Ga direct naar de content

Efficiëntie van Nederlandse schadeverzekeraars

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 16 2008

binnenland

Efficiëntie van Nederlandse
schadeverzekeraars
De Nederlandse schadeverzekeringssector wordt gekenmerkt door substantiële schaal- en kosteninefficiënties. Dit
is een indicatie van onvolledige concurrentie in dit segment
van de financiële sector. Verdere consolidatie zou vooral voor
kleine schadeverzekeraars tot sterke kostenreductie leiden.

N

ederland heeft een omvangrijke schade­
verzekeringssector. Het totaal aan
betaalde schadepremies is zowel per
capita (1.400 euro) als in procenten van
het bbp (4,3 procent) hoog: Nederland hoort daarmee wereldwijd tot de top vier (Swiss Re, 2006).
Concurrentie en efficiëntie in de Nederlandse schade­
verzekeringsmarkt zijn dan ook van groot belang voor
consumenten en producenten. Op de middellange
termijn zijn gebrekkige concurrentie en inefficiëntie
potentiële risico’s voor de continuïteit van individuele schadeverzekeraars, evenals voor de stabiliteit
van de schadesector als geheel (Boot, 2005). De
onderstaande analyse verkent nieuw terrein, omdat
concurrentie in de schadesector en efficiëntie van
de schadeverzekeraars voor Nederland niet eerder
op basis van modellen zijn geschat. Vergelijkbaar
onderzoek is eerder verricht naar de schadesectoren
van Canada, Finland, Frankrijk, Japan, Spanje en de
Verenigde Staten (Bikker en Gorter, 2008).

Structuur van de sector

Jaap Bikker en
Janko Gorter
Senior onderzoeker bij De
Nederlandsche Bank en
hoogleraar Universiteit
Utrecht, econoom bij De
Nederlandsche Bank

306

ESB

Eind 2005 boden 234 geregistreerde schadeverzekeraars hun diensten aan Nederlandse particulieren
en bedrijven aan. Ongeveer de helft van deze verzekeraars is onderdeel van een van de 21 verzekeringsgroepen (holdings die uit een aantal verzekeraars bestaan), die 73 procent van de Nederlandse
markt in handen hebben. De meeste aangesloten
verzekeraars bepalen zelf hun prijszetting en bedrijfsstrategie. Daarom worden niet alleen de verzekeringsgroepen onderzocht (onder de aanname
dat de aangesloten verzekeraars volledig afhankelijk
zijn) maar, als alternatief, ook de aangesloten verzekeraars afzonderlijk, waarbij ze gezien worden als
onafhankelijke eenheden. De waarheid ligt hier uiteraard in het midden.
De schadeverzekeringssector omvat een vijftal branches: ziektekosten en invaliditeit; motorrijtuigen;
overig vervoer; opstal en inboedel; en overige. De
eerste branche is veruit het grootst, in 2005 goed
voor 48 procent van de totale premie-inkomsten,
terwijl motorrijtuigen en opstal en inboedel respectievelijk twintig procent en veertien procent van de
markt beslaan. Voor dit onderzoek zijn jaargege-

