Ga direct naar de content

Grote-stadswerkloosheid: miskend en misdeeld

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 29 1981

Maaischappijspiegel

Grote-stadswerkloosheid:
miskend en misdeeld

uit Suriname en de Antillen is ca. 90%
woonachtig in Rotterdam en Den Haag.
Binnen deze steden zijn de allochtone
werklozen vooral geconcentreerd in de
oude, negentiende-eeuwse wijken 6): een
conclusie die al eerder voor Rotterdam
werd getrokken 7). Het aandeel van de
minder geschikten in de rayons Rotterdam en Den Haag van de GAB’s ligt
aanzienlijk hoger dan in de rest van
Zuid-Holland. Ziehier enige kenmerken
van de stedelijke werkloosheid.

DR. W. VAN VOORDEN
Binnen de stad

Inleiding
Het is met de arbeidsmarkt in de grote
steden triest gesteld. Dit geldt zowel voor
de situatie zelf, als voor de daarop gerichte beleidsaandacht. Studies die de
stedelijke arbeidsmarkt tot uitgangspunt
hebben genomen, leveren weinig florissante conclusies op. De vooruitzichten
zijn bovendien somber. Het is in dit licht
eigenaardig dat de beleidsaandacht voor
dit geografische arbeidsmarktfacet zeer
gering is. Eigenlijk is het grote-stadsgebied als afzonderljk beleidskader in het
arbeidsmarktbeleid, onvoldoende onderkend. In centrale beleidsdocumenten
komt men maar mondjesmaat teksten
tegen die kunnen worden uitgelegd als
onderkenning van de arbeidsmarktvraagstukken in de grote stad. In de
Memorie van Toelichting bij de begroting van het Ministerie van Sociale
Zaken voor 1978 wordt bij voorbeeld
nog met geen woord gerept over de arbeidsmarktperikelen in grote steden 1).
In de Memorie van Toelichting bij de begroting 1980 wordt slechts gesignaleerd
dat in de grote steden in het westen de
werkloosheid sterk is toegenomen 2).
Wie evenwel doorbladert naar de beoogde beleidsmaatregelen komt slechts
instrumenten tegen in het kader van het
Integraal structuurplan noorden des
lands en de Perspectievennota ZuidUmburg. Terecht is dan ook in de recente
Nota regionaal sociaal-economisch beleid 1981-1985 opgemerkt dat de aandacht voor de sociaal-economische ontwikkeling van de grootste stedelijke
agglomerates tot dusverre als zodanig
niet een herkenbare, eigen plaats heeft
gekregen 3). De problemen zijn echter
groot.
In het volgende betoog worden eerst
enige feiten gepresenteerd over de grootstedelijke arbeidsmarkt en de plaats van
stadsdelen daarbinnen. Vervolgens ga ik
in op ontwikkelingen in debevolking, de
werkgelegenheid en de werkloosheid die
specifiek stedelijk van aard zijn. Voorts
wordt een antwoord gezocht op de vraag
waarom de stad als geografische eenheid
zo weinig rechtstreeks tot beleidsobject
is gemaakt; enige redenen worden gegeven die hiervoor een verklaring bieden.
ESB 5-8-1981

