Ga direct naar de content

Een gezonde leefstijl geeft een lager verzuim

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 27 2006

arbeid

Een gezonde leefstijl geeft
een lager verzuim
Steeds meer bedrijven hebben hun verzuim en verzuimbeleid
goed op orde. In Nederland verzuimt nog vier procent van
de werknemers. Een trend is de focus te verleggen naar het
gezond en fit houden van de werknemers. Optimalisering van
het leefstijlgedrag maakt verdere verzuimdaling mogelijk.
teeds meer bedrijven in Nederland hebben
hun ziekteverzuim op orde. Dit is een gevolg van een goed verzuim- en arbeidsomstandighedenbeleid (Koenders, 2007). Met
de invoering van de Wet Verbetering Poortwachter
in 2003 heeft snelle re-integratie van verzuimende
werknemers een impuls gekregen. De houding van
‘thuis rustig uit laten zieken’ heeft plaats gemaakt
voor de opvatting dat spoedige terugkeer naar de
werkplek het herstel bevordert. Het bespreken van
privé-omstandigheden en het aandringen op en
ondersteunen bij oplossing van zijn niet langer taboe
voor werkgever en bedrijfsarts. Managers leren om
stresssignalen tijdig te herkennen en te bespreken,
om zo langdurige uitval door overspanning of burnout te voorkomen. Niet alle bedrijven berusten in het
via deze strategieën te bereiken resultaat. Diverse
grotere bedrijven voeren leefstijlprogramma’s uit.
Deze zijn vaak gericht op de zogenaamde BRAVOfactoren: meer Bewegen, niet Roken, matig zijn met
Alcohol, gezonde Voeding en Ontspannen. Het belangrijkste doel ervan is de medewerkers fit, productief en gemotiveerd te houden. Een nevendoel kan
zijn om het verzuim verder te verlagen. In dit artikel
gaan we in op dit laatste. Welke verzuimwinst kan
potentieel bereikt worden door het optimaliseren van
de leefstijl van medewerkers? Om deze vraag te beantwoorden wordt gebruikgemaakt van gegevens van
Fortis Bank Nederland. Deze zijn verzameld in het
kader van het in 2006 gestarte Bravo2-programma.

S

Analyse

CARLA VAN DEURSEN
EN PAUL KOENDERS
Senior onderzoeker BSZ
Beleidsonderzoek, bedrijfsarts Fortis Arbodienst

468

ESB

Voor de analyses wordt gebruikgemaakt van twee
databestanden. Het eerste bevat de data van de
leefstijlenquête, eind 2006 uitgezet onder alle
medewerkers van Fortis Bank Nederland (5.485
deelnemers, respons 73 procent). Het tweede databestand bevat de verzuimgegevens over heel 2006
afkomstig uit het personeelsadministratiesysteem.
De bestanden zijn gekoppeld op medewerkerniveau.
Het gemiddelde verzuimpercentage over 2006 van
Fortis Bank ligt op 3,8 procent. De deelnemers aan
de leefstijlenquête hebben een lager verzuim dan
de niet-deelnemers (3,0 versus 5,2 procent). Dit
impliceert dat de niet-deelnemers mogelijk ook een

27 juli 2007

minder gezonde leefstijl hebben dan de deelnemers.
De deelnemers zijn wel representatief wat leeftijd,
geslacht en opleidingsniveau betreft.
De samenhang tussen de afzonderlijke leefstijlfactoren en het verzuimpercentage is bepaald met
variantieanalyse. Daarbij is standaard gecorrigeerd
voor leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. In dit
artikel worden de via multiple-classificatieanalyse
voor deze drie factoren gecorrigeerde verzuimpercentages weergegeven. Om ook voor de onderlinge
samenhang tussen leefstijlfactoren te corrigeren is
logistische regressieanalyse gebruikt. Deze analyse
eist dat de afhankelijke variabele in twee categorieën
wordt gesplitst. Daarbij is uitgegaan van een gemiddeld verzuim (drie procent of lager), versus een
hoger verzuim. Voor de berekening van de potentiële
verzuimwinst bij volledige optimalisering van de leefstijlfactoren zijn de Populatie Attributieve Risico’s
(PAR-waarden) berekend (Rothman, 1986).
De volgende zeven leefstijlfactoren zijn onderzocht:
• Aantal dagen per week met minstens 30 minuten
matig intensief bewegen (volgens de Nederlandse
Norm voor Gezond Bewegen (NNGB) moet men
dit minimaal vijf dagen per week doen);
• Aantal keer per week intensief bewegen/sporten
(volgens de fitheidsnorm moet men dit drie keer
per week doen);
• Roken (niet roken is de norm);
• Alcoholgebruik (een gangbare norm is maximaal
drie glazen per dag voor mannen en twee voor
vrouwen);
• Groentenconsumptie en fruitconsumptie (volgens
de Gezondheidsraad (2006) moet men dagelijks
150-200 gram groenten en twee stuks fruit eten);
• Body Mass Index (gewicht gedeeld door kwadraat
van de lengte: boven 25 kg/m2 is sprake van overgewicht, boven 30 van ernstig overgewicht);
• Omdat de manier waarop mensen het beste kunnen ontspannen verschilt, zijn alleen de uitingsvormen ervan in kaart gebracht, namelijk ‘ontspannen en vitaal zijn’. Hiervoor zijn drie indicatoren
bepaald: energie hebben op het werk, energie
hebben na het werk en herstelgemak na het werk.
In tabel 1 staan de verzuimpercentages voor de tien
onderzochte leefstijlkenmerken. Minstens vijf keer
per week matig intensief bewegen (NNGB-norm)
gaat niet gepaard met een lager verzuim. Het verzuimpercentage ligt in dat geval zelfs een fractie
hoger. Ditzelfde geldt wanneer men voldoende
groenten of fruit eet. Op de overige onderzochte

