Ga direct naar de content

De economische toestand in Tsjechoslowakije

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 26 1980

De economische toestand
in Tsjechoslowakije
IR. F. PINDAK*

De Tsjechoslowaakse economie is in ernstige problemen geraakt.
Dat komt het meest direct tot uiting op het gebied van de particuliere consumptie.
Er is sprake van tekorten aan eerste levensbehoeften en corruptie en zwarte handel tieren welig.
Daarnaast baart ook de handel met het buitenland ernstige zorgen. Het is niet juist deze
moeilijkheden uitsluitend toe te schrijven aan de geringe beschikbaarheid van energie en
grondstoffen uit eigen bronnen. Ook het systeem van planeconomie wordt aangeduid als de
oorzaak van veel problemen. Momenteel worden in Tsjechoslowakije hervormingen
voorbereid van de economische planning, maar het ziet er niet naar
uit dat daarvan veel verbeteringen kunnen worden verwacht.

Economische crisis
De Tsjechoslowaakse economie heeft sinds de tweede wereldoorlog twee diepe inzinkingen gekend. De eerste crisis
trad op in de jaren vijftig omstreeks de tijd van Stalins overlijden, de tweede in het begin van de jaren zestig. Er zijn nu
tekenen dat het land OV een derde crisis afstevent. Die tekenen
zijn op verschillende terreinen zichtbaar, maar het duidelijkst
op het gebied van de particuliere consumptie, de buitenlandse
handel en de landbouw.
Hoe slecht het e r o p het gebied van de consumptie voorstaat, wordt beschreven in de Theses on consumption van
Charta 7 7 1). De Tsjechoslowaakse consumenten zien zich
voortdurend gesteld voor tekorten aan bepaalde goederen,
beperkte keus, en heel vaak goederen van slechte kwaliteit.
Zij stuiten o p allerlei moeilijkheden o p het gebied van consumentendiensten en ergeren zich aan consumptietoestanden
die beneden de waardigheid van beschaafde wezens zijn. De
beperkte keus aan kwaliteitsgoederen leidt tot een toestand in
het land, waarin men niet gaat winkelen, maar o p jacht gaat
naar goederen. De consument kan er nooit op rekenen dat
een winkel niet onder een of ander doorzichtig voorwendsel
(inventarisatie, aankomst van nieuwe voorraden, vakantie,
ziekte, verbouwing enz.) dicht is of dat de verlangde goederen
voorhanden zullen zijn. Aangezien er geen zekerheid is dat
gewenste artikelen elders of later wel beschikbaar zullen zijn,
kopen consumenten het eerste het beste beschikbare min of
meer passende artikel; goederen van slechte kwaliteit, die onredelijk duur zijn of die ze helemaal niet nodig hebben. Daar
komt bij dat individuele burgers gedwongen zijn steeds meer
tijd in hun winkeljachten te steken.
Zolang het communistische economische stelsel functioneert, kampt het al met tekorten aan consumptiegoederen (en
diensten). Nieuw is echter dat de tekorten zich steeds verder
gaan uitstrekken. Sinds de inval van het Warschau-pact in
Tsjechoslowakije, in 1968, is het handels- en dienstenverkeer
doortrokken van corruptie, zwarte handel, ongeboekte transacties en ruilhandel in schaarse goederen. Charta 7 7 betitelt
deze verschijnselen als de ,,tweede economische omloop” die
,,het leven voor velen draaglijk maakt en ons tegelijkertijd
voert naar een nieuw soort maatschappij, die ruilhandel bedrijft”.

Uit de officiële cijfers over de particuliere consumptie blijkt
nauwelijks iets van tekorten. Communistische statistici geven
maar zelden tegenvallers toe. In Tsjechoslowakije is dat maar
eenmaal gebeurd, toen in 1953de particuliere consumptie per
hoofd volgens de officiële statistiek met 5% terugliep. In het
begin van de jaren zestig zouden de Tsjechoslowaken er (officieel) maar een heel klein beetje op achteruit zijn gegaan door
wat genoemd werd een ,,geringe vertraging” in de consumptie
per hoofd in 1962, a l gaf men toe dat het nationale inkomen,
de industriële produktie en het gemiddelde reële loon waren
gedaald. Er is echter reden om aan te nemen dat de terugval
veel ernstiger was dan werd erkend. Evenmin worden de
prijsstijgingen deugdelijk geregistreerd. Communistische staten lijden aan ,,verborgen inflatie”. Westerse economen die
de centraal geleide communistische volkshuishouding hebben geprezen vanwege de succesvolle inflatiebestrijding
(vooral in Hongarije), hebben dit feit over het hoofd gezien.
Momenteel echter staan de communistische landen aan het
begin van een tijdperk van ,,open inflatie”. Al in 1973 toonde
d e officiële statistiek een ongebruikelijke stijging van 10,8%
van de winkelprijzen in Tsjechoslowakije. In 1979 stegen de
prijzen van consumptiegoederen opnieuw flink.
Naast de ,,verborgen inflatie” en de perikelen o p het gebied
van de consumptie is één van de belangrijkste problemen van
Tsjechoslowakije ook dat de handelsbalans sinds 1973 voortdurend een negatief saldo te zien geeft. Er is een groot, en nog
groeiend, tekort aan brandstoffen, grondstoffen, metalen,
chemische produkten en levensmiddelen. De tekorten
konden altijd worden goedgemaakt door export van machines, industriële uitrusting en consumptiegoederen. Deze export is thansechter onvoldoendegeworden omde toenemende
en steeds duurder wordende invoer te compenseren. Praag
heeft daarom besloten de uitvoer van consumptiegoederen te
vergroten ter vervanging van de slinkende uitvoer van
machinerieën. De consumenten zullen daarvan de nadelen
*De auteur is als wetenschappelijk medewerker in de economie der
centraal geleide stelsels verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
I) Chana 77, Theses on consumption, Czechoslovak Newslerrer,
vol. IV, no. 718. Enkele passages uit dit stuk zijn afzonderlijk bij
dit artikel weergegeven.

E
?

