Ga direct naar de content

Een Marshall-plan voor de aarde

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 1 1993

geeft al aan dat Gore niet in een vrijblijvende beschouwing wil blijven steken, maar dat hij vooral ook een perspectief wil bieden dat uitzicht biedt
op verandering.
De wereld gewogen

Een Marshall-plan voor de
aarde
Al Gore, De wereld in de waagschaal,

Een bewogen vice-president
Sinds het aantreden van de democratische regering-Clinton is er sprake van
een opmerkelijke verandering in de
milieudiplomatie van de Verenigde
Staten. Zo zijn de VS geruisloos alsnog akkoord gegaan met het biodiversiteitsverdrag. Dit verdrag, dat
oorspronkelijk al bij de wereldwijde
conferentie over het milieu in Rio de
]aneiro in 1992 getekend had moeten
worden, werd destijds door de VS afgewezen, ondanks verregaande tegemoetkomingen aan de wensen van
de toenmalige regering-Bush. Ook op
de onlangs gehouden ‘bossen-conferentie’ in Stockholm bleken de VSbereid de hand in eigen boezem te steken. De Amerikanen betrokken de
duurzaamheid van het eigen bosbeheer in de onderhandelingen. En tot
slot bleek het dekkingsplan voor het
torenhoge financieringstekort van de
VSzelfs een energiebelasting te bevatten, zij het dat een verwijzing naar
het klimaatvraagstuk nog ontbrak.
Deze opmerkelijke veranderingen
in het beleid van de VS kunnen niet

ESB 30-6-1993

Het Spectrnm, Utrecht, 1992.

alleen worden toegeschreven aan de
wisseling van de politieke kleur van
de president. De niet zo onzichtbare
hand achter deze veranderingen is ongetwijfeld de ‘milieu-activist’ Al Gore,
thans vice-president in het Witte
Huis. Het door Gore geschreven
boek De wereld in de waagschaal,
laat de ‘White-House-watchers’ weinig te raden over. Uit het boek blijkt
overduidelijk hoezeer Gore begaan is
met het milieuvraagstuk.
Gore meent dat de mondiale milieuproblemen bij uitstek een teken des
tijds zijn. In feite zijn het tekenen van
een opgedroogde tijdgeest, die vooral weet aan te gev_en”wat we niet
zijn, maar niet wat we wel zijn”. Dit
klemt des te meer nu de bron van ongebreidelde welstandsgroei aan overuitputting ten onder dreigt te gaan en
er grote behoefte bestaat aan vernieuwing van het bewustzijn en handelend optreden.
De wereld in de waagschaal is uiteindelijk een mengeling van een cultuurkritische beschouwing en een politiek-ecologisch manifest. De ondertitel ‘Een Marshall-plan voor de aarde’

Het boek bestaat uit drie delen. In
het eerste deel vindt een ecologische
probleemverkenning plaats. Het tweede deel schetst de contouren van de
geestelijke crisis waarin de moderne
samenleving verkeert en deel drie
presenteert een ecologisch-politiek
manifest.
Het verbroken evenwicht tussen
mens en milieu vormt de rode draad
van het eerste deel, dat als titel draagt
“Het evenwicht in gevaar”. Het besef
“dat de menselijke beschaving nu de
grootste bron van veranderingen in
het milieu is” vormt het vertrekpunt.
Want “wie ervoor kiest om niets te
doen terwijl het gevaar steeds duidelijker wordt, kiest er in feite voor om
door te gaan – in een steeds hoger
wordend tempo – met een onverantwoorde vernietiging van het milieu
die tot een catastrofe leidt”. Vervolgens voert Gore ons op toegankelijke
wijze langs voor ingewijden bekende
ecologische vergezichten als de te
omvangrijke bevolkingsgroei, atmosferische problemen (ozonlaag en
broeikaskwestie), ontbossing, en het
grote materiaalverbruik vanwege de
wegwerpmentaliteit. Het is, aldus
Gore, “alsof we in feite als bulldozers
door het aardse paradijs gaan”.
In het tweede deel, getiteld “Op
zoek naar evenwicht”, worden de oorzaken achter de ecologische crisis verkend. Gore schroomt niet om de lezer langs ideologische, economische,
culturele, wetenschaps-filosofische
en levensbeschouwelijke horizonten
te voeren. In dit deel wordt duidelijk
gemaakt dat de wortels achter de natuurmanipulatie gezocht moeten worden in een gebrek aan ‘eco-nomie’,
aan dysfunctionaliteit van de beschaving, verdringing van evidente milieufeiten, en een verstoorde relatie tussen godsdienst en wetenschap.
De hedendaagse consumptiemaatschappij moet het ontgelden als een
samenleving verslaafd aan artefacten.
In zo’n wereld schilderen mensen
hun verdorde gras liever groen dan
dat ze het waterverbruik verminderen. Verslaving genereert behoefte
aan ontkenning en “dit verklaart waarom onze beschaving het verbruiken

