ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
En toch beweegt het!
De gedeeltelijke loonmaatregel die minister Albeda
voor het komend jaar heeft aangekondigd, houdt in een
aantal opzichten een verbetering in ten opzichte van de
loonmaatregel die momenteel van kracht is maar o p 31
december afloopt. Hoewel elke loonmaatregel een verstarrend element is in de arbeidsverhoudingen, is d e rigiditeit van de nieuwe ingreep toch duidelijk minder dan
die van de oude. Weliswaar lijkt minister Albeda een
bijzonder groot risico te nemen door niet de initiële loonstijging geheel af te grenzen, maar o p die manier wordt
tenminste niet bij voorbaat het functioneren van d e arbeidsmarkt geheel en al gedwarsboomd. Waar onder het
huidige regime de minister in speciale gevallen vrijstellingen en ontheffingen van de loonmaatregel moest verlenen (b.v. voor vuil en zwaar werk) kan het nu in bedrijven of bedrijfstakken aan de sociale partners zelf worden
overgelaten om afhankelijk van de arbeidsmarktsituatie
enige differentiatie in d e loonvorming aan te brengen.
Het dreigement dat er alsnog een volledige loonmaatregel
komt als de onderhandelingspartners van d e geboden vrijheid misbruik zouden maken door via extra cao-verhogingen het verlies aan prijscompensatie goed te maken,
moet toereikend zijn om de initiële loonstijging binnen
de perken te houden. Nu al een groot deel van d e cao’s
voor het komend jaar is afgesloten, lijkt mij deze strategie van de minister niet eens geheel kansloos.
Het is bijzonder van belang dat minister Albeda thans
uiterst voorzichtig te werk gaat, o m d e weliswaar nog
zeer minieme, maar toch merkbare bewegingen in de
standpunten van de sociale partners niet weer geheel te
blokkeren. Terwijl met de looningreep begin dit jaar in
één klap vrijwel het gehele onderhandelingsklimaat voor
geruime tijd werd bedorven, lijkt er nu een grotere kans
te zijn dat er o p deelterreinen van het arbeidsvoorwaardenbeleid nog zekere openingen blijven voor overleg tussen de sociale partners. ,,Toch is e r een begin van beweging”, schreef minister Albeda o p 4 november in de Volkskrant. En zou men die opvatting nog als een uiting van persoonlijk en beroepsmatig optimisme kunnen zien, ook
SER-voorzitter De Pous merkte in september jl. op, dat
er ,,momenteel, meer dan in het recente verleden, kansen
aanwezig (zijn) voor maatschappelijke overeenstemming
over het te voeren sociaal-economisch beleid”. Het behoeft geen betoog dat het van grote betekenis zou zijn,
als de impasse waarin de arbeidsverhoudingen de laatste
jaren terecht zijn gekomen, o p enigerlei wijze zou kunnen
worden doorbroken.
Heel belangrijk was in dat verband natuurlijk de notitie
Doormodderen of durven I) die afgelopen zomer door het
federatiebestuur van de Industriebond FNV werd uitgebracht en waarin een duidelijke keus werd uitgesproken
voor werkgelegenheid boven behoud van d e koopkracht.
O p hoeveel weerstand deze notitie onder de leden ook
stuitte, geleidelijk aan hebben de verkondigde inzichten
toch enig terrein gewonnen. Ook in de ontwerpnota over
het sociaal-economisch en arbeidsvoorwaardenbeleid
voor 1981 van de FNV komt een zelfde prioriteitsstelling
voor. Niet alleen de gemaakte keuze was echter van belang, ook d e bewoordingen waarin het federatiebestuur
zich uitdrukte en de sfeer die de notitie ademde, duidden
o p een zekere verbetering van het klimaat waarin onderhandelingen kunnen plaatsvinden.
Onlangs is ook van de kant van de werkgevers een nota
gepubliceerd die een versoepeling bevat van eerder inge-
ESB 19-1 1-1980
nomen standpunten. Het betreft hier een verslag van de
Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties over
de arbeidsduur 2). De afwijzende opstelling die de werkgevers vorig jaar tijdens de cao-onderhandelingen ten
aanzien van d e arbeidstijdverkorting aan de dag legden, wordt in de nieuwe nota losgelaten. Onder beperkende voorwaarden ten aanzien van de bedrijfsfijd, d e arbeidskosten en de mate van differentiatie
(dit uit vrees voor uitstralingseffecten) wordt de jaarlijkse
arbeidsduur bespreekbaar geacht. Bovendien wordt aanbevolen dat de werkgevers ,,hun verzet tegen deeltijdarbeid . . . . . opgeven en oplossingen gaan zoeken voor de
daaraan verbonden organisatorische en kostenproblemen”. De werkgevers zijn nu blijkbaar ook tot het inzicht
gekomen dat verdeling van de werkgelegenheid onderdeel
zal moeten uitmaken van een oplossing voor het ernstige
tekort aan arbeidsplaatsen dat dreigt te ontstaan als gevolg van een zeer omvangrijke toename van het arbeidsaanbod in de komende jaren. Zij zien in dat het beperken
van de werkloosheid uiteindelijk ook rechtstreeks in hun
eigen belang is. De nota De arbeidsduur is door de vakbeweging positief ontvangen. Kok en Van Veen achten
een basis aanwezig o m over werktijdverkorting in het algemeen een gesprek o p gang te brengen.
Geen vooruitgang is nog geboekt met betrekking tot
het overleg inzake het wegnemen van knelpunten op de
arbeidsmarkt. Maar wellicht zou ook hier d e tijd rijp
kunnen zijn voor een heropening van de besprekingen
over dit onderwerp in een betere sfeer dan waarin zij vorig
jaar vastliepen. De verhitte gemoederen zijn inmiddels
misschien wat bekoeld en standpunten die eens onwrikbaar leken zouden nu wellicht met wat meer gevoel voor
relativering kunnen worden bekeken.
Een bron van tegenstellingen vormt momenteel nog het
overleg over het omzetten van loonmatiging in werkgelegenheid. Gelijktijdig met het afroepen van de gedeeltelijke looningreep, kondigde minister Albeda aan dat de
werkgevers bij wet zullen worden gedwongen met werknemers te praten over uitbreiding van de werkgelegenheid. De 2% prijscompensatie die bij d e bedrijven
blijft zitten, zal onderwerp moeten zijn van overleg. Het is
geenszins in te zien hoe zo’n wet reële betekenis zou kunnen krijgen. Wel is de aankondiging van een dergelijke
wet te beschouwen als een duidelijke aanwijzing van het
kabinet aan de werkgevers dat zij zich o p dit cruciale punt
in het arbeidsvoorwaardenbeleid niet als slakken int hum
huisjes moeten blijven terugtrekken. Bovendien kan wederom – worden geconstateerd dat met de partiële
loonmaatregel wordt beoogd het voeren van o n d e r h a delingen in elk geval niet geheel en al te blokkeren. Het
zou een winstpunt zijn als deze opzet slaagt, ook al kunnen spoedige resultaten o p verschillende fronten nog niet
worden verwacht. Maar heeft ook Galileï niet langmoeten wachten voordat zijn ,,Eppur si muove” werd’ aanvaard?
L. van der Geest
I) Onlangs nog uitvoerig in ESB geanalyseerd. Zie A. Peper
m.m.v. P. van der Reijden, De sociaal-politieke betekenis van de
voorstellen van de industriebond FNV, ESB,.29 oktober 1980,
2 ) Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties RCO, De
arbeidsduur, Verslag van de Commissie Arbeidsduur RCO aan
het Centraal Beraad Arbeidsvoorwaarden, ‘s-Gravenhage, oktober 1980.
1 L
‘
B