Ga direct naar de content

Er is genoeg voor de ouderen van morgen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 7 1998

Er is genoeg voor de ouderen van morgen
Aute ur(s ):
Kuné, J.B. (auteur)
Werkzaam b ij de Stichting Pensioenfonds ABP in Heerlen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4134, pagina 9, 7 januari 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
pensioenen, vergrijzing

Is vergrijzing een tijdbom? Welnee, de al om verwachte toename van de arbeids participatie en arbeidsproductiviteit zorgen ervoor;
dat in 2020 de consumptie van zowel ouderen als jongeren fors kan toenemen.
Vaakwordt een somber beeld geschetst van de economische gevolgen van de bevolkingsveroudering. Soms wordt zelfs gesproken van
een tijdbom 1. De angst is, dat in de toekomst steeds meer ouderen onderhouden moeten worden door een steeds kleiner wordende
groep (jongere) werkenden. Ook in Nederland zijn aan deze vraag enkele studies gewijd 2. In dit korte artikel wil ik aan de hand van
in deze studies gehanteerde veronderstellingen over de bevolkingsontwikkeling in de komende decennia, de ‘omvang’ van het
(vermeende) verouderingsprobleem in beeld brengen. De analyse is macro-economisch van aard. Uitgangspunt is dat de nationale
productie voortgebracht wordt door de werkenden, en geconsumeerd wordt door zowel werkenden als niet-werkenden (waaronder
ouderen). Veroudering zou er nu toe kunnen leiden dat steeds meet niet-werkenden een groter deel van de consumptie verbruiken,
waardoor de consumptie van de werkenden moet afnemen. Dan is er een probleem.
Veronderstellingen
Bevolking
In 1995 telde Nederland zo’n 15,5 miljoen inwoners; daarvan was bijna 13% 65 jaar of ouder. In tabel 1 stellen we de totale bevolking in
Nederland in 1995 op 100 (indexcijfer). Alle andere cijfers in de kolom ‘bevolking’, dus zowel de omvang van de totale bevolking als de
verdeling over leeftijdsgroepen, zijn van dit cijfer afgeleid.

Tabel 1. Productie- en welvaart in de jaren 1995, 2020 en 2050 voor de onderscheiden bevolkingsgroepen, 0-19 jaar, 20-64
jaar en 65-plussers (indexcijfers)
leeftijds
groep

bevolkings
aantal

beroeps
consumptie
bevolking
per persoon
(aantal werkenden)

productie
per
werkende

totaal inkomen
(=tot. consumptie)

1995

0-19
20-64
65+
totaal

24,5
62,6
12,9
100,0

40,1

50
100
80
gem. 86,5

215,9

1226
6258
1161
8.645

2020

0-19
20-64
65+
totaal

23,2
64,5
21,3
109,0

49,7

90,3
180,6
180,6
gem. 161,4

354,1

2097
11650
3845
17.592

2050

0-19
20-64
65+
totaal

21,9
58,7
25,8
106,5

45,2
45,2

151,9
303,7
303,7
gem. 272,4

641,5

3331
17830
7837
28.998

Voor de projectie van de bevolkingsontwikkeling voor de jaren 2020 en 2050 gaan we uit van de middenvariant van het CPBtoekomstscenario ‘Global Competition’ 3. In de gebruikte bevolkingsprojectie neemt de bevolking licht toe. Het aantal 0-19 jarigen daalt
echter, terwijl het aantal ouderen bijna verdubbelt.
Arbeids participatie
De arbeidsparticipatie bepaalt, hoeveel van de mensen in de leeftijdsgroep 20-64 jaar ook werkelijk bijdragen aan de nationale productie.

Het meest optimistische CPB-scenario veronderstelt op middellange termijn een flinke stijging van de participatiegraad. Bedroeg deze in
1995 nog 0,64 (van de potentiële beroepsbevolking van 20-64 jarigen), in 2020 zal dit 0,77 zijn. Het idee hierachter is dat in Nederland meer
dan in andere Westerse landen nog ruimte is om de participatiegraad te laten toenemen. We mogen misschien spreken van een ‘wet van
de versnellende achterstand’. Het effect hiervan is zichtbaar in de kolom ‘beroepsbevolking’: het indexcijfer hiervan neemt veel sneller toe
dan dat van het aantal 20-64 jarigen in de bevolking.
Consumptie en productie
We stellen (in 1995) de consumptie per hoofd van de 20-64 jarigen op 100 (indexcijfer), die van de 0-19 jarigen op 50 en die van de 65plussers op 80. Het gemiddelde consumptieniveau van de totale bevolking in 1995 blijkt dan 86,5 te zijn. Om dit consumptieniveau te
realiseren was, gezien het aantal niet-werkenden, een productie per werkende benodigd van 215,9 (indexcijfer). Iedere werkende moet dus
voor ruim twee consumenten produceren.
We stellen nu het totale volume der productie gelijk aan het totaal der consumptie. De totale productie is gelijk aan het indexcijfer van de
productie per werkende vermenigvuldigd met het indexcijfer van het aantal werkenden (de beroepsbevolking). Voor 1995 wordt dit 8645.
In feite was de productie in 1995 uiteraard nog belangrijk hoger; een deel wordt immers aangewend voor investeringen en het
exportoverschot. Hiermee wordt in deze analyse niet eens rekening gehouden.
Voor de toekomst veronderstellen we dat de consumptie per hoofd der potentiële beroepsbevolking en der post-actieven dezelfde zal
zijn. De emancipatie der ouderen is voltooid! De consumptie per hoofd van de groep jeugdigen van 0-19 jaar blijft gelijk aan de helft van
de per capita consumptie der 20-plussers (zie figuur 1).

