Ga direct naar de content

Een lichte voorkeur voor generiek beleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 11 1998

Een lichte voorkeur voor generiek beleid
Aute ur(s ):
Derksen, W. (auteur)
Verb onden aan de Rijksuniversiteit Leiden en lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsb eleid.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4143, pagina 203, 13 maart 1998 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
sociale, zekerheid

Politici houden van specifiek beleid omdat ze voor neveneffecten onvoldoende oog hebben. In het onderstaande zal ik deze stelling aan
de hand van twee voorbeelden toelichten. Bij generiek beleid wordt geen onderscheid naar soorten burgers gemaakt. Een generieke
lastenverlichting bijvoorbeeld, geldt voor alle burgers. Een specifieke lastenverlichting daarentegen bevoordeelt slechts bepaalde
burgers. Het onderscheid is niet absoluut. Beleid kan generieker (minder onderscheid naar soorten burgers) dan wel specifieker
(meer onderscheid) zijn.
Veel politici kiezen voor specifieker beleid. Waarom zouden we een vaste huursubsidie aan alle burgers geven? Waarom zouden we zelfs
een vaste huursubsidie geven aan alle burgers met een minimuminkomen, als de een financiële ondersteuning meer nodig heeft dan de
ander? Dat lijkt niet alleen onrechtvaardig, het lijkt ook weinig efficiënt. Door op zoek te gaan naar de mensen die het echt nodig hebben,
kunnen juist zij optimaal worden geholpen, is de gedachte. En tenslotte: specifiek beleid geeft politici in het algemeen meer
mogelijkheden om te ‘scoren’. Kortom: specifieker beleid lijkt rechtvaardiger, het lijkt goedkoper en het oogt beter.
Toch is het de vraag of die eerste twee argumenten wel valide zijn. Specifieker beleid lijkt rechtvaardiger en het lijkt efficiënter, maar is het
dat ook zo? Ik geef twee voorbeelden 1.
Niet zonder reden zijn veel mensen enthousiast geworden over gesubsidieerde arbeid, waarvan de Melkertbanen het bekendste
voorbeeld zijn. Er zijn in korte tijd meer dan 30.000 van dergelijke banen geschapen voor langdurig werklozen. Een duidelijke vorm van
specifiek beleid: het beleid is niet gericht op het vergroten van de werkgelegenheid in het algemeen of (specifieker) op het vergroten van
de werkgelegenheid aan de onderkant van het loongebouw, maar op het scheppen van banen voor een specifieke categorie burgers,
namelijk langdurig werklozen. Het lijkt rechtvaardig en het lijkt efficiënt (en na een moeizaam begin valt er tegenwoordig ook mee te
scoren).
Maar hoe rechtvaardig en efficiënt is het scheppen van gesubsidieerde arbeid werkelijk? Om dat goed te kunnen beoordelen zullen we
niet alleen de effecten, maar ook de belangrijkste neveneffecten in de beschouwing moeten betrekken. Ik som er drie op. Ten eerste leidt
gesubsidieerde arbeid tot verdringing van reguliere banen. Ten tweede vindt ook bij de bezetting van gesubsidieerde banen afroming
plaats, zodat de mensen ‘achter uit de bak’ weer niet aan bod komen. En tenslotte is bij het scheppen van gesubsidieerde banen
bureaucratisering onvermijdelijk. Het zijn, zeker voor economen, geen onbekende onderwerpen, maar ze worden, zeker door politici, toch
graag verzwegen. Waarom zouden we de vruchten van het beleid in twijfel trekken door de minder plezierige neveneffecten breed uit te
meten? Vanuit het oogpunt van de politicus is dit standpunt geheel begrijpelijk, zij het niet altijd verstandig. Ook hij moet geïnteresseerd
zijn in de vraag hoeveel reguliere banen zijn verdrongen, hoeveel mensen ‘achter uit de bak’ aan de bak zijn gekomen en hoe hoog de
kosten zijn van de uitvoering. Niet dat hij om die reden van gesubsidieerde arbeid zou moeten afzien. Wel zou hij in bepaalde gevallen
wellicht tot een andere conclusie komen. Misschien is een generieker beleid (bijvoorbeeld: het verlagen van de loonkosten aan de
onderkant van de arbeidsmarkt), gegeven alle neveneffecten, soms wel effectiever en efficiënter, en daarmee ook rechtvaardiger.
Bij inkomensafhankelijke regelingen doet zich eenzelfde verschijnsel voor. Ze zijn rechtvaardig en ze zijn efficiënt, zolang over mogelijke
neveneffecten wordt gezwegen. Helaas kennen ook inkomensafhankelijke regelingen neveneffecten in de sfeer van de bureaucratisering.
Hoe specifieker het beleid wordt, hoe complexer de regelgeving en hoe complexer ook de uitvoering. Daarvan is niet-gebruik van de
regeling weer een akelig gevolg. Zelfs bij een zeer bekende regeling als de huursubsidie komt, zoals bekend, veel niet-gebruik voor.
Daarnaast is de armoedeval een belangrijk neveneffect van deze regelingen (hoewel het CDA dat nog steeds niet lijkt te begrijpen). Door
het op zich zelf nobele systeem van inkomensafhankelijke regelingen wordt een overstap van een uitkering naar een (laagbetaalde) baan
minder aantrekkelijk gemaakt.
Ik ben geenszins een principieel tegenstander van gesubsidieerde arbeid. Ik ben al evenmin een principieel tegenstander van
inkomensafhankelijke regelingen. Maar wie voor een dergelijk specifiek beleid kiest moet wel weten wat de neveneffecten zijn. Alleen dan
kan specifiek beleid tegen generieker beleid worden afgewogen. Als dit laatste gebeurt, lijkt een voorkeur voor een wat generieker beleid
meer voor de hand te liggen. Want ook de verdringing van reguliere banen, de afroming van werklozenbestanden, het niet-gebruik van
inkomensafhankelijke regelingen en de armoedeval gaan ten koste van de mensen waarop het beleid zich specifiek richt. Ook voor hen is
een generieker beleid dus soms te prefereren

1 Commissie-Derksen, Armoede en armoedeval, de rol van inkomensafhankelijke regelingen , Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, Den Haag, 1997 en Wim Derksen, Het werk moet lonen, tien stellingen over lokaal werkgelegenheidsbeleid , WBS,
Amsterdam, 1998.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur