Ga direct naar de content

Enige economische gevolgen van de bewapeningswedloop

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 29 1981

Enige economische gevolgen
van de bewapeningswedloop
PROF. DR. H. DE HAAN*

De economische aspecten van de bewapeningswedloop zijn een verwaarloosd
terrein van onderzoek. Mede daardoor blijven onjuiste opvattingen over de
effecten van militaire bestedingen voor b.v. de werkgelegenheid, de economische groei en de
betalingsbalans, een hardnekkig bestaan leiden. De auteur wil trachten daarin enige
verandering te brengen door de gevolgen van de bewapeningswedloop voor de
economische groei te bespreken. Tevens presenteert hij cijfermateriaal
over de omvang van de militaire bestedingen in de wereld. De voorzichtige conclusie
luidt dat het niet onaannemelijk is dat de militaire uitgaven in termen van
,,opportunity costs” een negatieve invloed op de economische ontwikkeling hebben.
Inleiding
In Nederland hebben economen tot nu toe bijzonder
weinig belangstelling getoond voor de economische aspecten
van de bewapeningswedloop. Voor zover mij bekend heeft
alleen dr. W. F. Duisenberg zich in het recente verleden op
intensieve wijze met dit onderwerp beziggehouden 1). Mede
door zijn toedoen ben ik op min of meer toevallige wijze bij
dit onderwerp betrokken geraakt door deel te nemen aan een
aantal onderzoekprojecten binnen het kader van de Verenigde Naties. Doch voor mij is dit slechts een nevengeschikte
taak. Aan economische faculteiten in Nederland is verder
niemand die zich op ruime schaal met dit onderwerp bezighoudt. Slechts in voor economen wat perifere instellingen
zoals polemologische instituten zijn wel eens economen aanwezig die op deelterreinen enig onderzoek verrichten, maar
van een fundamenteel onderzoek van de economische aspecten van de militaire sector is nergens in Nederland sprake.
En dat is eigenlijk wel vreemd, aangezien de mondiale bewapeningsuitgaven ca. 6% van het bruto nationale produkt
uitmaken. We hebben wel gespecialiseerde landbouweconomen en onderwijseconomen doch geen enkele econoom
die het vak de economic van de militaire sector doceert.
Schrijver dezes is derhalve — en wellicht in meer dan een
opzicht — een vreemde eend in de bijt.
Toch is er voor economen een groot aantal problemen,
die voortvloeien uit de bewapening, dat uiterst interessant
is. In de eerste plaats legt de militaire sector een aanmerkelijk beslag op schaarse produktieve middelen, zoals mankracht, kapitaal, industriele capaciteit, onderzoek- en ontwikkelingsfaciliteiten en grondstoffen. Een goed inzicht in
deze problematiek is noodzakelijk voor de analyse van de
economische gevolgen van de bewapeningswedloop. Zeker
op langere termijn kan men de middelen die nu worden aangewend in de militaire sector, ook gebruiken voor andere
doeleinden zoals onderwijs, medische zorg, woningbouw,
protectie van de natuurlijke omgeving en allerlei vormen
van particuliere investeringen en consumptie. Hiermede
komt men op wat economen noemen de opportunity
costs” van de militaire sector. Daarmede wordt bedoeld het
nut dat teloorgaat door middelen in de militaire sector te
verbruiken in plaats van deze aan te wenden voor alternatieve doeleinden. De kosten van de militaire sector worden
dan niet uitgedrukt in geldeenheden, doch in termen van de
740

teloorgegane alternatieven. Op dit terrein bestaat nog veel
te weinig kennis. Zo is het bij voorbeeld nog met nauwelijks
enige nauwkeurigheid te zeggen hoeveel mankracht de militaire sector direct en indirect absorbeert, laat staan dat wij
precies weten welke onderzoek- en ontwikkelingscapaciteit
deze sector opslokt.
In de tweede plaats kan men zich afvragen welke invloed
de bewapening heeft op de economische groei. Technische
vooruitgang is de belangrijkste motor van de economische
groei. De bewapeningswedloop wordt primair gekenmerkt
door technologische vernieuwing. Het ligt derhalve zeer voor
de hand de bewapeningswedloop en de economische groei
met elkaar in verband te brengen. Ik zal in deze bijdrage duidelijk maken, dat ik van mening ben dat de bewapeningswedloop de economische groei vertraagt.
Een derde probleem is de invloed van militaire bestedingen op de economische stabiliteit, dus op het handhaven
van volledige werkgelegenheid, het voorkomen van inflatie
en het bereiken van evenwicht op de betalingsbalans. Op dit
terrein wordt door lieden van diverse (politieke) pluimage
soms de grootst mogelijke onzin verteld, zoals:
— de militaire bestedingen zijn noodzakelijk om volledige
werkgelegenheid te handhaven en zelfs om het kapitalistische systeem te handhaven;
— de militaire bestedingen zijn de belangrijkste oorzaak
van de inflatie;
— het internationale monetaire bestel van Bretton Woods
met zijn vaste wisselkoersen is in 1973 teloorgegaan door
de wapenwedloop (en vooral de oorlog in Vietnam).
Al deze opvattingen zijn onjuist of hoogst overdreven.
In het kader van deze bijdrage kan ik er niet verder op ingaan,
maar ik vermeld ze toch om aan te geven tegen welk soort

* Hoogleraar internationale economische betrekkingen aan de Rijksuniversiteit te Groningen, lid van de United Nations Group of

Governmental Experts on the Relationship between Disarmament

and Development en United Nations consultantexpert on the Economic and Social Consequences of the Arms Race and Military
Expenditures.
1) W. F. Duisenberg, Economische gevolgen van ontwapening,
Assen, 1965.

terughoudend met het verstre/dcen van gegevens. De Verenigde Staten produceren ook in vergelijking met WestEuropa de meeste cijfers.
Ten derde is er het waarderingsprobleem. Tegen welke

Songemoti’veerde opvattingen men op dit terrain soms moet
opboksen.
In de vierde plaats speelt het probleem dat de Internationale wapenhandel grote invloed heeft op de structuur van
de internationale handel, de overdracht van wetenschap en
technologie, het internationale kapitaalverkeer en de ontwikkelingshulp. Een land dat militaire hulp accepteert en
derhalve een politieke vriend van de donor is, geniet op al
deze terreinen voordelen t.o.v. een land dat niet tot deze
categoric behoort. In feite doorkruist het militaire en politieke karakter van de wapenhandel het verloop van de internationale handels- en kapitaaltransacties, dat gebaseerd is
op comparatieve kostenvoordelen.
Inde vijfde plaats kan men zich afvragen of ereen verband
bestaat tussen ontwapening (of bewapening) en ontwikkeling. In het verleden werd aangenomen dat het hier om twee
los van elkaar staande processen gaat, doch de Group of
Governmental Experts on the Relationship between Disarmament and Development van de Verenigde Naties die in
augustus 1981 haar eindrapport zal uitbrengen, is een tegengestelde opvatting toegedaan.
Bovenstaande problemen hebben overwegend een macroeconomisch karakter. Doch evenzeer kan worden gewezen
op de specifieke micro-economische problemen van wapenindustrieen en de conversieproblemen die ontstaan bij de
eventuele overgang op civiele produktie.
In deze bijdrage wil ik mij beperken tot de gevolgen van
de bewapeningswedloop voor de economische groei en vooral aandacht schenken aan de rol van de technologie daarin.
De andere problemen blijven hier verder onbesproken.

prijzen moet men b.v. de militaire bestedingen in de Sovjet-

unie waarderen? Mag men b.v. de soldij van een Sovjetsoldaat, die zeer laag is, zo maar vergelijken met het salaris
van de Nederlandse wapendrager?