93(4535) 16 mei 2008

vens over 1995–2005 uit de toezichtrapportage
van DNB gebruikt, welke betrekking hebben op
circa 250 Nederlandse schademaatschappijen (het
aantal maatschappijen verschilt van jaar tot jaar).
Verzekeraars die in bijzondere omstandigheden
verkeren, zoals voorbereiding op opheffing, zijn
weggelaten.
De bovenste helft van tabel 1 laat zien hoe de
sector over het afgelopen decennium is geconsolideerd. Vooral de vijf grootste verzekeraars hebben hun marktaandeel weten te vergroten (van 23
procent naar 31 procent). Op brancheniveau heeft
zich bij overig vervoer, dat bestaat uit transport-,
zee- en luchtvaartverzekeringen, de meeste schaalvergroting voorgedaan. De Herfindahl-Hirschman
Index (HHI) voor de branche overig vervoer lag in
2005 boven de 1300 en was daarmee fors hoger
dan het gemiddelde voor de andere branches van
circa 600. In de branche overig vervoer bevorderen
goed geïnformeerde, kostenbewuste klanten (veelal
bedrijven) de concurrentie tussen de verschillende
verzekeringsaanbieders.
De onderste helft van de tabel toont het aantal verzekeringsgroepen en verzekeraars. Over de periode
1995–2005 nam het aantal groepen af van 33 naar
21, terwijl hun marktaandeel minder sterk afnam
van 77 procent naar 73 procent. De gemiddelde
groepsgrootte nam substantieel toe, waarbij groepen
andere groepen en daarbij aangesloten verzekeraars
overnamen. Deze laatste werden vaak samengevoegd
waardoor hun aantal afnam, in tegenstelling tot het
aantal onafhankelijke verzekeraars dat over de tijd
vrijwel gelijk bleef. Kennelijk vond consolidatie vooral
binnen verzekeringsgroepen plaats. Overigens impliceert het stabiele aantal onafhankelijke verzekeraars
geen beperkte marktdynamiek: 48 verzekeraars
traden gedurende 1995–2005 in de markt toe en
evenveel verlieten deze, terwijl tien bedrijven zich bij
een groep aansloten en twaalf een groep verlieten.
Rechtsboven in tabel 1 is het marktaandeel weergegeven van verzekeraars die maar een branche bedienen. Dergelijke specialistische verzekeraars komen
veel voor en hebben een marktaandeel dat toenam
van 34 procent naar 42 procent. Kennelijk heeft de
herstructurering van de Nederlandse schadesector
niet alleen tot meer concentratie geleid maar ook tot
meer specialisatie. Van de nieuwe toetreders tussen
1995 en 2005 beperkte bijna tachtig procent zich
tot een branche. Conform de tendens naar meer
specialisatie, nam het gemiddelde aantal branches
per verzekeraar over diezelfde periode af, van 2,30
naar 2,06 (rechtsonder in tabel 1).

Tabel 1

Kosten naar grootte, organisatievorm
en bedrijfsmodel
Het bovenste deel van tabel 2 geeft een uitsplitsing van een aantal kernratio’s van schadeverzekeraars naar bedrijfsgrootte (gemeten in termen
van premie-inkomen). Deze tabel laat zien dat het
gewogen gemiddelde van de totale kosten (som van
bedrijfskosten en acquisitiekosten) als percentage
van totale premies substantieel afneemt naarmate
de verzekeraar groter is, met uitzondering van de op
een na grootste klasse. Tabel 2 toont ook dat grotere
bedrijven een relatief groter deel van de premies in
de vorm van toegewezen claims uitbetalen aan hun
polishouders. Kennelijk zijn de hoge kostenniveaus
van de kleinere verzekeraars alleen maar houdbaar
dankzij lagere claimniveaus.
Het middendeel van tabel 2 toont een uitsplitsing
van de kerngetallen naar organisatievorm. De gewogen gemiddelde kosten als aandeel in de totale premie zijn voor naamloze vennootschappen significant
hoger dan voor onderlinge waarborgmaatschappijen,
ofwel verenigingen van leden of verzekerden, die
elkaar op basis van wederkerigheid zekerheid verschaffen. Omdat deze laatste categorie gemiddeld
veel kleine bedrijven kent, wordt de kostenmarge
kennelijk niet alleen door de schaalgrootte maar ook
door de organisatievorm bepaald.
Ten slotte toont het onderste gedeelte van tabel 2
de ratio’s per bedrijfsmodel. De gemiddelde kosten
voor schadeverzekeraars met een branche zijn met
z
­ estien procent in termen van premies significant
lager dan die van bedrijven met meer branches,
waar de kosten dertig procent bedragen. De eerstgenoemde categorie geeft veel minder uit aan acquisitie, en betalen een groter deel van de premie in
de vorm van claims aan hun polishouders. Omdat
bedrijven met meer branches gemiddeld beduidend
groter zijn, bepaalt kennelijk het type bedrijfsmodel de kosten mede, gegeven de schaal van de
bedrijven.
Aldus brengt tabel 2 aan het licht dat schaalgrootte,
organisatievorm en type bedrijfsmodel alle determinanten zijn van operationele kosten. Door deze
variabelen gelijktijdig in een regressiemodel op te
nemen, zoals hieronder beschreven, kan het marginale effect van elk van deze factoren op de kosten
preciezer worden vastgesteld.

Marktaandelen (in %)
Groepen
Jaar
1995
2000
2005

1995
2000
2005
1

Verzekeraars
Top 5
Top 10
77
23
37
74
27
40
73
31
47
Aantallen groepen en verzekeraars
Groepen
Verzekeraars
aangesloten onafhankelijk
33
161
101
28
141
103
21
102
103

Een branche
Top 20
55
34
58
30
68
42
Aantal branches1

2,30
2,10
2,06

Per verzekeraar, gemiddeld.

is, moet deze benaderd worden. In lijn met wat gebruikelijk is in de literatuur,
worden of bruto premies of schade-uitkeringen gehanteerd als productiemaatstaven. Beide maatstaven kennen voor- en nadelen (Bikker en Gorter, 2008). Het
kostenmodel verschaft inzicht in de relatie tussen kosten en productie, zodat
schaalvoordelen kunnen worden gemeten. In het algemeen duidt het bestaan van
significante onbenutte schaalvoordelen op beperkte mededinging (Bikker en Van
Leuvensteijn, 2008). Immers, als de concurrentie toeneemt, worden bedrijven
gedwongen schaalvoordelen te benutten om in de race te blijven.
Met voornoemd kostenmodel kan ook de zogenaamde X-inefficiëntie van de
Nederlandse schadeverzekeraars worden bepaald, ofwel de mate waarin prestaties achterblijven bij de best presterende verzekeraars van gelijke grootte en
soort. Kostenverschillen tussen verzekeraars die niet verklaard kunnen worden
door de gebruikte modelvariabelen zouden kunnen duiden op kosteninefficiënties. Dergelijke kosteninefficiënties zijn een indicator van onvoldoende concurrentie. Merk overigens op dat volledige mededinging in de Nederlandse schadesector (in de meest brede zin) niet waarschijnlijk lijkt; ter bescherming van de
polishouders en de stabiliteit van het stelsel perkt het toezicht immers risicovol
gedrag in en werpt het toetredingsbarrières op.

Tabel 2

Gewogen kernratio’s naar grootte, organisatievorm en bedrijfsmodel
(2005).

Totale
kosten/
premies
(%)
(1)
Grootte gebaseerd op
premies (miljoen euro)
<1
1 – 10
10 – 100
100 – 1.000
≥ 1.000
Totaal
Organisatievorm
Onderlinge verzekeraars
Naamloze vennootschap
Bedrijfsmodel
Een branche
Meerdere branches

Regressiemodel
Om de concurrentie en efficiëntie in de Nederlandse
schadesector te meten, wordt een logaritmisch
kostenmodel gebruikt. Daarin worden de bedrijfskosten van een schadeverzekeraar verklaard uit onder
andere zijn productie, organisatievorm (onderlinge
waarborgmaatschappij versus naamloze vennootschap), specialisatiegraad (aantal branches), herverzekeringsgraad, schaderatio (verhouding tussen
schade-uitkeringen en bruto premies), en soort schadeverzekeraar (belangrijkste branche, bijvoorbeeld
motorrijtuigen of brand). Aangezien de werkelijke
productie van een verzekeraar niet waarneembaar

Verzekeringsgroepen en individuele verzekeraars: marktaandelen en
aantallen.

