Veilingmiljarden zijn een fictie
Aute ur(s ):
Maasland, E. (auteur)
De auteur is aio aan het CentER for Economic Research van de Katholieke Universiteit Brabant. Hij dankt Eric van Damme en Sander Onderstal
voor hun commentaar op een eerdere versie.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4259, pagina 479, 9 juni 2000 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
veilen
Zes weken geleden eindigde in het Verenigd Koninkrijk de veiling van frequenties voor UMTS, het derde generatie mobiele
telecommunicatiesysteem. De veiling leverde de Britse overheid circa £ 22,5 miljard (ƒ 85 miljard) op. In juli gaat de Nederlandse
UMTS-veiling van start. Net als in het Verenigd Koninkrijk zullen vijf licenties simultaan bij opbod geveild worden en zullen de
bieders elk niet meer dan één licentie mogen winnen. Minister Zalm van Financiën verwacht met deze veiling twintig miljard gulden
binnen te halen, een bedrag dat gebaseerd is op de in de sector gebruikelijke vuistregel van één pond in het Verenigd Koninkrijk is
één gulden in Nederland 1. Met deze schatting gaat hij (en met hem politici en specialisten) er abusievelijk van uit dat bestaande
verschillen in vraag/aanbodstructuur er niet toe doen en dat een veilingontwerp dat goed werkt in de ene situatie ook goed zal werken
in een andere. In een recent paper wijst Paul Klemperer, medeontwerper van de Britse UMTS-veiling, op het gevaar dat een simultane
open veiling met meerdere rondes slecht kan uitpakken in situaties waar bepaalde potentiële bieders een (klein) voordeel hebben ten
opzichte van andere 2. Het gevaar doet zich met name voor wanneer het aantal te veilen licenties gelijk is aan het aantal bieders met
een voorsprong, hetgeen in Nederland het geval is. Een ‘first-price’, gesloten-bod veiling is in zo’n geval een betere optie.
De intuïtie is als volgt 3. Stel, er is één te veilen licentie en twee bieders, een insider en een outsider. Geen van beide bieders weet precies
wat de licentie waard is. Voor de insider is de licentie echter net iets meer waard dan voor de outsider. Dit stelt de insider in principe in
staat om net iets verder door te bieden dan de outsider. Stel dat de outsider zich voorstelt om door te bieden tot B. Wat is zijn verwachte
winst en wat is de optimale B? Als de insider verder dan b doorbiedt is de winst van de outsider nul. Als de insider eerder stopt, denkt
deze klaarblijkelijk dat de licentie voor hem minder waard is. Maar dan is zij voor de outsider zeker minder dan b waard. Voor elke
positieve b heeft de outsider dus een verwacht verlies. Overeenkomstig de logica van Akerlofs ‘lemons’-verhaal is het optimale bod van
de outsider gelijk aan nul. De insider wint de veiling en betaalt, bij dit type veiling, het bod van de outsider: nul. Voor het veilen van vijf
licenties met vijf insiders en een arbitrair aantal outsiders, geldt hetzelfde argument. De totale veilingopbrengst is dan dus nul!
In een ‘first-price’, gesloten-bod veiling zal de veilingopbrengst daarentegen niet nul zijn. Het is nu namelijk voor de outsider niet
optimaal om nul te bieden, omdat een winnend bod groter dan nul hem nu een verwachte winst oplevert. Dit heeft te maken met twee
factoren. Ten eerste kan de insider nu niet een al te agressieve strategie volgen; in een ‘first-price’ veiling moet hij namelijk betalen wat hij
biedt ingeval hij wint. De kans dat de outsider de licentie wint, wordt daardoor groter. Ten tweede wordt het risico dat de outsider zélf te
hoog biedt, verkleind doordat hij bij zijn bod reeds rekening houdt met de vloek van de winnaar: het fenomeen dat degene die de veiling
wint, degene zal zijn die de waarde van het goed het meest heeft overschat. Dit maakt de outsider voorzichtig en verkleint de kans op een
verlies.
In de Nederlandse UMTS-veiling hebben de vijf zittende mobiele belbedrijven (KPN, Libertel, Telfort, Dutchtone en Ben) een
voorsprong op potentiële toetreders. Bij het lanceren van een UMTS-dienst hebben zij immers de mogelijkheid, in tegenstelling tot de
potentiële toetreders, hun consumenten toegang te bieden tot de bestaande diensten via hun GSM-netwerk. Klemperers redenering
volgend, zullen de bestaande mobiele aanbieders bereid zijn net iets verder door te bieden dan de nieuwkomers. Dit maakt dat de
nieuwkomers voor elk winnend bod een verwacht verlies lijden. Zij zullen dan ook terugschrikken om serieus om de licenties te strijden.
De bestaande aanbieders zullen de licenties dus tegen een lage prijs verkrijgen.
Waarom hadden de Britten dan wel succes met hun veiling? Het antwoord moet gevonden worden in het specifieke veilingontwerp van
de Britten, in combinatie met het feit dat zij slechts vier bestaande mobiele aanbieders kenden. Eén licentie werd gereserveerd voor een
nieuwkomer; de bestaande aanbieders mochten hierop niet bieden. De veiling was zo ontworpen dat de overige vier licenties niet
verkocht konden worden voor een lagere prijs per MHz dan de prijs per MHz van de gereserveerde licentie. In deze veiling wisten de
bestaande aanbieders alle (elk één) niet-gereserveerde licenties te winnen. Niet verrassend gezien Klemperers theorie!
Om nieuwe toetreding te stimuleren en een hoge veilingopbrengst te genereren had de Nederlandse overheid het aantal te veilen
licenties moeten uitbreiden van vijf naar zes of, net als in het Verenigd Koninkrijk, één licentie moeten reserveren voor een nieuwkomer.
De overheid had ook voor een ‘first-price’ veiling kunnen kiezen.
1 Telefoonfrequenties leveren miljarden op, NRC Handelsblad, 1 mei 2000.
2 P. Klemperer, Applying auction theory to economics , discussion paper, Oxford University, mei 2000.
3 Zie ook M.A. Haan, De vloek van de belanghebbende bieder>840354 , ESB, 7 mei 1999, blz. 354
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)