van het verzuim
-probleem vrijwel even
groot is als de omvang van de burn-out-klachten. Wederom is bij vrouwen sprake van een ruim dubbel zo groot probleem als bij mannen. Bovendien laten de afzonderlijke odds-ratio’s
zien dat de aard van de samenhang sterk overeenkomt met die van burn-out klachten. Uitzondering hierop is de getalsmatig zeer kleine groep vrouwen die bewust gekozen heeft voor
een eenoudergezin.
Kinderloosheid
Grosso modo mag geconcludeerd worden dat bij vrouwen de verbanden tussen institutioneel leefpatroon met burn-out en met ziekteverzuim in hoge mate sporen. De in vergelijking met
mannen bij vrouwen geconstateerde overmaat aan burn-out klachten en ziekteverzuim komt vrijwel geheel voor rekening van de verhoogde risico’s bij vrouwen die met een partner
samenleven maar geen kinderen hebben. Daarmee hebben we hier een belangrijke factor te pakken die bijdraagt aan de verklaring van het verschil in arbeidsuitval op grond van
psychische klachten en daarmee aan WAO-instroom tussen mannen en vrouwen.
De uitkomsten rondom de andere gehanteerde kenmerken in de analyses leverden geen verdere aanwijzingen op voor verklaring van het verschil in WAO-instroom tussen mannen en
vrouwen vanwege psychische klachten.
Conclusie
In 2000 kampte ongeveer vijftien procent van zowel het vrouwelijke als het mannelijke deel van werkend Nederland met burn-out-klachten. Meer vrouwen dan mannen verzuimden het
werk wegens ziekte. Bovendien waren meer vrouwen dan mannen blootgesteld aan psychische werkbelasting in de vorm van een hoge werkdruk en weinig controle-mogelijkheden.
Onze analyses laten echter zien dat de psychische werkbelasting bij vrouwen niet sterker aan burn-out-klachten is gerelateerd dan bij mannen. Ten aanzien van het ziekteverzuim geldt
zelfs dat bij vrouwen de samenhang aanmerkelijk minder sterk is dan bij mannen. Dit betekent dat de met psychische werkbelasting gepaard gaande arbeidsuitval bij vrouwen
waarschijnlijk kleiner is dan bij mannen. De overmaat aan vrouwelijke WAO-instromers houdt dus geen verband met deze psychische werkbelasting.
De enige factor die wel duidelijk samenhangt met de overmaat aan psychisch gerelateerde arbeidsuitval bij vrouwen is het institutioneel leefpatroon. Vrouwen met een samenleefpartner
maar zonder kinderen dragen hoofdzakelijk bij aan de overmaat in arbeidsuitval. Hoewel deze bevinding een belangrijke schakel vormt in de zoektocht naar risicofactoren voor
psychisch gerelateerde arbeidsongeschiktheid bij vrouwen, kunnen we hiervoor geen empirisch onderbouwde verklaring aanvoeren.
Vanwege de geconstateerde samenhang verwachten we dat concretisering van de plannen van de commissie-Donner relatief veel samenlevende vrouwen zonder kinderen financieel zal
treffen. Het is waarschijnlijk dat deze vrouwen bij optredende, gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voor het merendeel terugvallen op het inkomen van hun partner. Daarmee zou na
Donner het gemiddelde besteedbare huishoudensinkomen van relatief jonge partners zonder kinderen kunnen dalen
1 LISV, Ziektediagnosen bij uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid, statistische informatie over medische classificaties in de WAO, WAZ en Wajong 1999, Amsterdam, 2001.
2 Zie: CBS Statline tabellen op http://www.cbs.nl.
3 Zie: A.M. van der Giezen, Vrouwen, (werk)omstandigheden en arbeidsongeschiktheid, LISV, Amsterdam, 2000.
4 B. Cuelenaere, Verder na langdurig verzuim, Erasmus Universiteit Rotterdam, 1997.
5 CBS, De leefsituatie van de Nederlandse bevolking 1997 – deel 1: gezondheid en kwaliteit van de arbeid, CBS, Voorburg/Heerlen, 1999.
6 J.S. House, C. Robbins en H.L. Metzer, The association of social relationships and activities with mortality: prospective evidence from the Tecumseh Community Health Study,
American Journal of Epidemiology, 1982, blz. 123-140.
7 P. Smulders, F. Andries en F. Otten, Hoe denken Nederlanders over hun werk…? Opzet, kwaliteit en eerste resultaten van de TNO Arbeidssituatie Survey ,TNO Arbeid, 2001.
8 W. Schaufeli, Utrechtse Burnout Schaal (UBOS): handleiding, Universiteit Utrecht, 1995.
9 R.A. Karasek en T. Theorell, Healthy work, stress, productivity and the reconstruction of working life, Basic Books, New York, 1990.
10 Een odds-ratio staat voor een verhouding van conditionele kansverhoudingen en kan bij benadering beschouwd worden als een verhouding van kansen op het optreden van een
bepaalde gebeurtenis tussen twee groepen. Bij die twee groepen gaat het om de verhouding tussen een expositiegroep, de groep personen die is blootgesteId aan een bepaalde
omstandigheid, en een standaard referentiegroep. Indien er geen samenhang is heeft de ratio de waarde 1, is er een negatieve samenhang, dan ligt de waarde ervan tussen 0 en één; bij
een positieve samenhang ligt de waarde van de odds-ratio tussen 1 en oneindig.
11 Een populatie attributief risicopercentage is een soort gewogen som van, voor het merendeel, positieve odds -ratio’s. De weegcoëfficiënten worden gevormd door de proportionele
verdeling van de desbetreffende expositiegroepen. Het aldus verkregen percentage varieert tussen 1 en oneindig en heeft betrekking op het percentage gebeurtenissen dat niet zou zijn
opgetreden als de desbetreffende ‘expositie’ in de populatie niet van toepassing zou zijn.
Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)