van de aarde paart aan innerlijke leegte ten opzichte van de werkelijke natuur”. Gore ziet ultra-rationalisme als
gevolg van de scheiding van lichaam
en geest (Plato) als het kenmerk van
de hedendaagse samenleving. Gelukkig is er sinds het onzekerheidsprincipe van Heisenberg in de moderne wetenschap weer plaats voor Aristoteles’
observatie dat kennis grondt in de ervaring. Zodoende, aldus Gore, is wetenschap weer te koppelen aan godsdienst en daarin wordt door hem
zelfs een nieuwe ‘ecologie van de
geest’ gepostuleerd.
In het derde deel, ten slotte, schetst
Gore zijn op het Marshall-plan geïnspireerde project ter redding van de
aarde. Geheel in stijl met eerdere
mondiale beginselprogramma’s,
zoals
Tinbergens Naar een rechtvaardiger
internationale orde uit 1977, geeft
Gore zijn blauwdruk voor de ark van
Noach. Het doel is “het redden van
het milieu over de hele wereld”. Dit
doel vormt het centrale ordeningsprincipe en dient gekoppeld te zijn
aan: democratie in het politieke systeem, de vrije-marktwerking van het
kapitalisme en een plichtenethiek gefundeerd in een mondiale gemeenschapszin. Gore meent te kunnen ontwaren dat de afgelopen jaren min of
meer laten zien dat aan genoemde
voorwaarden thans wordt voldaan.
Als er, analoog aan het Marshall-plan,
overeenstemming is over deze principes, kan weinig het succes nog in de
weg staan.
Zich beroepend op enerzijds welbegrepen eigenbelang van de partijen,
en anderzijds op ‘subsidiariteit’ in
mondiaal opzicht, formuleert Gore
vijf centrale strategische doelstellingen met een daarbij passend instrumentarium:
• stabilisering van de wereldbevolking met beleidslijnen gericht op het
scheppen van voorwaarden voor demografische transitie (fondsen ter bestrijding van analfabetisme, effectieve
programma’s gericht op terugdringen
van kindersterfte, beschikbaar stellen
van geboortenbeperkende
middelen);
• het snel ontwerpen en ontwikkelen van ecologisch verantwoorde
technologieën gebaseerd op een Strategisch Milieu-Initiatief (SMI) (dit laatste bevat tal van instrumenten om dit
achtergestelde technologietraject te
stimuleren);
• het algemeen en overal invoeren
van economische ‘verkeersregels’ aan
de hand waarvan milieu-effecten kun-

nen worden afgemeten (nieuwe nationale boekhouding die echte waarde
van het milieu weerspiegelt; ombuigen van overheidsinvloed op de prijzen (subsidies, heffingen) en regulering (lokale en internationale
sociaal-economische
ordening) in milieuvriendelijke richting);
• het opstellen en goedkeuren van
een nieuwe generatie van internationale overeenkomsten (met het Montreal protocol ter afschaffing van
CFK’s als prototype);
• het invoeren van een samenwerkingsplan voor informatievergaring
(het ‘Digitale Aarde’ -programma) en
voorlichting van de burgers over de
toestand van het milieu en de bevordering van de ecologisch verantwoorde denkwijze.