Figuur 1. De ontwikkeling van consumptie per hoofd en productie per werkende tot 2050. Indexcijfers, consumptie per hoofd in
1995=100.
Productiviteitsstijging
Voor de analyse is verder van belang de veronderstelde toename per jaar van de productie per werkende. Deze varieert in de CPB
scenario’s van 1,8% tot 2,5%. We kiezen een voorzichtige waarde van 2%.
Welvaartsontwikkeling
Aan de hand van deze gegevens en veronderstellingen berekenen we de indexwaarde van de consumptie per hoofd van de bevolking in
de jaren 1995, 2020 en 2050. De consumptie per hoofd wordt verondersteld een maatstaf te zijn voor de welvaartspositie van een
bevolking. Wat blijkt? In het jaar 2020, wanneer de bevolkingsveroudering manifest is geworden, bedraagt de consumptie per hoofd voor
de bevolking ouder dan 20 jaar 180,6. De 20-64 jarigen gaan er in die periode dus ongeveer 80% op vooruit, de ouderen zelfs ruim 100%.
De werkenden hoeven dus niet voor achteruitgang van hun consumptie te vrezen. Wel is het zo, dat de totale productie der werkende in
deze periode sterker stijgt (met ruim 100%) dan hun consumptie. De werkenden gaan dus in toenemende mate voor ouderen produceren.
Dat deze ontwikkeingen samen gaan wordt verklaard door de toeneming der participatiegraad en de veronderstelde jaarlijkse
productiviteitsgroei per werkende van 2%. Hierdoor gaan de werkenden meer produceren, en door de veroudering van de bevolking
kunnen ze hiervan een kleiner deel zelf consumeren.
Varianten
Op de lange termijn zijn de onzekerheden vanzelfsprekend groter. In het bijzonder rijst de vraag of de al weer enige decennia geleden
door de Club van Rome geprofeteerde ‘grenzen aan de groei’ in de loop van de 21e eeuw wél actueel zullen worden. Alsdan moeten de
groeiverwachtingen worden bijgesteld. Echter, ook in scenario van een jaarlijkse nulgroei der productie per werkende, blijkt de
consumptie per hoofd in het jaar 2020 (toch) nog altijd 110 te zijn, een groei van 10% voor de 20-64-jarigen en een groei van ruim 20%
voor de 65-plussers. Deze (bescheiden) welvaartsstijging van ongeveer een half procent per jaar is het uitsluitende gevolg van de

toeneming van de participatiegraad.
Een iets minder optimistisch scenario als ‘European Coordination’ gaat uit van een participatie-graad in 2020 van 74%, een toeneming van
10%-punt ten opzichte van 1995. In deze situatie bedraagt de consumptie per hoofd van de 20-plussers in 2020 niet 180,6, maar 173,5 en
in het jaar 2050 zo’n 290. Een iets minder sterke stijging van de participatie-graad blijkt dus betrekkelijk weinig effect op de
consumptiemogelijkheden voor ouderen te hebben.
Conclusie
Het verschijnsel der bevolkingsveroudering in Nederland, dat met name na het jaar 2010 manifest wordt, lijkt geen dramatische gevolgen
te zullen hebben. Deze uitspraak geldt onder de veronderstelling van een tamelijk voorspoedige economische ontwikkeling, tot uiting
komend in een jaarlijkse productiviteitsgroei van 2% en een toeneming van de participatie-graad met 10 à 13%-punt in de komende
decennia. Hoewel op het eerste gezicht niet al te heroische veronderstellingen, zal het realiseren ervan wel degelijk een forse inspanning
vergen.
De ‘vermindering’ der consumptie per hoofd, zo men hiervan al wil spreken, is niet absoluut, doch uitsluitend relatief van aard. De
consumptie per hoofd der 20-64-jarigen zou in 2020 zo’n 195 (indexcijfer) bedragen, wanneer alsdan van dezelfde bevolkingssamenstelling
sprake zou zijn als in 1995. De alom gevreesde vergrijzing leidt ertoe, dat dit cijfer niet 195 maar ‘slechts’ 180,6 bedraagt. Vergelijk dit met
de waarde in 1995 (100), en het is duidelijk dat de veroudering geen angst hoeft in te boezemen

1 Dat laatste doen D. Taverne, The pension time bomb in Europe, Federal Trust, Londen, 1995 en te onzent F. de Kam en F. Nypels,
Tijdbom, contact uitgeverij, Amsterdam, 1995.
2 CPB, Can we afford to grow old; WRR, Van verdelen naar verdienen; afwegingen voor de sociale zekerheid in de 2le eeuw; SER,
Advies Werken aan Zekerheid. Voor alle studies geldt: Den Haag, 1997.
3 CPB, Omgevingsscenario’s lange termijn verkenning 1995-2020, werkdocument nr. 89,

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur