Een kwestie van geduld
Aute ur(s ):
Thurik, R. (auteur)
Hoogleraar b edrijfstak-analyse en ondernemerschap aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Vrije Universiteit Amsterdam en
wetenschappelijk adviseur van eim.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4332, pagina 839, 2 november 2001 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
De werkloosheid in Europa is al zes jaar aan het dalen. Dat lijkt geweldig maar is het niet. Met 8,3 procent is de Europese
werkloosheid nog steeds twee keer zo hoog als die in de Verenigde Staten. Daarnaast heeft Europa één van haar meest welvarende
perioden achter zich. En ten slotte lijkt de werkloosheid in sommige landen weer op te lopen, terwijl de aandelenbeurzen slecht
economisch weer voorspellen. Europa lijkt niet los te komen van haar werkloosheid ondanks zowel goede als slechte tijden.
Met minder dan twee procent heeft Nederland het laagste werkloosheidscijfer in het eurogebied. Dat is een hele prestatie, aangezien dit
percentage in het begin van de tachtiger jaren nog bijna tien bedroeg. Het akkoord van Wassenaar heeft geleid tot een langdurige daling
van de reële lonen. De nadruk op arbeidsbesparende productieprocessen verviel. De vakbonden hebben de daling van de loonvoet
geaccepteerd in ruil voor arbeidstijdverkorting, zowel in termen van uren per werkweek, werkweken per jaar, werkjaren per arbeidzaam
leven als lage drempels voor regelingen als de WAO.
Maar is dit nu een typisch Nederlands verhaal? De lonen zijn overal in Europa gedaald, terwijl de spectaculaire resultaten zoals die in
Nederland uitbleven. Duitsland en Frankrijk zuchten nog steeds onder hoge werkloosheidspercentages. Er moet dus meer zijn.
Waar vroeger sterk werd ingezet op de relatieve rol van grote bedrijven bij het verklaren van prestatieverschillen, wordt tegenwoordig
meer gedacht aan die van kleine bedrijven. Via de nadruk op kleine bedrijven komen we bij ondernemerschap terecht. Nu is de relatie
tussen werkloosheid en ondernemerschap nogal ingewikkeld. Er is een enorme literatuur en daarin wordt zowel een negatieve als een
positieve relatie gevonden. De positieve relatie wordt veelal toegeschreven aan het vlucht- ofwel ‘push’-effect. Bij hoge werkloosheid
dalen de opportuniteitskosten van zelfstandig ondernemerschap. Immers, de kansen van werklozen op een baan dalen en bij een
groeiend leger werklozen is er geen enkele ruimte voor stijgende uitkeringen. Voorts is er een druk op de loonvoet voor diegenen die bij
een baas willen werken. Waarom dan toch maar niet geprobeerd een bedrijfje op te zetten?
De negatieve relatie wordt doorgaans toegeschreven aan het ‘Schumpeter’-effect. Ondernemerschap kan leiden tot meer innovaties, meer
competitie en meer ontplooiing van individuele kwaliteiten. Deze riedel is inmiddels genoegzaam bekend, want vooral luid bezongen in
kringen van politici die iets moesten verzinnen toen de werkloosheid onaanvaardbaar hoge niveaus had bereikt en maar niet wilde dalen.
Dat was in het begin van de jaren negentig. Grote bedrijven exporteerden werkgelegenheid naar landen met flink lagere lonen. Overheden
buitelden over elkaar in hun ijver om efficiëntieoperaties uit te voeren. Politici keken dus naar de residusector – juist, die van kleine en
jonge bedrijven. Die intuïtie bleek correct.
Wat nu te doen met deze twee relaties? De redeneringen zijn nauwelijks aan kritiek onderhevig en uitvoerig empirisch getoetst. Dat beide
relaties ook empirisch bestaan, is aangetoond in een recente grote studie met gegevens uit 23 OESO-landen over de periode 1974-’98.
Hoe kan werkloosheid ondernemerschap negatief beïnvloeden terwijl ditzelfde ondernemerschap werkloosheid weer positief beïnvloedt?
Dat is een kwestie van vertragingen. Men moet enig geduld oefenen. Het duurt uiteraard enkele jaren voordat nieuwe ondernemers hun
ideeën hebben omgezet in echte producten of diensten en voordat die diensten de economie gaan beïnvloeden. Het neemt tijd voordat
iemand die werkloos is of die door werkloosheid wordt bedreigd de beslissing neemt om een gokje te wagen op de markt voor zelfstandig
ondernemerschap. En dan duurt het vervolgens nog wel even voordat hij of zij dit idee omzet in realiteit. Kiezen we voor vertragingen
van acht jaar, dan blijken zowel het vluchteffect als het Schumpeter-effect uitstekend vast te stellen.
Het meest interessant is natuurlijk de ondernemerschapselasticiteit van werkloosheid. Dit is het percentage waarmee de werkloosheid
reageert op een percentuele verandering van ondernemerschap. Voor het laatste kwart van de vorige eeuw en voor de groep rijke OESOlanden wordt dit berekend op -0,8: een procentpunt stijging van ondernemerschap leidt tot een daling van de werkloosheid met 0,8
procentpunt.
Hierbij moeten wij bedenken dat het begrip ondernemerschap niet eenduidig is. Volgens sommigen is het identiek aan zelfstandigheid.
Anderen interpreteren het meer als ‘ondernemerlijkheid’: een vorm van risicogeneigdheid die niet beperkt blijft tot de wereld van kleine
bedrijven maar ook kan voorkomen bij grote bedrijven of bij overheidsinstellingen. Voorts verandert het ondernemerschap sterk qua
inhoud en vorm: denk aan de opkomst van zelfstandigen zonder personeel, deeltijd time ondernemerschap, papieren en hobbyondernemers, enzovoort.
Zijn wij nu bezig een probleem op te lossen dat niet bestaat? Zeker niet. De huidige werkloosheid in Nederland is inderdaad laag. Het
vooruitzicht van sterk stijgende lonen en de eerste ontslaggolven maken een stijging van de werkloosheid echter aannemelijk. Voorts is
de werkloosheid elders in Europa wel hoog en doemt daar eveneens de recessie op. Werkloosheid is dus slechts een kwestie van geduld.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)