Ingezonden
Een prijsscenario voor olie,
gas, kernenergie en kolen
DRS. H. P. VERWEY*
Vanwege het feit dat ik uit hoofde van
mijn functie vaak evaluaties van projecten onder oog krijg, waarvan de rentabiliteit grotendeels afhangt van de verwachte ontwikkeling van de prijzen van
energiedragers op lange termijn, heb ik
het artikel van de heer Valens in ESB
van 9 december 1981 over dit onderwerp met meer dan gewone belangstelling gelezen.
Met enige schroom, die voortvloeit uit
de indrukwekkend lange rij namen van
industrieen en instellingen die blijkens de
voetnoot achter de inhoud van dit artikel
staan, veroorloof ik het mij enige opmerkingen te maken.
Ik heb altijd wat moeite wanneer de
termen ,,prognose” en ..scenario” door
elkaar worden gebruikt om hetzelfde aan
te duiden. Voor mij geeft een energieprijsscenario een ontwikkeling van de
prijzen van energie die zich zou kunnen
voordoen. Of deze ontwikkeling ook gebeurt, kan en wil ik niet zeggen. Een
prognose van energieprijzen geeft daarentegen mijns inziens de (meest) verwachte ontwikkeling. Uit de verdere inhoud van het artikel blijkt dat we van
deze laatste omschrijving moeten uitgaan.
Hoewel gesteld wordt dat de voorspelbaarheid van energieprijzen uiterst beperkt is, wordt het ontwikkelde scenario
toch met een volgens mij te grote zekerheid gepresenteerd: afgezien van af-
wijkingen door politieke conjunctuur is
dit het meest waarschijnlijk te verwachten prijsverloop. Met een voorbeeld is aan te tonen waarom men uiterst
voorzichtig moet zijn. Voor de dollar is
een reele ,,evenwichtswaarde” aangenomen van f. 2,50. Er wordt nietsgezegd
over de veronderstellingen en de ,,hardheid” daarvan die hebben geleid tot die
,,evenwichtswaarde”. Wie de ontwikkeling van de dollarkoers van de laatste
jaren beschouwt, past wel op wanneer
hij in lange-termijnprognoses hier een
veronderstelling over moet maken. Wanneer de ,,evenwichtswaarde” van de dollar niet op f. 2,50 maar op f. 2 was gesteld, zou het absolute maar waarschijnlijk ook het relatieve prijsscenario er heel
anders hebben uitgezien. De olieprijslijn
zakt met ca. 25% en heeft dan een trendwaarde die verloopt van ca. f. 10 per
gigajoufe in maart naarf. 12 pergigajoufe
in 1990. Als gevolg hiervan ,,zakken”
ook de lijnen waarmee de trendwaarden
van equivalente prijzen van kolen t.o.v.
olie en t.o.v. aardgas worden weergegeven. De lijn van de kolenprijs zakt
waarschijnlijk ook maar niet in gelijke
mate. Kortom: een heel ander beeld wanneer men een belangrijke veronderstelling wijzigt.
Verondersteld wordt dat de stookolieprijs tussen 1981 en 1990 trendmatig
ree’el met 3% per jaar stijgt hetgeen betekent dat deze prijs in 1990 ca. 30% ho-
ger is dan in 1981. Deze stijging is gelijk
aan de veronderstelde stijging van de
ruwe-olieprijs over deze periode. In de
eerste plaats dient opgemerkt te worden
dat de ruwe-olieprijs in dollars wordt uitgedrukt en de stookolieprijs in guldens.
Dit betekent dat de ontwikkeling van de
dollarkoers mede bepaalt of de prijs van
stookolie ree’el meer of minder hard stijgt
dan de ruwe-olieprijs: meer als de dollarkoers stijgt, minder wanneer deze daalt.
Ten tweede houdt ree’el voor de OPEC in
dat zij de voor haar optredende koopkrachtvermindering vergoed krijgt. De
koopkrachtvermindering van de Nederlandse gulden behoeft hier niet aan gelijk
te zijn. Effect van dit verschil kan ook
weer een van de ruwe-olieprijs afwijkende reele ontwikkeling van de stookolieprijs zijn.
Om de kostprijs van elektriciteit op
basis van kernenergie te bepalen wordt,
hoewel dit nergens vermeld staat, gerekend met de nogal populaire constante-kostenmethode. Dit leid ik af uit
de opmerking dat gerekend is met een
reele rente van 4% en de in de beschouwing over kernenergie opgenomen label.
Ik vraag me sterk af of deze methode in
dit verband nu juist gebruikt mag worden. De auteur maakt gebruik van de berekeningen van ir. G. A. de Boer die met
deze methode werkt en stelt dat deze
,,een globale opstelling van de kosten
geven”. Weliswaar wordt ook gesteld dat
een groot aantal factoren invloed heeft
op de werkelijke kostprijs, waaronder
dan de nominale rentestand, maar daar
wordt verder geen rekening mee gehouden. In ESB van 20 mei 1981 en het
septembernummer van Energiespectrum
heeft dr. A. A. de Boer — juist naar
aanleiding van de berekeningen van
ir. G. A. de Boer — een aantal mijns inziens terechte waarschuwingen laten
*De auteur is werkzaam bij de Nederlandse Energie Ontwikkelings Maatschappij
(NEOM) BV te Sittard. Het artikel is ge-
schreven a litre personnel.
horen tegen het rekenen met de reele
rente.