Een wereld gewogen
van De wereld in de waagschaal is sterk afhan-

Een nadere beoordeling

kelijk van het gekozen perspectief.
Als wetenschappelijk
produkt kan het
boek mijns inziens de test niet doorstaan. In weerwil van de heldere presentatie van diverse ingewikkelde milieuproblemen en de onderliggende
maatschappelijke krachten, worden
uiteindelijk te veel wetenschappelijke
onzekerheden weggemoffeld op de
massagetafel van het lonkende ecologische geluk. Het analytische deel
heeft soms meer weg van een metafysische zoektocht naar de betekenis
van de relatie tussen mens en natuur.
Hierdoor worden te vaak theorieën
en feiten door een wat al te gekleurde bril geïnterpreteerd. Zo gebruikt
de auteur de Gaia-hypothese, over
mogelijk zelfregelende betrekkingen
tussen het aardse leven en de atmosfeer, als metafysische verklaring
voor het bestaan en de herkenbaarheid van God in de scheppingl. Deze
toepassing gaat uitdrukkelijk tegen
de visie van de bedenker Lovelock
in. Ook Gore’s interpretatie van het
onzekerheidsprincipe
van Heisenberg past goed in de post-moderne
metafysica waarin wel naar voren
wordt gebracht dat wetenschap en
godsdienst na 350 moeizame jaren
weer bijeen gebracht kunnen worden.
Deze ‘holistische’ benadering, stelt
hem in staat om talloze kwesties in
een ogenschijnlijk consistent geheel
te verbinden. Bij nadere analyse blijft
daarvan echter niet veel over. Het absolutistische geloof in een wereldbeeld op grond van mechanische

principes moge dan volgens hem geleidelijk ten grave zijn gedragen, fundamentele methodologische principes als de noodzaak van empirische
toetsing van hypothesen en interne
consistentie van theorievorming zijn
verworvenheden
die door de opkomst van het onzekerheidsprincipe
van Heisenberg geenszins zijn verdwenen. Juist op deze punten verdient het boek niet de schoonheidsprijs. Zo is de precieze werking van
het klimaatvraagstuk geenszins bewezen, hoewel de overeenstemming onder wetenschappers
op het oog inderdaad ver reikt. Het gaat derhalve niet
aan stellingnames als die van Böttcher in Nederland af te doen als het
met “steeds meer fantasie zoeken
naar een excuus om niets te ondernemen” (blz. 112). Böttcher meent dat
de bewijsvoering en empirische
grondslag voor het klimaatprobleem
gebrekkig is en dat geheel ten onrechte een klimaatcampagne wordt gevoerd. Een blinde afwijzing getuigt
niet van een wetenschappelijke
habitus. Iets geheel anders is natuurlijk de
vraag welke politieke conclusies aan
dergelijke onzekerheden moeten worden verbonden.
Maar ook op het punt van interne
consistentie gaat het niet steeds goed
in Gore’s boek. Ik zal dit illustreren
aan de hand van een concreet milieuprobleem: de kwestie van de verdroging. Verdroging is een veelvuldig
voorkomend probleem met tal van
dreigende indirecte effecten. Zo werd
onlangs het Aral-meer in het CentraalAziatisch deel van de voormalige Sovjetunie opgegeven2. Irrigatie ten behoeve van de katoen- en rijstteelt
heeft in zeer korte tijd de watertoevoer naar het meer ontregeld. Inmiddels zijn grote gebieden onbruikbaar
geworden door verzilting. Maar ook
de Verenigde Staten blijft dit probleem niet bespaard, zoals Gore memoreert. De grote ondergrondse
spons die de graanschuur van de
wereld, de ‘High Plains’ van Nebras-

1. Zie voor de Gaia-hypothese, J.E. Loveloek, Gaia, Oxford, 1979. In een interessante beschouwing over het wetenschappelijke gehalte van deze hypothese komt
1be Economist van 22-12-1990tot een redelijk positieve beoordeling, hoewel “history offers no proof of the Gaia hypothesis”. Lovelock zelf heeft zich altijd sterk gekant tegen metafysische interpretaties van
de zijns inziens zuiver wetenschappelijke
Gaia-hypothese.
2. NRC Handelsblad, 28 april 1993.

ka in het noorden tot Texas in het zuiden, van een schier oneindige watervoorraad scheen te voorzien, dreigt
thans geleidelijk uitgeput te raken.
Hier is een grotere grondwateronttrekking dan -aanvulling de oorzaak
van een dalend grondwaterpeil, waardoor soorten uitstierven en thans de
landbouwproduktiviteit
afneemë.
Beide voorbeelden worden door
Gore genoemd om duidelijk te maken dat de manipulatieve kracht van
de mens mogelijk onomkeerbare effecten oproept. Dit is onmiskenbaar
een empirisch feit. Daarom, zo meent
Gore, dienen de risico’s die met deze
manipulatie gepaard gaan veel zwaarder te wegen dan in het verleden het
geval was. De mens zou zich veel
meer dan voorheen rekenschap moeten geven van zijn manipulaties van
het milieu. De mens, zo meent Gore,
is nog niet slim genoeg om “een pact
met de duivel” te sluiten op het biotechnologische terrein. Merkwaardig
is het dan om te constateren, dat hij
later juist biotechnologische
oplossingen aanbeveelt om zijn Marshall-plan
ten uitvoer te brengen. Het probleem
is hier evenzeer dat ex ante geen volledige informatie bestaat over de milieugevolgen van de toepassing van
biotechnologische
oplossingen. Ook
hier kunnen zich onomkeerbare processen voordoen waar Gore juist vanaf wil.

Democratie, kapitalisme
gemeenschapszin

en

Met deze wereldwijd voorkomende
verdrogingskwestie in gedachte, is
het ook een interessante vraag waarom Gore bij uitstek democratie, kapitalisme en gemeenschapszin
als noodzakelijke voorwaarden voor het
welslagen van zijn Marshall-plan voor
het milieu naar voren schuift. Deze
benadering bevat een hypothese en
een normatieve component. Deze
normatieve component staat haaks
op de bevindingen van de Club van
Rome, die onlangs juist tot een tegenovergestelde conclusie kwam, en liever, analoog aan Keynes’ staatsconcept, een club van wijze mensen aan
het wereldroer wil laten plaatsnemen.
Wat de hypothese betreft, is het
niet zo zonneklaar dat het verband
tussen milieudruk en economische
orde zo eenduidig is, dat dit een aanwijzing als noodzakelijke voorwaarde
rechtvaardigt. Zoals het verdrogingsvoorbeeld al laat zien, blijven de aanslagen op het mileiu niet tot een spe-

ESB 30-6-1993

cifieke staatsvorm beperkt. Bovendien is de omvang van deze aanslag
in fysieke eenheden uitgedrukt, in democratische, kapitalistische landen
nogal eens veel groter. Voor een deel
is dit juist te wijten aan het succes
van deze landen, die ondanks een hogere milieuproduktiviteit uitgedrukt
in termen van inkomen per capita, op
veel grotere en ruimere schaal in fysieke interactie met het milieu staan.
Wat het normatieve aspect van
deze voorwaarden betreft onderschrijf ik Gore’s ideeën over de inrichting van de maatschappelijke orde.
Het lijkt mij echter te ver gaan deze
voorwaarden ook als noodzakelijk te
bestempelen. Dit werpt welhaast zeker onnodige belemmeringen op
voor het zozeer door Gore gewenste
mondiale Marshall-plan.
Voor het beoogde resultaat lijkt mij
‘gemeenschapszin’
al voldoende.
Hierdoor kan een onverbrekelijke
koppeling met democratie en kapitalisme achterwege blijven. Want juist
die voorwaarden zouden ongetwijfeld leiden tot Poolse landdagen in
de mondiale onderhandelingen.
Het
idee van mondiale subsidiariteit sluit
hierop mijns inziens ook fraai aan.
Volgens dit principe dient zoveel mogelijk decentraal geregeld worden
wat ook decentraal het beste geregeld kan worden. Mondiale overeenkomsten kunnen zich, voor zover het
geen mondiale milieuproblemen betreft, beperken tot de randvoorwaarden waaraan landen of groepen landen zich moeten houden. Een
wereldregering op Keynesiaanse leest
geschoeid, lijkt mij realistisch noch
wenselijk, hoewel zoals bekend tal
van nadelen kleven aan het huidige
onderhandelingsmodel.
Het is ook bevreemdend, om juist
de noodzaak van een moderne democratisch-kapitalistische samenleving
bij Gore terug te vinden, omdat hij
deze tegelijk als “verslaafd” aan consumptie en als dysfunctioneel kenschetst. Hoe Baron van Münchhausen
zich aan zijn haren uit dit moeras omhoog moet trekken is mij niet goed
duidelijk geworden. Gore valt hier terug op zijn plichtenethiek, die gefundeerd is op een gepostuleerde gemeenschapszin. Deze ontstaat kennelijk vanzelf wanneer het ecologische
licht wordt gezien. Hoe helder dit
licht en hoe sterk die gemeenschapszin is, valt echter nog maar te bezien,
zo blijkt nu al weer uit de ontwikkelingen met betrekking tot de energie-

belasting in de VS. Dit, overigens in
het geheel niet met de niilieuproblematiek maar met het financieringstekort verbonden voorstel bleek slechts
een zeer kort leven beschoren. Toen
eenmaal automobilisten en energielobby de consequenties beseften,
werd de gemeenschapszin weer eens
geofferd op het altaar van het eigenbelang. Dit doet zich overigens niet
in de laatste plaats voor door de
voortdurende dreiging tot wisseling
van de politieke wacht in democratische landen.
Voor alles dient Gore’s boek gezien
te worden als politiek manifest. Politieke manifesten beogen handelingsrechtvaardiging en een doel om naar
te streven te geven en in die zin is De
wereld in de waagschaal zeer geslaagd te noemen. Uit de eerdere samenvatting van Gore’s visie op het
huidige tijdsgewricht kan worden afgeleid dat hij overtuigd is van het gevaar van een mogelijke aanstaande
apocalyps. Ter ondersteuning van dit
perspectief paart dit prominente lid
van de “Society for Ecological Economics” als ingewijde in de ecologische
polemieken kennis van zaken aan politieke verbeeldingskracht. Met name
op dit laatste punt is het verademend
om eens van een politicus de stelling
te horen verdedigen dat vooroplopend milieubeleid geen concurrentienadelen maar concurrentievoordelen
genereert.
Hoewel Gore zich bewust toont
van zijn ‘zonde’ om andere interpretaties en wetenschappelijke
onzekerheden te laten voor wat ze zijn, meent
hij dat dit geoorloofd is door de ernst
van de ecologische crisis. Verdere actie verdraagt geen uitstel meer. In
hoeverre zijn Marshall-plan voor het
milieu, bedoeld om de ark van Noach
op te tuigen, enige kans van slagen
heeft valt moeilijk in te schatten. Veel
zal afhangen van de inschatting van
de ernst van de problemen en op dat
punt is de mens juist het meest onvoorspelbaar. De tijd zal leren in hoeverre de door hem bepleite strategie
voor de VS ook in daden zal worden
omgezet, en uiteindelijk bij zal dragen aan het door hem zo fel begeerde ecologische geluk.
H.R.]. Vollebergh
3. Voor een recente beschrijving van deze
problematiek
zie E. Zwingle, Wellspring
of the High Plains, National Geograpbic,
183, 3, blz. 80-109.

Auteur