Ten slotte is er het vraagstuk van de wisselkoers. Hoe moet
men een roebel omrekenen in dollars? De officiele wisselkoers heeft niets met de werkelijkheid te maken. Of moet
men de koers op de zwarte markt nemen? Die geeft waar-

schijnlijk beter de relatieve schaarsteverhouding weer.
Doch het beste is dat men over een koers beschikt die de
koopkracht van de beide valuta t.o.v. elkaar weerspiegelt.

Dit is de zogenaamde koopkrachtpariteitskoers. Deze komen
meer en meer beschikbaar 2), doch zijn er nog niet of nauwelijks voor de Oostbloklanden. Ook al zouden ze wel beschikbaar zijn, dan zullen ze waarschijnlijk niet door die landen worden geaccepteerd, hetgeen op het politieke, doch niet
op het analytische vlak vervelende consequenties heeft.
Alleen het US Arms Control and Disarmament Agency

(ACDA) heeft tot nu toe getracht de meeste van deze problemen tot een oplossing te brengen. Het basismateriaal bestaat
uit officiele gegevens en inlichtingen van de CIA, waardoor
het voor buitenstaanders niet mogelijk is cijfers te controleren (maar dit is eveneens het geval als men zich louter
baseert op officiele bronnen). Het waarderings- en wisselkoersprobleem heeft het ACDA opgelost door zich af te vra-

gen wat de kosten van het Sovjetleger zouden zijn indien het
in de Verenigde Staten in stand gehouden zou worden.
Deze veronderstelling is aanvechtbaar en zal ongetwijfeld
leiden tot enige overschatting van de Sovjetuitgaven. Andere
instanties zoals het Stockholm International Peace Research
Institute (SIPRI), het Institute for Strategic Studies (ISS)
en de Verenigde Naties geven ook veel cijfers, doch veel min-

Enkele cijfers over de militaire bestedingen

Indien men de omvang van de militaire bestedingen wil
meten en deze internationaal wil vergelijken, dan moet men

ten minste vier technische en methodologische problemen

der volledig en voornamelijk gebaseerd op officiele gegevens en weinig realistische wisselkoersen. Vandaar dat in

oplossen. In de eerste plaats moet men het eens worden over
de definitie van een militaire besteding. Is b.v. NASA een
militair of een civiel project (of beide?). Moet men het
onderhoud van een spoorlijn die ook van militair belang is
en mede om die reden in stand wordt gehouden, ook tot de
militaire bestedingen rekenen? Behoort het glaasje bier van

het onderstaande wordt gewerkt met de cijfers van ACDA.
De lezer zij echter gewaarschuwd voor de moeilijkheden die
aan dit materiaal zijn verbonden. Onder dit voorbehoud zijn
uit het cijfermateriaal een aantal conclusies te trekken.
Uit label 1 blijkt dat:

Jan Soldaat tot de militaire bestedingen? Het betreft hier

a. de reele militaire bestedingen in de NAVO-landen een

een uiterst complex vraagstuk, waar reeds verscheidene
,,experts groups” van de Verenigde Naties zich over hebben

dalende en die in de Warschaupact-landen een stijgende
tendens vertonen;
b. het aandeel dat de Verenigde Staten voor hun rekening
nemen in de militaire bestedingen van de NAVO daalt,

gebogen. Het moge wellicht voor buitenstaanders wat onaantrekkelijk overkomen, doch men moet niet vergeten dat de
oplossing van dit vraagstuk voor de verificatie van eventuele ontwapeningsafspraken een noodzakelijke voorwaarde is.
Het tweede probleem is de toegankelijkheid dergegevens.
Officiele statistieken zijn nu eenmaal op dit terrein niet altijd
de betrouwbaarste. Met name de Oostbloklanden zijn zeer

2) Zie b.v. I. B. Kravis, A. W. Heston en R. Summers, Real GDP
per capita for more than one hundred countries, The Economic
Journal, juni 1978.

Tabel 1. Militaire uitgaven in constante prijzen van 1977 (in mrd. $)
1972

1973

1974
164 9

125.5
132,3

133.0
111.2

144 3
1 28 5

1 18 1

138 7

0.9

0.9

Verenigde Staten

6

NAVO
Sovjctunie

(=4/?|

0.9

0.9

0.9

0.9

0.9

Warschaupact
Verenigde Staten

0.9

0.7

0.7

435.4
332.2

446 7

Sovjetunie
383.4
320.4

426.5

318.5
77.2

87.0

99 8

Bron: ACDA, World military expenditures and arms transfers, Washington DC, maart 1980.

ESB 5-8-1981

741

terwijl dat van de Soyjetunie in het Warschaupact constant blijft;
c. de militaire bestedingen in de ontwikkelingslanden stijgen
veel sneller dan in de ontwikkelde landen (vooral het
Midden-Oosten en Zuidelijk Afrika zijn hier debet aan).

gegevens op haar plaats is, dan is dat hier zeker het geval. \

Internationale wapencontracten zijn steeds met een waas van’
geheimzinnigheid omgeven. Neemt men dit voor lief dan zijn ‘

de volgende conclusies te trekken:
g. in absolute termen exporteren de NAVO-landen meer dan

die van het Warschaupact, doch relatief is het juist
Tabel 2 laat zien:
d. de militaire bestedingen in procenten van het bruto nationale produkt in beide militaire blokken dalen; in het
Westen echter is deze daling wat sterker dan in het Oosten.
Dat is zeker het geval indien men de Verenigde Staten ver-

andersom: neemt men de wapenexport in procenten van

de totale uitvoer, dan is het belang van de wapenhandel
voor ‘s lands economie in het Oostblok groter dan in het
Westen;

h. het belang van de wapenuitvoer voor de NAVO, en daar-

gelijkt met de Sovjetunie.

onder de Verenigde Staten, neemt af, in het Oosten neemt
dit toe. Dit is vooral het geval voor de Sovjetunie.

Uit label 3 blijkt onder andere dat:
e. de militaire bestedingen per hoofd in de NAVO en de

Verenigde Staten dalen, terwijl die in het Warschaupact

De invloed van de militaire bestedingen op de economische

en de Sovjetunie toenemen;

groei

f. bovendien zijn deze bestedingen per hoofd in de Warschaupact-landen duidelijk hoger dan in de NAVO-landen.
Daarbij moet men bedenken, dat het bruto nationale produkt per hoofd in de NAVO-landen veel hoger is dan in de
Oostblok-landen.

Zoals reeds in de inleiding is vermeld, heeft de bewape-

ningswedloop allerlei gevolgen voor het economische proces.

Tabel 4 toont enige cijfers betreffende de wapenexport.

In dit artikel wordt met name aandacht geschonken aan de
consequenties voor de economische groei, zodat allerlei
effecten op korte termijn buiten beschouwing blijven.
Overeenkomstig de bestaande theorieen over de econo- I

Als een waarschuwing omtrent de betrouwbaarheid van de

mische groei kan de invloed van de militaire sector op de j

Tabel 2. Militaire uitgaven in procenten van het bruto nationale produkt
1969

1970

1971

1972

1973

1974

1975

1976

1977

1978

6,2
12,1
6,7
6,8
6,0
8,7
13,6

5,7
11,7
6,3
6,4
6,1
7,9
13,0

5,3
11,5
6,1
6,1
6,0
7,0
12,8

5,1
11.6
5.9
5,9
5,9
6.6
12,9

4,7
11.3
5.7
5,6
5,9
6,0
12,6

4,8
11.3
5.7
5,7
5,8
6,1
12,6

4,7
11.3
5,8
5,7
6.1
5,9
12,6

4,4
11,3
5,6
5,5
6,2
5,3
12,7

4,4
11,0
5,5
5,4
5,7
5,3
12,4

4,3
10,8
5,4
5,3
5,5
5,1
12,2

Tabel 3. Militaire uitgaven per hoofd en bruto nationaal produkt per hoofd (in constante dollars van 1977)
1969