1

Acquisitiekosten/
totale
k
­ osten (%)
(2)

Totale
claims/
premies
(%)
(3)

Gecom­
bineerde
ratio
(%)1
(4)

Aantal
schadeverzeke­
raars
(5)

44
30
22
26
20
24

3
26
52
58
52
56

45
55
57
59
67
61

89
86
79
86
87
86

19
90
50
41
5
205

14
26

23
58

73
60

88
85

101
104

16
30

22
68

75
51

91
82

135
70

Deze ratio is gedefinieerd als de som van de totale kosten en totale claims, beide als percentage van totale
premies. Door afronding kan de som van kolommen 1 en 3 afwijken van deze gegevens.

ESB

93(4535) 16 mei 2008

307

Figuur 1

Relatie kostenelasticiteit en premievolume, 1995–2005 (brutopremies x
1.000 euro).

Kostenelasticiteit
1,4

Relatieve frequentie
0,7

1,2

0,6

1,0

0,5

0,8

0,4

0,6

0,3

0,4

0,2

0,2

0,1

0,0

1

10

100

1.000
10.000
Premievolume

Histogram brutopremies (rechter-as)
Schaalvoordelen/-nadelen
1

100.000

1.000.000

0,0

Puntschatting
Betrouwbaarheidsinterval1

Plus en min twee standaarddeviaties.

Schaalvoordelen en kostenverschillen
Het geschatte model is goed in staat de bedrijfskosten van individuele schademaatschappijen te verklaren: met premies als productiemaatstaf wordt 91
procent van de kostenvariatie tussen maatschappijen en door de tijd verklaard
en met schade-uitkeringen als maatstaf 85 procent. De schaalvoordelen blijken
significant, ongeacht de gehanteerde productiemaatstaf, van gemiddeld genomen meer dan tien procent. Dit betekent dat schaalvergroting met een procent
leidt tot kostenstijging van minder dan 0,9 procent. De schaalvoordelen zijn
kleiner voor grote schadeverzekeraars, en vice versa. Eerder is dit ook gevonden
voor levensverzekeraars (Bikker en Van Leuvensteijn, 2008). Figuur 1 laat het
geschatte verband zien tussen de kostenelasticiteit en de premieomzet. Wanneer
de kostenelasticiteit kleiner dan 1 is, is sprake van schaalvoordelen. Is deze
elasticiteit groter dan 1, zoals bij verzekeraars met een bruto premieomzet van
meer dan 390 miljoen euro, dan is sprake van schaalnadelen. De arcering in de
figuur geeft de schaalvoordelen en -nadelen aan. Het histogram van de premieomzet onderin de figuur geeft de grootte van de Nederlandse schadeverzekeraars
aan. Uit het histogram blijkt dat het gros van de Nederlandse maatschappijen
de kostenvoordelen van een grotere schaal onbenut laat, terwijl een klein aantal
maatschappijen vanuit kostenoogpunt juist inefficiënt groot lijkt. Wat betreft
dat laatste moet wel worden opgemerkt dat het betrouwbaarheidsinterval zodanig is, dat niet kan worden uitgesloten dat ook de grootste instellingen (enige)
schaalvoordelen onbenut laten. Overigens kunnen verzekeraars natuurlijk meer
argumenten hebben voor hun keuze van schaalgrootte dan alleen het directe
kostenvoordeel. Zo realiseren grotere verzekeraars gemiddeld genomen meer
diversificatievoordelen dankzij een beter gespreide schadeportefeuille.
De conclusie die hieruit getrokken wordt is dat vooral kleine verzekeraars relatief
veel kosten zouden kunnen besparen door een fusie of andere schaaluitbreiding.
Kennelijk is de concurrentie niet zodanig dat deze schaalvergroting wordt afgedwongen. Hun producten zijn daardoor duurder dan nodig is.
Door de tijd blijken schaalvoordelen sinds 1995 eerder te zijn toegenomen dan
afgenomen, ondanks de consolidatieslag van de laatste jaren. De verklaring
hiervoor is dat de optimale schaalgrootte van schademaatschappijen harder
is toegenomen dan de werkelijke schaalgrootte. Deze sterke toename van de
optimale schaalgrootte is terug te voeren op ontwikkelingen in de informatietechnologie, waardoor de vaste kosten zijn gestegen. Ook de uitbreidingen van
accounting- en toezichtvereisten van de laatste jaren bieden een verklaring. De
daaraan gerelateerde kosten kunnen immers bij grote bedrijven over meer klanten worden uitgesmeerd.
Tot slot duiden de resultaten op significante kostenverschillen tussen schademaatschappijen, gegeven grootte, specialisatiegraad, organisatievorm, et cetera.
De Nederlandse schadesector is bijzonder gevarieerd en kent diverse nichemarkten die relatief minder competitief zijn. Hoewel de kostenverschillen deels verklaarbaar zijn door verschillen in producten en service, zijn ze dermate groot, dat
het bestaan van substantiële operationele kosteninefficiënties aannemelijk lijkt.