ondervinden. Het zal voor hen nog moeilijker worden in de
winkels te vinden wat ze nodig hebben. Daardoor zal er een
overschot aan koopkracht ontstaan dat althans ten dele
uitdrukking zal moeten vinden in hogere prijzen.
Niet alleen de handel met het westen vertoont tekorten,
o.a. omdat de Sowjetunie de levering van b.v. graan heeft gestaakt en weigert meer ruwe olie te leveren, een nieuw verschijnsel is dat sinds 1975 ook het saldo van de Tsjechoslowaakse handel met d e Sowjetunie negatief is. Dit saldo zou
eigenlijk positief moeten zijn, gezien de deelneming van
Tsjechoslowakije aan uitgebreide kapitaalprojecten in de
Sowjetunie, of o p zijn minst zou de balans in evenwicht moeten zijn, indien de Sowjetunie de Tsjechoslowaakse kredieten
net zo snel terugbetaalde als ze nieuwe gebruikt. De huidige
ongunstige situatie wordt veroorzaakt door de prijsverhoging die de Sowjetunie heeft doorgevoerd voor olie en grondstoffen. In 1975 maakte de Sowjetunie gebruik van de stijgende prijzen o p de wereldmarkt om de prijs van haar leveringen te verhogen, ook tegenover haar partners in d e Comecon; er werd zonder enige waarschuwing vooraf een fundamentele verandering doorgevoerd in de manier waarop contractuele prijzen binnen de Comecon werden vastgesteld. De
prijzen worden nu jaarlijks aangepast o p basis van de ontwikkeling van de wereldprijzen in de laatste jaren in plaats
van, zoals vroeger, eens in de vrdjaar. Ondanks de vroegere
overeenkomsten volgens welke de Comecon-prijzen vrij zouden zijn van monopolistische invloeden, rekent de Sowjetunie nu voor haar ruwe olie en aardgas prijzen die te vergelijken zijn met die van de OPEC. Daarentegen schijnt Tsjechoslowakije e r niet in te slagen van de Sowjetunie hogere prijzen
voor zijn machines te bedingen, welke overeen zouden komen
met de stijging van de prijzen o p de wereldmarkt. In 1978 bijvoorbeeld steeg de prijs van ingevoerde goederen met 23,7%,
terwijl uitvoerprijzen slechts 12,7% omhocg gingen.
Een probleem vormt ook de omvang van de buitenlandse
schulden. Nauwkeurige cijfers over de financiële verplichtingen van Tsjechoslowakije zijn jarenlang moeilijk te krijgen
geweest. Volgens westerse informatie staat Tsjechoslowakije
minder bij westerse banken in het krijt dan andere communistische landen. De Bank voor Internationale Betalingen
(BIB) in Basel stelde de schuldenlast van Tsjechoslowakije ultimo 1978 o p $ 1,2 mrd. Gezien het groeiende negatieve
saldo op de handelsbalans moet de schuldenlast echter aanzienlijk hoger zijn. Het gecumuleerde tekort over d e periode 1973-1978 bedroeg $3,5 mrd. waarin begrepen een bedrag
van $750 mln., dat verschuldigd is a a n de Sowjetunie. Daaruit valt op te maken dat de schuld aan het westen in feite tweemaal zo hoog moet zijn als door de BIB is berekend. Uitgedrukt in binnenlandse prijzen vertegenwoordigt het tekort
ongeveer een tiende van het nationaal inkomen.
De economische situatie werd in 1979 plotseling veel ernstiger door een slechte oogst en door onbevredigende industriële prestaties. De slechte oogst betekende eenextra invoer
van $ I mrd., waardoor het tekort o p de handelsbalans en de
schuldenlast zullen toenemen. Deze tegenslag in de econo! mische ontwikkeling zal niet alleen resulteren in een vermini derde consumptie, maar ook in een achteruitgang in de netto
, kapitaalvorming. Het is echter de vraag of vermindering van
de kapitaalinvesteringen doeltreffend zal zijn. In de twee vo’ rige economische crises was dat niet het geval. Voor een deel
immers komen de moeilijkheden ook voort uit een afnemende efficiency van de Tsjechoslowaakse industrie en landbouw
en uit de verslechterende positie o p de buitenlandse markt.
De uitrusting van de Tsjechoslowaakse industrie is al zo’n
, anderhalf maal zo oud als die van de ontwikkelde westerse
landen: 15 jaar tegenover 10 tot l l jaar.

I
l

Oorzaken
Praag wijt de ongunstige economische situatie aan ,,objec-

i tieve oorzaken”, zoals onvoldoende binnenlandse energie en
tekorten aan
grotendeels dezelfde argumenten
als vijftien jaar geleden werden aangedragen. Gesteld wordt
dat Tsjechoslowakije zijn energieplannen voor de jaren tach-