De laatste opmerking geldt de uitspraak dat de belangrijkste beleidsrele-
wikkeling noodzakelijk is. En hoewel er,
ten einde een dergelijk totaalbeeld te
kunnen schetsen, verscheidene arbitraire
vante informatie de relatieve prijzen zijn.
keuzen zijn gedaan, meen ik niet dat dit
zonder noodzaak en zonder de gewenste
Wordt hiermee bedoeld „ de verhouding
zorgvuldigheid is geschied.
tussen de prijzen van de diverse substitueerbare energiedragers” of (ook) de verhouding tot de prijzen van andere goederen en diensten? Ook deze verhouding,
die bij voorbeeld tot uitdrukking komt in
het brandstofaandeel in de elektriciteits-
voordoen. Verschillen in het inflatietempo in verschillende landen worden geacht volledig tot uitdrukking te komen in
het feitelijke koersverloop.
Ten aanzien van het gebruik van de
reele interestvoet — in het scenario ge-
Dit geldt bij voorbeeld voor de veron-
gesteld op 4% — kan worden opgemerkt
derstelde, reeel constante evenwichtskoers van de dollar ten opzichte van de
dat dit tot verwarring aanleiding kan geven. Het hanteren van een nominate interestvoet vereist echter dat de prognose
Europese valuta’s. De grote betekenis
Naschrift
ding in het scenario worden geifntrodu-
voor het evenwichtskoersniveau van
f. 2,50 berust onder meer op de grotere
flexibiliteit van het economisch systeem
in de Verenigde Staten in vergelijking tot
ceerd. Men kan stellen dat het maken
van inflatie prognose de OBE te verging.
dat van West-Europa en de verwachte
H. P. Verwey
van de energieprijzen, eveneens in nomi-
door de feiten onderstreept. De keuze
prijs, is mijns inziens beleidsrelevant.
van de dollarkoers voor marktprijzen
van olieprodukten en andere energiedragers in Europa werd in 1981 nog eens
nale termen luiden. Om aan die eis te
kunnen voldoen, moet de geldonwaar-
Blijkens de laatste opmerking van de
heer Verwey heeft het zin het begrip reele
tieel aan energiedragers in Noord-
stijging nader te omschrijven. Bedoeld is
een prijsstijging ten opzichte van het algemene prijspeil (ook dit laatste begrip
van de Overleggroep Bedrijfsleven Ener-
Amerika. Bovendien leek deze keuze
is overigens niet duidelijk gedefinieerd).
gievraagstukken (OBE) plaatst, kan ik
aanvaardbaar gelet op de betrekkelijk
Het OBE-scenario richt zich in het bij-
meegaan. Het is juist dat dit, als meest
waarschijnlijk gepresenteerde scenario,
niet wordt verheven tot het laatste woord
ter zake van de toekomstige ontwikke-
geringe gevoeligheid van de relatieve
prijzen voor zelfs aanzienlijke wijzigin-
zonder op de relatieve prijzen van de
energiedragers, maar de uitspraken gelden ook ten opzichte van de overigegoederen in ruime zin. In het scenario wor-
Met de kritische opmerkingen die de
ontwikkeling van het gigantische poten-
heer Verwey bij het energieprijsscenario
gen in de veronderstelde dollarkoers. Bij
een lagere dollarkoers (bij voorbeeld f. 2
ling van de prijzen van olie, gas, kern-
i.p.v. f. 2,50) liggen de prijzen in guldens
energie en kolen. En het is evenzeer te-
van olie, gas en internationaal verhan-
recht dat de heer Verwey nog eens wijst
op de onzekerheden van het scenario.
De OBE, welke zich reeds een aantal
jaren buigt over energievraagstukken en
delde kolen vermoedelijk een zelfde percentage (20%) lager. De kostprijs van
den evenwel slechts enkele specifieke uitspraken gedaan ten aanzien van de reele
ontwikkeling van de prijzen van bepaalde andere goederen en diensten.
elektriciteit uit uranium blijft ongeacht
Het mag uit het voorgaande duidelijk
de dollarkoers vermoedelijk nagenoeg
zijn geworden dat de OBE met het gepu-
de implicaties daarvan voor de Neder-
constant, maar ofschoon het kosten-
bliceerde scenario een zinvolle bijdrage
landse economie, heeft niettemin ge-
voordeel ten opzichte van elektriciteit-
wilde leveren tot een meer gerichte dis-
meend dat het scenario in een bredere
opwekking op basis van kolen geringer
zou zijn, resteert zelfs bij een dollarkoers
van f. 2 een substantieel voordeel.
Overigens wordt met een reeel con-
cussie over de toekomstige energieprijsontwikkeling.
kring aandacht verdiende. Dit op grond
van het feit dat, ondanks de ongewisheid
omtrent de toekomst, in het bedrijfsleven
en daarbuiten beslissingen moeten worden genomen, waarbij een beeld van de
dat in een inflatieloze wereld zich geen
meest waarschijnlijke energieprijsont-
koersveranderingen op lange termijn
stante evenwichtskoers alleen bedoeld
Marcel H. M. Valens