1970

1971

1972

1973

1974

1975

1976

1977

1978

353
365
107
324
24
651
447

328
373
105
313
26
586
457

310
381
103
306
27
531
464

312
393
102
311
27
524
478

302
406
102
311
28
498
493

304
419
103
316
29
494
509

297
429
104
315
32
473
522

289
443
104
316
33
447
539

298
441
103
321
31
465
539

298
447
103
324
31
460
547

5.665
3.028
1.617
4.752
408
7.512
3.296

5.737
3.203
1.666
4.914
435
7.428
3.516

5.884
3.327
1.706
5.059
435
7.580
3.642

6.129
3.400
1.726
5.261
459
7.938
3.695

6.426
3.586
1.809
5.538
491
8.336
3.910

6.408
3.717
1.815
5.573
507
8.170
4.046

6.287
3.811
1.796
5.532
521
7.997
4.135

6.593
3.917
1.848
5.764
533
8.412
4.240

6.782
4.012
1.885
5.925
549
8.737
4.337

6.469
4.139
1.934
6.105
571
9.002
4.481

Militaire uitgaven per hoofd in:

Wereld . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Bruto nationaal produkt per hoofd in:
NAVO . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Bron; ACDA, World military expenditures and arms transfers, Washington DC, maart 1981.

Tabel 4. Wapenhandel in constante prijzen van 1977 (in mln. $ en in procenten van de totale Handel)
1969

1970

1971

1972

630
2.230

1.960
5.869
630
2.734

2.071
6.048
630
2.785

2.377
8.624
1.280
4.742

0,7
2,2
2,1
5,7

0,7
2,1
1,9
5,6
0,3
7,7
1,6
11,6

0,7
2,6
3,2
8,4
0,2
8,2
1,5
18,8

1973

1974

1975

1976

1977

1978

1.743
7.844
2.000
5.855

2.048
7.616
1.980
5.366

2.581
9.660
2.190
6.433

2.090
10.640
2.175
7.540

1.749
10.198
2.105
7.931

0,3
1,5
3,0
7,4
0,1
4,6
0,8
15,0

0,4
1,5
2,2
6,1
0,1
4,4
0,8
12,0

0,5
1.8
2,3
7,0
0,0
5,1
1,0
14,2

0,3
1,9
2,1
7,4
0,0
5,7
1,3
14,4

0,3
1,6
1.7
7,3
0,0
4,7
1,6
13.5

in mln. $
Invoer N \VO . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Uitvoer N AVO . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Invoer W
Uitvoer V

1.808
9.273
2.080
7.844
n procenten

Wapenin
Wapenui

Wapenin

2,4

Wapenui
Wapenin

Wapenui oer/ totale uitvoer Verenigde Staten . . . . . . . . .
Wapenin
Wapenui

742

0,4

9,2

7,2
1,7
11,7

0,4
2,2
3,9
11,1
0,2
6,9
1,0
24,8


,

> vraag- en de aanbodzijde van de economic worden nagegaan.
In de keynesiaans georienteerde groeitheorie zullen de addif tionele bestedingen de groei bevorderen indien zich onder-

bezettingsverschijnselen voordoen. Is dat het geval dan zul-

25% van de wetenschappelijke mankracht in ruime zin en

40% van de onderzoeks- en ontwikkelingsfondsen komen in
de militaire sector terecht 5).
Uit Amerikaanse onderzoekingen bleek dat een additionele militaire besteding van $ 1 mrd. 76.000 banen creeert 6).