ESB 19-1 1-1980

tig moet herzien. In 1978 leefde men nog in de verwachting de
invoer van ruwe olie tussen 1980 en 1990 met 35% te kunnen
verhogen 2), maar in een toespraak te Ostrava in augustus
1979deelde premier Strougalmeedat dit niet mogelijk zou zijn
omdat ,,na 1980de invoer van grotere hoeveelheden olie door
levering uit niet-socialistische landen zou moeten worden verwezenlijkt, met alle neveneffecten vandien, in het bijzonder
hogere prijzen” 3). De Sowjetunie zal, zoals gezegd, haarolieleveranties niet opvoeren en Tsjechoslowakije zal ook geen
aardgasleveranties uit Iran krijgen. Met die leveranties zou in
1981 een begin worden gemaakt; in 1985 zou d e aardgasimport uit Iran 3,6 mrd. m3 per jaar belopen 4).
Het is niet duidelijk hoe Praag de energieproblematiek
wil aanpakken. Voorlopig probeert men de bouw van thermische elektrische centrales te bespoedigen, maar o p de
Tsjechoslowaakse televisie werd o p 3 oktober 1979 bekendgemaakt, dat het ,,tijdperk voor de ontwikkeling van nieuwe
thermische krachtcentrales zijn einde nadert”. Kerncentrales worden beschouwd als de ontwikkeling van d e toekomst.
Van de totale energievoorziening yan Tsjechoslowakije
moet dit jaar 5% door kerncentrales worden geleverd, en
ten minste 18% in 1985. Het is ovvallend dat er officieel niets
wordt gezegd over veiligheids- of vervuilingsproblemen.
Maar het tekort aan grondstoffen en brandstoffen is uiteraard niet de enige en waarschijnlijk ook niet de werkelijke
oorzaak van de Tsjecholowaakse problemen. Dezelfde tekorten doen zich immers ook voor in West-Europa en
Japan. Markteconomieën kunnen verslechterende (economische) omstandigheden evenwel beter opvangen. Zelfs
Strougal moest in Ostrava toegeven dat ,,grote behoeften
aan grondstoffen en energie” een eufemisme is voor verspilling veroorzaakt door technologische veroudering. Dat
is een bekend probleem van centraal geleide stelsels, en het
is tijdens de economische hervormingen van de jaren zestig
in Tsjechoslowakije veelvuldig geanalyseerd.
De technologische achterstand van Tsjechoslowakije
wordt duidelijk geïllustreerd door twee voorbeelden: de
textielmachinerieën en de micro-elektronica. In de jaren
zestig slaagde men erin een nieuwe technologie te ontwikkelen die de klassieke werkwijze van de textielindustrie veranderde. Het spinnen zonder spoel en met hydraulische en
pneumatische weefgetouwen werd vervolmaakt. Tsjechoslowakiie heeft evenwel maar kort van deze technoloaische
voorsprong kunnen profiteren. De voorsprong ging verloren
als eevok van d e bureaucratische hercentralisatie van het
regime van Gustáv Husák. Machines van de tweede generatie zijn nu elders gereedgekomen, evenals elementen voor de
derde generatie, maar Tsjechoslowakije is stil blijven staan.
Na d e inval van 1968 dwong de Sowjetunie Tsjechoslowakije
zijn economische hervormingen o p te geven, terwijl de
Sowjets er snel bij waren o m Tsjechoslowaakse uitvindingen
te exploiteren. Tsjechoslowakije werd gedwongen deel te
nemen in een plan van gezamenlijke ontwikkeling en specialisatie, waarbij de vervaardiging van bepaalde typen machines a a n Moskou moest worden overgedragen. Ook o p het
gebied van de toepassing van micro-elektronica, die beslissend is voor de kwaliteit en prijs van nieuwe typen machines
en het op de markt brengen ervan, heeft Tsjechoslowakije
de boot gemist. Hetzelfde is in het verleden gebeurd, toen vijf,zrenplannen de nadruk legden o p de k ~ a n t i t a t i e v e ~ r ovan
ei
de metallurgische en metaalverwerkende industrie en de ontwikkeling van de chemische industrie vertraagden.
u

Hervormingen
Hoewel ze het misschien niet openlijk toegeven zijn de
communistische plannenmakers zich zeer wel bewust van de
moeilijkheden die aan d e centraal geleide economie inherent
zijn, en hebben ze voortdurend getracht het stelsel van
binnenuit te hervormen. De twee vroegere crises zijn allebei
2) Plánnované hospodóistvi, no. 7, 1978, blz. 126.
3) ZernPdHské noviny, I september 1979.
4) Hospodo~skénoviny, 1 september 1979, blz. 2.

Charta ’77 over consumptie
Consumptieproblemen, vooral die van consumentengoederen en diensten, zijn al vele jaren de belangrijkste
zorg in Tsjechoslowakije. Er wordt commentaar o p geleverd in de pers, ze worden besproken over de radio en de
televisie, en vormen het meest voorkomende thema van
dagelijkse gesprekken. Zij zijn een favoriet onderwerp
van literaire werken, films en televisieseries.

*

*

*

Vorige winter werden de tekenen van d e crisis in de
Tsjechoslowaakse economie zeer duidelijk, en de consumenten werden er ernstig door getroffen. Herhaalde onderbrekingen van de elektrische stroom, storingen in de
warmtevoorziening van hele woonwijken, tekorten aan
steenkool voor kleine verbruikers en ernstige ontwrichting van het vervoer en de aflevering van goederen lieten
niet alleen onmacht zien om de gewone vraagstukken
van slechte weersgesteldheid op te vangen, maar ook
diepe kloven in de politieke en economische overkoepelende structuur, en in het bijzonder een volslagen gebrek
aan bekwaam bestuur.

*

*

*

Er is echter één sector van de bevolking waarvoor d e
dagelijkse zorgen van de gemiddelde verbruiker in het
geheel niet of slechts zeer zelden bestaan. Dat zijn die
bevoorrechte enkelingn die kopen in speciale zaken,
bevoorraad met een ruime sortering van goederen van
hoge kwaliteit, d e mensen die bijzondere bezorgdiensten
en kredietfaciliteiten genieten, en die niet zelf uit winkelen
behoeven te gaan. Hun zeer hoge inkomens ontheffen
de bevoorrechten van alle zorgen en moeilijkheden, zodat
ze dikwijls alleen uit de kranten en uit geruchten vernemen dat er tekorten zijn.

*

*

*

Een ander aspect – in d e sfeer van de sociale consumptie -is het steeds verder doordringende te kort schieten
van de gezondheidszorg en de welzijnsdiensten voor bejaarden, en de uitholling van d e oudedags- en invaliditeitspensioenen door de voortschrijdende inflatie.
Het milieu wordt ook verwaarloosd. Het peil van de
openbare hygiëne, de algemene toestand o p veel plaatsen
waar gewerkt wordt, d e sanitaire voorzieningen en de
esthetische aanblik van onze steden en dorpen zijn alle
volstrekt onaanvaardbaar. Het is duidelijk dat er meer
geld en beroepsaandacht aan deze zaken dienen te worden
besteed dan nu het geval is.
In plaats van de sociale-consumptiesector van jaar tot
jaar te zien verbeteren en zich uitbreiden, vinden we
stilstacid of zelfs achteruitgang in d e manier waarop in
de algemene behoeften aan gezondheidszorg, onderwijs,
welzijns- en sociale diensten, sport en lichamelijke opvoeding, cultuur en onderwijs a a n volwassenen wordt
voorzien.

*

*

*

De problemen van het onvoldoende tegemoetkomen
aan de ,behoeften der consumenten zijn onverbrekelijk
verbonden met de wijze waarop Tsjechoslowakije’s ecom a n k e n maatschappij zich hebben ontwikkeld. Zij weerspiegelen dieper gelegen politieke, sociale, economische,
morele en culturele moeilijkheden. Het bureaucratisch-

centralistische en nietdemocratische economische stelsel
weerspiegelt het verschil dat er bestaat tussen het maatschappelijke karakter van arbeid en d e overheersing van
het machtscentrum.

*

Ondemocratische beslisprocedures en de volstrekt onbevredigende toestand van d e nationale economie die
steeds verder ontwricht raakt, ongelooflijke verspilling
en armzalig beheer hebben de mensen onverschillig gemaakt voor hun werk, de gemeenschap, en zelfs hun eigen
toekomst. Vervreemding van het werk gaat samen met
de vervreemding van belangen, waaronder men ook kan
rekenen het streven naar overconsumptie als de markt
slecht voorzien is. Het slecht werkende distributiesysteem beheerst de dagelijkse speurtocht naar brood; de
neiging tot overconsumptie stuwt de mensen voort in een
onwerkelijke jacht naar steeds andere en modieuzere artikelen, steeds nieuwe symbolen van welvaart, in een onzinnige en slopende kringloop. Het tegenwoordige politieke regime moedigt de mensen aan zich te verliezen in
hun particuliere leven (gerichtheid o p consumptie) om
hun werkelijke interessen te onderdrukken, in het bijzonder scheppingsdrang, kritische zin, en openbarezaken.
Ondanks alle beweringen van het tegendeel is de kleinburgerlijke mentaliteit permanente werkelijkheid geworden.