308

ESB

93(4535) 16 mei 2008

Organisatievorm en focus
Verdere analyse brengt aan het licht dat onderlinge
waarborgfondsen lagere kosten hebben dan naamloze vennootschappen, na correctie voor grootte
en andere onderscheiden factoren. Evenzo geldt
dat verzekeraars die binnen een branche opereren
lagere kosten hebben dan multi-branche-bedrijven.
Kennelijk loont focus in de bedrijfsvoering. Overigens
blijken gespecialiseerde verzekeraars en onderlinge
waarborgfondsen relatief grote schaalvoordelen onbenut te laten. Deze typen schadeverzekeraars zijn
overwegend klein en staan kennelijk minder onder
druk om potentiële schaalvoordelen te benutten.
Tot slot is nagegaan in hoeverre schaalvoordelen verschillen voor uiteenlopende niveaus van ­ ggregatie,
a
te weten groepen, bedrijven en branches. Op alle
a
­ ggregatieniveaus blijken significante schaalvoordelen te bestaan, maar de grootste schaaleffecten
worden gevonden op het niveau van bedrijven. Voor
groepen zijn de schaalvoordelen kleiner, vermoedelijk
doordat schaalvergroting plaatsvindt door verschillende bedrijven te combineren, wat een complexere
organisatie met zich meebrengt. Op brancheniveau
zijn de schaalvoordelen eveneens kleiner, waarschijnlijk doordat minder wordt geprofiteerd van besparingen op overhead, verkoopkanalen en dergelijke.

Conclusies
De resultaten van dit onderzoek wijzen op significante schaal- en kosteninefficiënties in de
Nederlandse schadeverzekeringsmarkt. Daarmee
rijst het vermoeden dat er sprake zou kunnen zijn
van onvolledige concurrentie in dit deelsegment van
de financiële sector, ten nadele van de welvaart van
consumenten en bedrijven. Bovendien kan beperkte
mededinging een potentiële bedreiging voor de
c
­ ontinuïteit van de sector zijn.
Ontwikkelingen in de financiële wereld en het toezicht daarop staan niet stil. Zo worden beide steeds
internationaler en transparanter, waardoor de ruimte
voor concurrentie toeneemt. De toekomstige invoering van het risicogeoriënteerde en marktconsistente
toezichtregime voor verzekeraars in Europa, Solvency
II, zal daar verder aan bijdragen. Het is belangrijk
dat de Nederlandse schademaatschappijen zich
bewust zijn van deze toekomstontwikkelingen en
proberen hun concurrentiekracht te versterken.

Literatuur
Bikker, J.A. en J.K. Gorter (2008) Performance of the Dutch
non-life insurance industry: competition, efficiency and
focus. DNB Working Paper 164, Amsterdam: De Nederlandsche
Bank.
Bikker, J.A. en M. van Leuvensteijn (2008) Competition and efficiency in the Dutch life insurance industry. Applied Economics
(te verschijnen).
Boot, A. (2005) Financiële sector en concurrentie. ESB 90(4464),
24–26.
Swiss Re (2006) World insurance in 2005. Sigma, 5.

Auteurs