len extra-militaire bestedingen de groei onmiskenbaar stimuleren. Waar het echter om gaat is of deze toename van de militaire bestedingen de groei meer of minder stimuleert dan
een overeenkomstige toevoeging aan de civiele bestedingen.
De hoogte van de kapitaalcoefficient in de beide sectoren
speelt hierbij een cruciale rol. Indien de kapitaalcoefficient

de federale overheid wordt gepompt, ontstaan 100.000
arbeidsplaatsen. Zouden daarentegen de belastingen worden

in de militaire sector die in de civiele sector overtreft, dan

handen. Uit bovenstaande overwegingen mag de conclusie

zal een overheveling van militaire bestedingen naar de
civiele sector de groei bevorderen. Aangezien geen betrouwbaar statistisch materiaal omtrent de kapitaalcoefficienten
beschikbaar is, kan hierover derhalve geen ferme wetenschappelijk onderbouwde uitspraak worden gedaan. Wel
lijkt het aannemelijk dat door het toenemende technologisch

Als echter dezelfde hoeveelheid in civiele programma’s van

verlaagd, dan creeert men 112.000 nieuwe banen 7). Helaas
zijn dergelijke berekeningen voor andere landen niet voorworden getrokken dat een overheveling van arbeid van de

militaire naar de civiele sector de groei waarschijnlijk zal
bevorderen, maar nader onderzoek is hier gewenst om tot
stelliger uitspraken te komen.

Uit allerlei econometrische onderzoekingen is gebleken
dat de technische vooruitgang de belangrijkste motor is

geavanceerde karakter van de moderne wapensystemen de

voor de economische groei. Gezien het feit dat de bewape-

kapitaalcoefficient in de militaire sector is toegenomen en

ningswedloop voor alles een dynamisch technologische

zeker hoger is dan in talloze onderdelen van de civiele sector.
Hierdoor lijkt het niet onaannemelijk dat genoemde overheveling de groei kan bevorderen, zeker als de overheid deze

concurrentieslag is, is het bijzonder verleidelijk te veronderstellen dat de voortgang van de militaire technologic de economische groei zeer heeft bevorderd. Men wijst dan op het
belang van de neveneffecen (,,spinn offs”) van militair

overheveling richt op die civiele sectoren met een lage
kapitaalcoefficient.

onderzoek in de civiele sfeer. De continue verbetering van

In de neoklassieke groeitheorieen ligt de nadruk op de

wapensystemen zou een belangrijke impuls geven aan het

aanbodfactoren. Hierin zijn met name de investeringen, de
groei van de beroepsbevolking en de technische vooruitgang
de bepalende factoren voor de economische groei. Nagegaan
zal moeten worden in hoeverre de militaire sector deze
drie groeifactoren bepaalt.
In de eerste plaats dient wat betreft de militaire bestedin-

wetenschappelijke onderzoek en daaruit zouden grote voordelen voortvloeien voor civiele toepassingen. Men citeert dan
altijd dezelfde voorbeelden: nucleaire energie, luchttransport,
ruimtetechnologie en radar. Deze ,,spin offs” zijn duidelijk.

gen een conceptuele kwestie aan de orde te worden gesteld.
Indien men investeringen definieert als een vergroting van

de fysieke produktiecapaciteit, behoort het overgrote deel
van de militaire bestedingen tot de consumptie te worden
gerekend. Het aanschaffen van tanks, vliegtuigen en marinevaartuigen moge veelal worden aangeduid als militaire
investeringen, in feite betreft het hier aanschaffingen van

eindprodukten en derhalve consumptie. Deze vergroten in
geen enkel opzicht de produktiecapaciteit en hebben derhalve niets met investeringen te maken. Indien de overheid
erin slaagt door de reallocatie van militaire consumptie de
civiele investeringen te verhogen, zal de economische groei

onmiskenbaar worden bevorderd. De opbouw van een militair apparaat heeft in dit opzicht een vertraging van de
economische groei tot gevolg in vergelijking met een situatie
waarin deze middelen in de civiele sfeer zouden zijn ge-

investeerd.
De beroepsbevolking is een andere bepalende factor voor

de economische groei. Zij die te werk zijn gesteld in het leger,
voegen niets toe aan de fysieke produktie. Zij zijn derhalve
vergelijkbaar met professoren, studenten, parlementariers
en talloze ambtenaren, om maar een aantal beroepscategorieen te noemen. Over deze rechtstreeks bij de militaire sector

betrokken lieden, zijn tamelijk nauwkeurige gegevens bekend. Problemen doen zich echter voor in hoeverre men
werknemers in paramilitaire beroepen moet meetellen.
Moeilijker — zo niet onmogelijk met de huidige statistische

Doch tegenover de spectaculaire ontwikkelingen in de militaire technologic staan evenzeer indrukwekkende vorderingen in het civiele onderzoek die volstrekt los staan van de
militaire sector: oppervlaktetransport, produktvernieuwing
in de chemie, medicijnen, synthetische materialen, energie,
communicatie, elektronica enz.. Deze ontwikkelingen in de
civiele sector vonden ook toepassing in de militaire sfeer.
Er is derhalve sprake van een tweezijdige bei’nvloeding.
De juiste probleemstelling is hier of met behoud van de
totale omvang van de onderzoek- en ontwikkelingsuitgaven
een reallocatie van middelen van het militaire naar het
civiele onderzoek de groei positief of negatief be’invloedt.
Nu kan men uiteraard de vraag stellen of het huidige peil
van de onderzoekuitgaven inherent is aan de militaire competitie tussen Oost en West of anders gezegd, zouden zonder
de militaire pressie deze uitgaven niet veel lager zijn? In
wezen is dit echter een kwestie van politieke prioriteiten,
waarover a priori geen zinnig woord is te zeggen.
Helaas zijn mij geen empirische studies bekend dieuitsluitsel verschaffen over de relatieve invloed op de groei van de
militaire research en de civiele research. Wel is bekend uit
een studie van Smith en Smith 8), dat men het ,,spin offeffect zeker niet moet overschatten, maar vanuit theoretisch
gezichtspunt is hun studie niet erg bevredigend. Meer en
meer zijn velen echter van mening dat de betekenis van
deze ,,spin off in de tijd geringer wordt, doordat de technologische ontwikkeling in de militaire sector dermate speci-

gegevens — is het een enigermate nauwkeurig beeld te geven
van de zogenaamde ,,indirecten”, d.w.z. het aantal werkenden in de aan de militaire sector in enge zin gerelateerde sectoren, die produkten leveren aan de militaire sector. In feite
is slechts voor de Verenigde Staten bekend dat de verhouding
vier ,,indirecten” op iedere drie ,,directen” is 3). Ruth Sivard
schat dat medio jaren zeventig ongeveer 60 mln. mensen
in de wereld direct of indirect aan de militaire sector zijn

verbonden 4). Dit komt ongeveer overeen met 70% van
de beroepsbevolking van de Verenigde Staten. Daarbij komt

nog dat de militaire en de militair-gerelateerde activiteiten
een aanmerkelijk deel van de hooggekwalificeerde man-

kracht absorberen, een deel dat veel hoger is dan men op
grond van het aandeel van de militaire bestedingen in het
bruto nationale produkt zou mogen verwachten. Ongeveer
ESB 5-8-1981

3) United Nations, The economic and social consequences of the
arms race and military expenditures. New York, 1978, biz. 44 e.v..
4) RuthSivard, World military and social expenditure, 1977,blz.21.
5) C. F. Barnaby en R. Huisken (red.), Arms uncontrolled, Cambridge (Mass.), 1975.
6) Bureau of Labor Statistics, Projections of the post-Vietnam
economy, 1975, United States Department of Labor, 1972.
7) Bureau of Labor Statistics, The structure of the US economy in

1980 and 1985, United States Department of Labor, 1976.
De cijfers hebben betrekking op 1975.
8) D. Smith en R. Smith, Military expenditures, resources and
development, rapport voor de Group of Governmental Experts on

the Relationship between Disarmament and Development, april
1980.
743

fiek is dat het civiele nut afneemt 9). Tevens wordt uit vele
min of meer historisch getinte betogen duidelijk dat er veel
meer militaire toepassingen zijn van civiele onderzoek-

resultaten dan andersom. Doch met de huidige stand van de
kennis terzake valt geen empirisch gefundeerde uitspraak te

doen over het kwantitatieve effect op de economische groei
van een reallocatie van onderzoekfondsen van de militaire
naar de civiele sfeer. Veel zal ervan afhangen in welke richting de overheid deze fondsen zal aanwenden. Zullen deze
fondsen ten goede komen aan civiel technisch onderzoek of

zal het sociologische, psychologische, agogische of economische onderzoek worden bevorderd? Het eerste zal de groei
meer stimuleren dan het tweede.
Conclusie

Bovenstaande analyse heeft betrekking op de factoren,
die de economische groei bepalen en in het bijzonder de rol
van de militaire sector daarbij. Tot hecht onderbouwde
conclusie kan men niet komen. Hooguit kan worden gesteld
dat het niet onaannemelijk is, dat de militaire sector via de
aanbodfactoren — investeringen, groei van de beroepsbevolking en technische vooruitgang—een negatieve invloed

heeft op de economische groei. Deze conclusie wordt overigens bevestigd door een aantal econometrische studies die

de relatie tussen de omvang van de militaire bestedingen en
de economische groei tot onderwerp hebben. Zo kwamen
Leontief en Duchin 10) op basis van berekeningen met hun
input-outputmodel tot de conclusie dat ontwapening de
economische groei versnelt. Tot soortgelijke conclusies

komen ook Smith en Smith, Taylor c.s. en Fontanel. Deze
studies hebben een mondiaal karakter of slaan op grote

groepen van landen. Hun conclusies worden bovendien bevestigd door onderzoekingen die betrekking hebben op afzonderlijke landen.
Er zijn m.i. voldoende redenen en onderzoekresultaten

aanwezig om te kunnen concluderen dat ontwapening
gunstige gevolgen heeft voor de economische ontwikkeling.
Dat is uiteraard een plezierige slotsom, al was het maar dat

deze de oplossing van het conversievraagstuk aanmerkelijk
vereenvoudigt. Aan dit vraagstuk evenals vele andere is in
dit artikel echter geen aandacht geschonken.
H. de Haan
9) Zie United Nations, The economic and social consequences of
the arms race and military expenditures, New York, 1978, biz. 46
en 47. Zie ook F. A. Long, Growth characteristics of military
research and development; impact of new technologies on the

arms race, MIT Press, 1971, biz. 288-289, R. R. Nelson, The impact

of arms reduction on research and development, American Eco-

nomic Review, jg. 53, nr. 2, mei 1963, biz. 435-466 en R. A. Solo,
Gearing military research and development to economic growth,
Harvard Business Review, november/december 1962, biz. 49-60.
10) W. Leontief en F. Duchin, Worldwide economic implications
of a limitation on military spending, juni 1980, Smith en Smith,
op. cit., L. Taylor c.s., Defense spending, economic structure and
countries
en
f owth; evidence among studies andand over time, juni 1980 the
Fontanel, Formalized
econometric analysis of
relationship between military spending and economic development,
juni 1980, Rapporten uitgebracht aan de Group of Governmental

Experts on the Relationship between Disarmament and Development.

RECTIFICATIE
In de redactionele samenvatting van het tweede artikel over de
ziektekostenverzekeringen in Nederland (ESB, 10 juni 1980) van dr.
W. P. M. M. van de Yen dient de conclusie: ,,Een volksverzekering
voor alle ingezetenen beneden een bepaalde inkomensgrens ziet de
auteur niet als een oplossing voorde huidige problemen”vervangen
te worden door: ,,Een volksverzekering voor alle ingezetenen beneden een bepaalde inkomensgrens kan wellicht de onevenwichtige lastenverdeling binnen de ziekenfondsverzekeringen opheffen. Een beperkte volksverzekering vergroot echter de problemen

binnen de particuliere verzekering en doet geen recht aan het principe
van betaling naar draagkracht indien men door overschrijding van de
inkomensgrens gemiddeld minder aan ziektekosten gaat betalen”.
744

Auteur