*

De regering ziet zich voor een moeilijke situatie gesteld. Zij is zich zeer wel van de ernst ervan bewust, maar
is bang voor diep ingrijpende veranderingen. Vandaar
dat de wanhopige oproepen tot harder werken vergezeld
gaan van plotselinge, slecht voorbereide besluiten van
een vorm die met alle verkondigde socialistische grondbeginselen spotten: besluiten tot loonregeling, prijsverhoging, verandering van werktijden, enz. HG Öndemocratisch karakter van die besluiten is alleen mogeliik door
de volstrekte onverschilligheid van de bevolking, een
onverschilligheid die slechts aan angst kan worden toegeschreven. Deze onverschilligheid, die dikwijls gepaard
gaat met slonzig werk, komt ook voort uit het gevoel dat
het geen zin heeft te proberen goed werk te leveren in een
omgeving van ondeskundig beheer, twijfelachtig beleid
en ondemocratische besluitvorming. Materiële prikkels
versterken gewoonlijk slechts de formele loyaliteit en
leiden niet tot hogere produktiviteit, maar in de meeste
gevallen tot haastig, minderwaardig en ondoelmatig werk.

*

De huidige beleidsmaatregelen en praktijken op het
terrein van de verbruikers stellen duidelijk in het licht
dat de daarmee belaste personen onmachtig zijn om, op
grond van inzicht in werkelijke behoeften, de prioriteiten
te stellen die naar behoren tegemoet zouden komen aan
d e verbruikerswensen van enkelingen en van de gemeenschap als geheel. Hun onvermogen om zulke prioriteiten
aan te geven houdt er zeker verband mee dat zij ertegen
opzien het aan de maatschappij over te laten zich, onafhankelijk en creatief, zo te ontwikkelen dat ze aan onze
ecologische, economische en sociaal-culturele mogelijkheden en behoeften recht doet, en onze maatschappij
te bevrijden van schadelijke richtlijnen en belemmerende
afhankelijkheid.

/
i
1

1

1′
I
1

1

door hervormingsgolven gevolgd. In de jaren zestig, in het
bijzonder na januari 1968, ging de Tsjechoslowaakse hervorming in de richting van het ,,marktsocialisme” van
Joegoslavië tussen 1965 en 1971. De Sowjetunie onderdrukte evenwel het streven naar ,,marktsocialisme” in alle
staten van Oost-Europa nadat duidelijk was geworden dat
het, juist als in Joegoslavië, tot grotere politieke onafhankelijkheid kon leiden. Een Sowjetdocument, Verbetering van
het systeem van planning en beheer, dat werd uitgebracht
in juni 1979, keert terug tot de methoden uit Stalins tijd. De
nadruk wordt gelegd op de centraal voorgeschreven planning
met behulp van computers en/of materiële prikkels in een
hogere mate dan ooit. Daarmee is ook in Oost-Duitsland veel
ervaring opgedaan.
Het voorbeeld van de Sowjetunie en Oost-Duitsland wordt
in Tsjechoslowakije echter slechts schoorvoetend gevolgd,
zoals blijkt uit de schamele resultaten van de ,,proefnemingen” die in bepaalde geselecteerde bedrijven aan de gang zijn.
Afgezien van de ,,proefnemingen” is het uitblijven van enige
gedachtenwisseling over de mogelijkheid van economische
hervorming kenmerkend voor de huidige situatie in Tsjechoslowakije, terwijl in Polen en Hongarije volop theoretische
discussies aan de gang zijn. Voor economische hervorming
zijn evenwel politieke beslissingen nodig, en die wil Praag nu
juist vermijden. De drastische vermindering van de invoer
van sinaasappelen en bananen die vorig jaar werd gedecreteerd, zal in elk geval de oplossing van de problemen
niet dichterbij brengen, evenmin als het Oostduits-Russische
type van moderniseringen.
De kritieke economische situatie heeft de communistische
leiders gedwongen een nieuwe ,,verbetering – het woord
hervorming is in de ban gedaan – van het stelsel van planning en beheer” in de Tsjechoslowaakse volkshuishouding
aan te brengen. Te oordelen naar bepaalde uitspraken, in het
bijzonder tijdens de toespraak van premier Strougal van
maart van vorig jaar, zullen de veranderingen fundamenteel
zijn. Sommige van de uitgesproken beginselen klinken alsof
men naar het jaar 1967 terugkeert, of althans alsof men de
tegenwoordige Hongaarse economische politiek gaat imiteren. De Tsjechoslowaakse binnenlandse prijzen zullen worden blootgesteld aan de invloed van buitenlandse handelstransacties, en moeten gaan veranderen met de ontwikkelingen op de wereldmarkt. Het economische beheer zou dienen
te worden gedecentraliseerd; ondernemingen en fabrieken
hebben de toezegging gekregen zelf een
aandeel te krijgen in de beslissingsmacht. Het principe van het zelf financieren van investeringen wordt weer opgepoetst; staatssubsidies dienen een grote uitzondering te worden. De oude
belangrijkste indicator van succes, ,,bruto produktie”, zal
vervangen worden door de ,,netto produktie”, wat bijna
hetzelfde is als het ,,bruto inkomen*’, dat tijdens de periode
1966-1968 werd gehanteerd.
Als men evenwel later verschenen artikelen 5) over de
voorgenomen maatregelen nauwkeurig leest, blijkt zeer duidelijk dat de Praagse autoriteiten geenszins een terugkeer
tot een geleide markt, laat staan een open markt, voorbereiden, en dat de aangekondigde decentralisatie nogal twijfelachtig is. Niet de onderneming, maar het directoraatgeneraal van een verbond van ondernemingen of van een
grote onderneming moet de basiseenheid worden die volledige ,,khozrashchotw (autonomie) zal genieten. Slechts deze
bureaucratische lichamen (waarvan er enkele tientallen ziin)
zullen in de magere jaren die gaan komen wat meer onafh&
kelijkheid krijgen – en meer verantwoordelijkheid voor de
economische resultaten – jegens de Partij en de regering.
Maar hun greep op kleinere ondernemingen of fabrieken zal
nog sterker worden dan hij nu al is; er zullen alleen nog
beter geschikte instrumenten voor centraal beheer worden
toegepast. De directoraten-generaal zullen naar willekeur
kunnen beslissen over de tarieven van heffingen en lasten
voor de afzonderlijke ondernemingen of fabrieken; de laatste
restanten van uniforme maatstaven zullen worden afgeschaft. Even willekeurig zullen zij kunnen manipuleren met
stimuleringspremies in ondernemingen en fabrieken door
het vaststellen van succesindicatoren. Ondanks de verklaring
ESB 19-1 1-1980

over het zelf financieren van investeringen blijft het beslissingsproces ten aanzien van investenngsprojecten volledig
gecentraliseerd. Het grootste deel van de industriële investeringen – zo’n 60% – zal onder direct administratief beheer staan van de centrale organen. Wat er resteert aan minder belangrijke investeringsbeslissingen zal op merkwaardige
wijze worden ,,gedecentraliseerd”: het directoraat-generaal
krijgt van zijn ministerie een absoluut cijfer, een ,,grenswdie
in geen geval mag worden overschreden; dit bedrag wordt
het directoraat-generaal dan geacht ,,indirectwaan afzonderlijke ondernemingen of fabrieken toe te wijzen met behulp
van gedifferentieerde tarieven van heffingen op winst en afschrijvingen, en door ,,parametersw voor te schrijven voor
de exploitatie van vast kapitaal, moderniseringsprojecten,
enz. Bovendien zal het aantal centraal geplande materiaalbalansen worden verhoogd, zodat met ingang van volgend
jaar meer dan de helft van alle industriële produktie op
centraal niveau zal worden gepland, dat wil zeggen op het
niveau van ministeries (l20 artikelgroepen) en van directoraten-generaal (nog eens 230 artikelgroepen).
De nieuwe maatregelen die in 1981 en 1982 geleidelijk
zullen worden ingevoerd, lijken dus veel meer op het mislukte
Tsjechoslowaakse hervormingsplan met ,,lange-termijnnormen” van 1959 en 1960 dan op de latere hervorming van
het markt-type. Kennelijk is het belangrijkste doel van de
hele opzet ondernemingen en fabrieken te dwingen uiterst
zuinig met energie en grondstoffen om te springen, en de
stijging van de loonsom tot stilstand te brengen. Premier
Strougal heeft het met zoveel woorden gezegd: ,,we zullen
de werkers vragen zich meer inspanning te getroosten”. Het
vergroten van loonverschillen wordt aangeprezen als de juiste
aansporing voor meer inspanning, en dat is misschien de
enige ruimte die ondernemingen en fabrieken hebben voor
decentralisatie. Tegelijkertijd wordt de bevolking evenwel
gewaarschuwd dat opofferingen nodig zijn en dat de vroegere
groeicijfers van persoonlijke consumptie in toekomstige jaren niet meer verwacht mogen worden.
Het staat wel vast dat de Tsjechoslowaakse regering en de
leiding van de Communistische Partij voor heel wat moeilijkheden komen te staan als ze proberen de voor de eerstvolgende jaren aangekondigde strategie te volgen, want ook
in Tsjechoslowakije leven er andere economische begrippen
en verwachtingen, zoals bijvoorbeeld kan blijken uit de
7’heses on consumption, die anderhalf jaar geleden, in
mei 1979, door de Tsjechoslowaakse dissidentenbeweging
werden gepubliceerd en die verrassende overeenkomsten
vertonen met recente proclamaties en eisen van de Poolse stakers. Ook daarin wordt de vinger gelegd op het communistische wanbeheer van de nationale volkshuishouding als de
grondoorzaak van de lage levensstandaard, de corruptie, de
zwarte markt en de bijzondere voorrechten voor hoogwaardigheidsbekleders van de partij en veiligheidsbeambten, en
ook daarin worden vrije informatie en onafhankelijk werkende vakbonden als voorwaarden vooraf gesteld voor economisch en maatschappelijk herstel.
Maar ook bij technocraten en partijvolgelingen schijnt
er weinig geestdrift te zijn voor de nieuwe maatregelen.
Slechts partij- en regeringsfunctionarissen en enkele onbekende journalisten zetten de nieuwe economische politiek
uiteen. Geen enkele Tsjechoslowaakse econoom van enige
betekenis schijnt erbij betrokken te zijn. De reden daarvan
is duidelijk. De nieuwe Tsjechoslowaakse ,,verbeteringenw
volgen slechts het laatste Sowjet-model na; het enige verschil van belang is de aangekondigde aanpassing van de
Tsjechoslowaakse prijzen aan de wereldprijzen, en die is in
het centraal geleide stelsel uiterst moeilijk uit te voeren.
Echter, zonder de wil en het werk van de Tsjechoslowaken
hebben de nieuwe maatregelen weinig kans van slagen.
Dat zou wel eens heel snel kunnen blijken.
F. Pindak
5) Vgl. L. Lér, Kvalitativní zmëny v soustavE plhovitého fizení,
Enance a uver, jg. 30 (1980), nr. 6, blz. 361-369; V. Sourek, Rozvoy

chozra5Eotu a Úloha financi, idem, blz. 370-378.

12%

Auteur