Ten slotte doe ik enkele suggesties om
de aanpak van de grote-stadswerkloosheid te verbeteren.
De problematiek
Gerekend naar provincie is de werkloosheid relatief het laagste in de westelijke provincies. Eind april 1981 bedroeg
de werkloosheid als een percentage van
de afhankelijke beroepsbevolking (gecorrigeerd voor het seizoen) voor ZuidHolland 6,4, Noord-Holland 6,6 en
Utrecht 5,4. Met uitzondering van Zeeland (7,3) lagen de percentages in de
andere provincies boven het landelijk
gemiddelde (8,3) met Groningen als
uitschieter (12,5) 4). De grote steden,
met name ook binnen de westelijke provincies, tonen evenwel een hoge concentratie van werkloosheid: de werkloosheid is binnen de provincies geenszins
gelijkmatig gespreid. In procenten bedroeg in oktober 1979 de werkloosheid
(alleen mannen) in de arbeidsmarktrayons Maastricht 8,1, Groningen 6,6,
Tilburg 6,5. Amsterdam, Rotterdam
en Den Haag liggen procentueel lager
(resp. 4,9, 5,7 en 3,9). In absolute aantallen bedroeg de werkloosheid in de
laatste steden te zamen echter 37.792
mannen en vrouwen en dat was ongeveer
20% van de landelijke werkloosheid 5).
In het recent uitgebrachte rapport
over werkloosheid in de grote steden in
Zuid-Holland van het ETI wordt gewezen op het feit dat het aandeel van de
grote steden in de potentiele bevolking
37% is, en hun aandeel in de werkloosheid 72%. Bovendien is de inschrijvingsduur in de steden gemiddeld langer dan
in de rest van Zuid-Holland: met name
wijst het rapport op de lange gemiddelde
werkloosheidsduur in Rotterdam (12,1
maanden voor mannen en 9,7 maanden
voor vrouwen tegenover 8,5 en 7,2
maanden voor de gehele provincie).
Voor alle leeftijdscategorieen geldt dat
de werkloosheid in de steden groter is
dan in overig Zuid-Holland.
Van de werklozen, woonachtig in
Zuid-Holland, afkomstig uit wervingslanden woont ± 80% in Rotterdam en
Den Haag. Van de werklozen afkomstig

De geografische afgrenzing van de
stedelijke arbeidsmarkt is van grote invloed op de werkloosheidscijfers. Neemt
men de grootstedelijke agglomeratie inclusief voorsteden tot uitgangspunt dan
zijn de resultaten minder dramatisch
dan wanneer men de grote stad los van
zijn regionale inbedding in ogenschouw
neemt. Onderscheidt men daartegenover binnen de stedelijke arbeidsmarkt
naar afzonderlijke stadsdelen, dan blijkt
de spreiding van de werkloosheid zeer
ongelijkmatig. In Rotterdam, waar een
uitstekende poging is ondernomen de
werkloosheid naar wijken te determineren, is gebleken dat de werkloosheid per
wijk varieert tussen 3% en 22% 8). In het
stadscentrum en enkele oude wijken op
de linker Maasoever bleek in 1978 ongeveer 40% van de totale werkloosheid in
Rotterdam te zijn geconcentreerd, terwijl daar slechts 25% van de afhankelijke
beroepsbevolking woonachtig was. De
spreiding in werkloosheid loopt parallel
met de afstand tot het stadscentrum. In
het Rotterdamse rapport wordt daarover
opgemerkt: ,,Naarmate de wijken verder
van het stadscentrum zijn gelegen is de
werkloosheid lager” 9). Bovendien doet
de concentratie van werkloosheid zich
voor in een gebied dat tevens wordt gekenmerkt door slechte woonomstandigheden en een tekortschietend voorzieningenniveau. Van belang is om op te
merken dat de geografische plaats van
grote verklarende betekenis blijkt te zijn.
Het feit dat men woonachtig is in een
achterstandswijk of niet, is van grotere
betekenis dan het feit dat men Neder-

1) Memorie van Toelichtin| van het departement van Sociale Zaken. Rijksbegroting voor
het jaar 1978, biz. 48.
2) Idem voor het jaar 1980, biz. 69.
3) Nota regionaal sociaal-economisch beleid
1981-1985, februari 1981, biz. 171.
4) De arbeidsmarkt in april 1981, Ministerie van Sociale Zaken, biz. 4.

5) Idem, biz. 230 en 163.
6) Een invemarisatie van de aard en omvang

der werkloosheid in de grote steden van

Zuid-Holland per ultimo oktober 1980,

Stichting Economisch-Technologisch

Insti-

tuur voor Zuid-Holland, mei 1981, biz. 47e.v.
7) Werkloosheid in de Rotterdamse wijken,
Secretarie-afdeling Economische Zaken, Rotterdam, mei 1980, biz. 25.
8) Idem, biz. 9.
9) Idem, biz. 8.
751

lander of immigrant is (ook de werkloosheid onder Nederlanders is in de oude

wijken aanzienlijk hoger dan elders in de
stad). Ook wanneer men de werklozen
naar leeftijd onderscheidt, blijken ,,in

stadsdelen met -hoge werkloosheid in
procenten van de afhankelijke beroepsbevolking (…) alle leeftijdsgroepen onevenredig zwaar te worden getroffen
door werkloosheid” 10). De resultaten
wijken niet wezenlijk af van onderzoeks-

dienstensector. De stedelijke werkgelegenheidstoename in de dienstensector
is in de jaren zeventig evenwel gaan stagneren: een absolute afname is soms reeds
waarneembaar. De dalende bevolking

zelf vraagt om minder diensten en oefent
dus een drukkende werking uit op de tertiaire werkgelegenheid. Bovendien werkt
het doorzetten van het automatiserings-

uitkomsten in andere steden 11). De

proces in de commerciele dienstverlening
een werkgelegenheidsafname in de hand.
Deze effecten zijn van grote betekenis

samenhang tussen woonomgeving en

omdat de dienstensector in de grootste

arbeidsmarktpositie is een duidelijke indicatie voor gettocultuur, die in Ameri-

steden een overheersende plaats inneemt.

kaanse studies over de dubbele arbeidsmarkt de grondslag vormt voor het ont-

staan van een secundaire arbeidsmarkt 12).
Specifiek stedelijke ontwikkelingen
Naast de factoren die de arbeidsmarkt

nationaal bei’nvloeden, worden de ontwikkelingen op stedelijke arbeidsmarkten bepaald door enige specifieke processen met betrekking tot de bevolking,
de werkgelegenheid en de werkloosheid 13). De bevolking is in de meeste
grote steden, en met name in de vier

grootste steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht), tussen 1972

en 1979 gedaald ten gevolge van toenemende vertrekoverschotten en afnemende werkgelegenheid. De omliggende provinciale gebieden tonen een tegenovergestelde ontwikkeling. Tegenover het

toenemend vertrekoverschot staat in de
grotere steden een groeiend aandeel van
buitenlanders. De toestroom van buitenlanders bedroeg in de drie grootste
steden 4 a 6% (van de bevolking in 1972)
tussen 1972 en 1979. Vanwege goedkopere woonruimte hebben zich vele

buitenlanders uit Middellandse-Zeegebieden in de steden gevestigd. Veel exrijksgenoten hebben daar eveneens een

plaats gezocht. Bovendien treedt ,,vergrijzing” op: in steden met een hoog vertrekoverschot is het aandeel vandejongeren gering. De verslechtering van de kwa-

liteit van de stedelijke woonomgeving en
de verbetering van de infrastructuur inde
rand- en buitengebieden hebben, te
zamen met de stijging van de welvaart,
vooral jonge gezinnen ertoe gebracht de

steden te verlaten. De vertrekkers kenmerkten zich door een relatief hoog opleidingsniveau en dito inkomen.
De stedelijke werkgelegenheid ver-

toont eendalendetendens. Het nationale
gegeven dat de industriele sector met
steeds minder arbeidsplaatsen toe kan,
heeft zich in sterkere mate gemanifesteerd in de grote steden. Verplaatsing
en opheffing van bedrijven en het tot
stand brengen van bedrijfsuitbreidingen
elders in het land, hebben met name de
industriele werkgelegenheid in de grote
steden verkleind. Deze afneming is ge-

durende de jaren zestig gecompenseerd
door een groei van arbeidsplaatsen in de
752

Uit de Nota regionaalsociaal-economisch
beleid 1981-1985 blijkt het aandeel van

kige aansluiting wanneer anderzijds
industriele werkgelegenheid zich me
en meer verwijdert uit de grote stad. 1
kwaliteit van de arbeidsvraag in
dienstensector sluit in het algemeen min

der aan op het stedelijk aanbod. Boven-1
dien ondervinden de ,,achterblijvers” in]
de stad concurrentie op de arbeidsmarkt 1
(en naar te verwachten is, juist in del
kwalitatief betere banen) vanuit de rand-f

en buitengebieden. Veel van de vertrek-j
kers hebben hun baan in de stad behou-1
den. De grote steden vertonen grote in- j
komende-pendelsaldi, die in de periode

1971-1977 vrijwel overal aanzienlijk zijn !
toegenomen. Tegen deze achtergrond is

de dienstensector in de stedelijke werk- verklaarbaar dat de grote steden (in
gelegenheid in Den Haag, Amsterdam, tegenstelling tot de hun omringende proUtrecht, Leiden en Rotterdam boven de vincies) zeer grote aandelen minder ge70% te liggen 14). De teruglopende werk- schikten kennen in de werkloosheid
gelegenheid in grote steden wordt dus (Amsterdam 34,2%, Den Haag 24,3%,
heden ten dage bei’nvloed door indus- Rotterdam 28,9%, versus overig Noordtriele en dienstenverplaatsingen, waarbij
Holland 16% en overig Zuid-Holland
de verplaatsingsactiviteit in de diensten19,9%) 17).
sector toeneemt 15). De grootste terugval (4 a 5% in de periode 1975-1978) is in
Amsterdam en Den Haag opgetreden. Redenen voor miskenning en
In de rest van de provincie is de afgemisdeeldheid
lopen jaren sprake geweest van een groeiende werkgelegenheid, vooral door een
Bovenstaande cijfers en ontwikkelinsterke groei van de dienstensector. Kengen maken duidelijk dat de stedelijke
nelijk is de dalende tendens in de werk- arbeidsmarktproblematiek omvangrijk
gelegenheid dus een specifieke trek van
en ,,eigenaardig” is. De relevantie om
deze geografische invalshoek tot uitvalsde stedelijke arbeidsmarkt.
De werkloosheid is resultante van de
basis van sociaal-economisch beleid en
confrontatie van beroepsbevolking en
arbeidsmarktbeleid te nemen is hoog.
werkgelegenheid. Hierboven is opge- Tot op heden is de aandacht voor de stemerkt dat de stedelijke bevolking is ge- delijke arbeidsmarkt als analyse- en bedaald en dat de beroepsbevolking qua
leidskader gering en van recente datum.
samenstelling is gewijzigd. De werkge- Dat is begrijpelijk vanwege de aard van
legenheid is eveneens gedaald en qua
het probleemgebied dat vooral ontstaan
samenstelling gewijzigd. Het resultaat is op lokaal en regionaal niveau. Tussen
is een omvangrijke stedelijke aanslui- de ,,gevestigde” analyse-eenheden en
tingsproblematiek. Ten eerste als gevolg
probleemvelden op de arbeidsmarkt
van het — nationale — tekort aan ar(tekort arbeidsplaatsen, aansluitingsprobeidsplaatsen in het licht van het arbeidsblemen tussen vraag en aanbod, invloed
aanbod, waar ook de stedelijke arbeidsvan de technologie op de arbeidsmarkt,
markt onder gebukt gaat. Ten tweede — zwakke-groepenbenadering zoals vroumeer specifiek stedelijk — door een ge- wen, jeugdigen, langdurig werklozen
brek aan kwalitatieve aansluiting. De
etc.) verovert de grote-stadswerkloosafneming van industriele werkgelegenheid en (soms absolute, soms relatieve)
toeneming van arbeidsplaatsen in de
commerciele en niet-commerciele dienstIdem, biz. 11.
verlening heeft een niveauverhogende 10) Voor gedetailleerde resultaten over Rot11)
tendens van de arbeidsvraag bewerkstel- terdam, Amsterdam, Utrecht, Eindhoven,
ligd. Daartegenover zijn de hogere-in- Den Haag en Breda, zie F. C. Valkenburg,
komensgroepen (veelal beter opgeleid) Stedelijke arbeidsmarkt, Tilburg, 1980, hfst. 2.
12) Zie voor
de
de stad uitgetrokken en is het aandeel theorie van de een overzichtssludie over C.
dubbele arbeidsmarkt F.
minder opgeleiden (mede door migratie Valkenburg en A. M. C. Vissers, Theorie van
van buitenlandse werknemers en ex- de dubbele arbeidsmarkt, Tilburg, 1978. Zie
voor de positie van de stedelijke arbeidsrijksgenoten) toegenomen.
Valkenburg concludeert uit verken- markt daarin F. C. Valkenburg, op. cit.,
biz. 80-92.
nend onderzoek dat ook afgezien van
13) In deze paragraaf is informatie ontleend
deze groepen de steden een toevluchts- aan: Nota regionaal sociaal-economisch
oord zijn geworden voor lagere-inko- beleid 1981-1985. F. C. Valkenburg, op. cit.,
Arbeidsmarklverkenning 1981,
mensgroepen 16). De mobiliteitsgeneigd- en dede Arbeidsmarkt, maart 1981. Raad
voor
heid daarvan is gering. Voor de steden 14) Nota regionaal sociaal-economisch bebetekent dit dat een relatief omvangrijk
leid 1981-1985, label 46, biz. 229.
15) Idem, biz. 164.
deel van de beroepsbevolking op een
16) F. C. Valkenburg, op. cit., biz. 15.
functioneel en geografisch beperkte ar17) Arbeidsmarktverkenning 1980, Raad
beidsmarkt opereert. Deze processen voor de Arbeidsmarkt, april 1980, biz. 55,
aan de aanbodzijde verhogen de gebrek- label 33 (cijfers per eind januari 1980).

slechts met moeite een eigen plaats.
tmplexiteit en hardnekkigheid van dit
:hijnsel rechtvaardigen meer onder:ksaandacht en beleidsactie. Een
:tsmatige weergave van redenen voor
:ze ondermaatse aandacht prikkelt
hopelijk om zich in deze problematiek
te verdiepen.
Ten eerste is het gebruikelijk de werkloosheidsproblematiek uit te drukken in
procenten van de afhankelijke beroepsfbevolking. Regionaal of provinciaal
wordt daarmee duidelijk waar de relatieve werkloosheidsdruk het grootst is.
Het zegt echter niets over de absolute
omvang van de werkloosheid. Deze
hangt samen met het feit of ergeografisch
van een dunne of dichte arbeidsmarkt
sprake is. Het gebruik om met procentuele gegevens te werken is voor de grote
steden met hun dichte arbeidsmarkt na(delig. De werkloosheid bedroeg bij voorbeeld in de provincie Groningen in 1980
9,1% en dat betekent dat 13.600 mensen
zonder baan waren. In Zuid-Holland
bedroeg de werkloosheid in dat jaar
,,slechts” 4,7%: in absolute zin betekende
dit evenwel werkloosheid voor 45.300
mannen en vrouwen 18). Gaat men uit van
een Rotterdamse beroepsbevolking van
± 210.000 en een werkloosheid van 8,3%
in 1980 19) dan is er een beleidsopgaaf
om voor 17.430 mensen een arbeidsplaats te zoeken. Het aantal werklozen
in de stad Rotterdam ligt boven het aantal werklozen in de provincie Groningen! Tegen deze benadering wordt nogal eens aangevoerd dat slechts de regionale component — dat deel van de werkloosheid dat regionaal uitstijgt boven
het nationale gemiddelde — specifieke
beleidsaandacht nodig maakt: ter bestrijding van de werkloosheid op of
onder het gemiddelde zou met algemene
beleidsmaatregelen kunnen worden volstaan. Hiertegen moeten twee dingen
worden ingebracht. Ten eerste is hierboven de specifieke aard van de stedelijke arbeidsmarktproblematiek uiteenIgezet. Dit specifieke karakter verdwijnt
niet wanneer het relatieve werkloosheidsniveau onder het nationaal gemiddelde percentage komt. Ten tweede
wordt in deze benadering miskend dat
een kwantitatief groot bestand aan werklozen in een dichtbevolkt gebied, dat een
stad per definitie is, aparte gevolgen
heeft die los van de relatieve werkloosheidsdruk, beleidsaandacht vragen.
Ik raak daarmee aan een tweede reden
fevoor geringe aandacht voor de grotef.stadswerkloosheid. De signaleringseenheden in het arbeidsmarktbeleid zijn van
oudsher het GAB-rayon, de provincie en
i; het land. De indeling van gegevens per
stad (die niet samenvalt met het GABrayon) of per stadswijk is niet gebruikeflijk. In de praktijk wordt veelal in het
landelijke arbeidsmarktbeleid van per
provincie geaggregeerde gegevens uitgegaan. De stedelijke problematiek is
daarin lange tijd verscholen gebleven.
fNodig lijkt in de routine van gegevens6ESB 5-8-1981

verzameling de grote steden als een aparte
categoric op te nemen en binnen een
regionale component in de werkloosheid
tevens een stedelijke en wijkcomponent
ter onderscheiden.
De arbeidsmarktproblematiek van de
grote steden is voorts sterk verweven met
andere problemen. Ruimtegebrek, congestieverschijnselen, slecht woonklimaat,
multiraciale-samenlevingsaspecten, milieuproblemen, gemiddeld laag opleidingspeil van de beroepsbevolking enz.
zijn soms oorzakelijk, soms als effect
verbonden met stedelijke werkloosheid.
Een gecodrdineerde aanpak — en daarin
ligt een derde reden voor beperkte aandacht voor grote-stadswerkloosheid —
van deze probleemkluiven over verkokerde beleidssectoren been, ontbreekt.

De Nota regionaal sociaal-economisch
beleid 1981-1985 merkt op: ,,Te weinig
lijken dwarsverbanden aanwezig tussen

de verschillende beleidssectoren die de
sociaal-economische ontwikkeling van
de steden bei’nvloeden” 20). In het verkeers- en vervoersbeleid tracht men congestieverschijnselen te bestrijden, in het
stadsvernieuwingsbeleid
wordt het
slechte woon- en leefklimaat aangepakt,

Een Urgentie Programma Grote Stad
(UPG) en andere suggesties
Voor de grootstedelijke arbeidsmarktproblematiek ontbreekt een institutio-

neel platform van waaruit de problemen
gebundeld kunnen worden aangepakt.
Hier ligt een van de concrete mogelijk-

heden om de arbeidsmarktsituatie in de
grote steden te doen verbeteren. In het
ontbreken van zo’n bundeling moet toch
bij voorbeeld een reden worden gezocht
voor het feit dat de voortzetting van
spreiding van rijksdiensten als intentie
is gehandhaafd, ondanks de met kracht

van argumenten en cijfers aangetoonde
verslechterde Haagse regio 23) en de
onlangs gepubliceerde sombere prognoses voor de jaren tachtig bij ongewij-

zigd beleid 24).
Andere concrete bijdragen — die aan
een institutionele bundeling voorafgaan
— zijn allereerst een registratie en categorisering van arbeidsmarktgegevens die

nadrukkelijk zijn afgestemd op het stedelijk kader. Verwacht mag worden dat
het nu lopende onderzoek naar de omvang, oorzaken en bestrijdingsmogelijkheden van de grote-stadswerkloosheid in

in het milieubeleid wordt milieuhinder

de drie westelijke provincies onder

in de steden tegengegaan; over de wijze
waarop de effecten van dit beleid op el-

auspicien van de minister van Sociale
Zaken daarvoor aanwijzingen levert.

kaar en op de arbeidsmarktsituatie in-

Zoals hiervoor gesteld zullen stedelijke
grenzen meer in de routine van gegevensvergaring moeten worden opgenomen.
Voorts zou in algemene zin in arbeidsmarktonderzoek meer dan tot heden, de

Deze rubriek wordt verzorgd door de
afdeling Sociaal-Economisch Beleid
van de Erasmus Universiteit Rotterdam

geografische invalshoek (van stedelijke

agglomeratie, stad of stadsdeel) dienen

werken is echter weinig bekend. Naast
een beter inzicht in de gecompliceerde

te worden gebruikt. Wellicht is deze
invalshoek onderbelicht in arbeidsmarktonderzoek omdat de Nederlandse
sociologie — van waaruit veel arbeids-

samenhang tussen stedelijke problemen

marktonderzoek wordt verricht — in

is het noodzakelijk de samenhang tussen

haar profilering ten opzichte van de

de verschillende beleidsinspanningen te
versterken 21). Een extra complicatie is
dat de beleidsbevoegdheden per sector
veelal berusten op verschillende niveaus.

sociografie, waaruit zij is ontsproten,
zich sterk van geografisch bepaalde probleemstellingen heeft afgewend.
Ten slotte is uit het voorgaande dui-

Stadsvernieuwing is primair een ge-

meentelijke aangelegenheid, infrastructurele voorzieningen behoren met name

tot de provinciale competentie en arbeidsvoorzienings- en werkgelegenheidsmaatregelen zijn vooral resultaat

van nationaal ontwerp. De naar bestuursniveau en ook naar departement
,,gescatterde” situatie is naar mijn oordeel geen aanleiding om te pleiten voor

overdracht van bij voorbeeld bevoegdheden op het gebied van arbeidsvoorziening naar het provinciale of gemeente-

lijke vlak 22). Wel is een veel sterkere
coordinatie in de aanpak van de problematiek dan tot op heden zeer noodzakelijk. In dit opzicht valt veel te leren van
het Integraal structuurplan noorden des
lands en de Perspectievennota ZuidLimburg, waar een gerichte aanpak van
problemen in geografisch verband tussen
verschillende departementen en met in-

schakeling van lagere overheden tot
stand is gekomen.

18) Jaarverslag arbeidsmarkt 1980, Ministerie van Sociale Zaken, mei 1981, biz. 30,
label 37.
19) Nota regionaal sociaal-economisch be-

leid 1981-1985, biz. 231, label 50.
20) Idem, biz. 171-172.
21) Idem, biz. 172.
22) Ook de recenl uitgebrachle (juni 1981)

periodieke rapportage gaal uit van de primaire veranlwoordelijkheid van het rijk voor

de uilvoering van hel arbeidsvoorzieningsbeleid, De economic van Zuid-Holland, provinciale beleidsnota en periodieke rapportage,

november 1980, biz. 169. Zie voor andere
opvallingen, Het werkgelegenheids- en het
werkloosheidsbeleid van enkele grote gemeen-

ten in Nederland, seplember 1980, rapporteur
M. C. I. Geraets, biz. 76, en De gemeentelijke overheid — werk aan de winkel?; verslag

van een congres, Economisch Insliluut KU,
Nijmegen, 19 maart 1981.
23) Nota over de spreiding van Rijksdiensten,
Regionale Raad voor de Arbeidsmarkl ZuidHolland, februari 1981.
24) De economie van Zuid-Holland, op. cil.,
biz. 103-111.

753

c>

delijk dat een samenhangende aanpak
van probleemcomplexen nodig is waar-

in de oplossing van de stedelijke werkloosheid de aanpak van andere vraagstukken veronderstelt of met zich brengt.
In analogic denkend met het Integraal
structuurplan noorden den lands en
de Perspectievennota Zuid-Limburg is
het de hoogste tijd daartoe een Urgentie Programma Grote stad (UPG) tot
stand te brengen dat institutioneel de
zorg tot uitdrukking brengt voor de beroerde situatie in de grote steden en van

waaruit bestuurlijk en financieel-economisch gecoordineerd wordt gewerkt aan
verbetering.
W. van Voorden

754

Auteur