aspecten hangt een gezonde leefstijl wel samen
met een lager verzuim. Sporters, niet-rokers, matige
drinkers, werknemers zonder ernstig overgewicht en
werknemers die voldoende energie hebben tijdens
het werk, voldoende energie hebben in privétijd
en/of snel van hun vermoeidheid kunnen herstellen, hebben een relatief laag verzuim. Al vanaf één
keer per week sporten is het verzuim verlaagd. Het
voldoen aan de fitheidsnorm van drie keer sporten
laat geen extra verzuimverlaging zien. Opmerkelijk
zijn de uitkomsten voor alcoholgebruik. Matige drinkers laten een lager verzuim zien dan niet drinkers.
Bekend is dat een matig alcoholgebruik een gunstig
effect heeft op hart- en vaatziekten. Maar omdat
hart- en vaatziekten nauwelijks bepalend zijn voor
het verzuimvolume, suggereert dit dat hier andere
mechanismen een rol spelen. Eerder werd bij een
leefstijlonderzoek onder Rotterdamse gemeenteambtenaren ook een verhoogd verzuim onder geheelonthouders gevonden (Van Deursen et al., 1988). Bij
slechts drie procent van de Fortis-medewerkers ligt
de alcoholconsumptie boven de gehanteerde norm.
Daarbij gaat het in bijna alle gevallen om een lichte
overschrijding. Het verzuim in deze kleine groep ligt
nog iets lager dan in de groep van matige drinkers.
Om te corrigeren voor de onderlinge samenhang
tussen leefstijlfactoren is een logistische regressieanalyse uitgevoerd, met als afhankelijke variabele het
wel of niet meer dan drie procent verzuimen. In de
laatste twee kolommen van tabel 1 is het percentage
werknemers weergegeven met een bovengemiddeld
verzuimpercentage (hoger dan 3 procent). Omdat
matig intensief bewegen, groentenconsumptie en
fruitconsumptie niet gepaard gaan met een verlaagd
verzuim, zijn ze in deze analyse niet meegenomen.
De uitkomsten staan in tabel 2 in de vorm van oddsratio’s met een 95-procents betrouwbaarheidsinterval. Uit de tabel is op te maken dat ook na correctie
voor onderlinge samenhang de gevonden verbanden
tussen leefstijl en ziekteverzuim blijven bestaan.
In de laatste kolom van tabel 2 zijn de Populatie
Attributieve Risico’s (PAR’s) weergegeven. Deze drukken uit hoeveel kleiner de kans op een verzuimpercentage hoger dan drie is, wanneer de bank erin slaagt
het betreffende ongezonde leefstijlaspect volledig te
verbeteren, terwijl de overige factoren gelijk blijven. De
PAR-waarde is groter naarmate de odds-ratio hoger is
en een groter deel van de werknemers de ongezonde
leefstijl vertoont. Uit de PAR-waarden is op te maken
dat potentieel de grootste winst te halen is met de
aanpak van ‘energie op het werk’. Als men erin zou
slagen om bij de medewerkers met weinig energie
het energieniveau op het werk te laten stijgen, zou
het aandeel werknemers met een verzuimpercentage
boven de drie procent tien procent lager komen te
liggen. Wanneer we dit (met enig voorbehoud) vertalen
naar het verzuimpercentage zelf, betekent dit dat bij
de deelnemers aan de leefstijlenquête het verzuimpercentage zou dalen van 3,0 naar 2,7 procent.

tabel 1

Verzuimpercentage per leefstijlfactor (na correctie voor leeftijd, geslacht en
opleidingsniveau)

leefstijlfactoren

prevalentie
(%)

verzuim%

27,4
61,6
11,0

3,4
2,9
3,3

19,7
50,9
29,4

matig bewegen
5-7 dagen per week matig bewegen
1-4 x per week matig bewegen
nooit
sporten
3 of meer keer per week
1-2 keer per week
nooit
momenteel roken
nee
Ja
alcohol
nooit
gemiddeld 2 resp. 3 glazen per dag #
meer glazen
groentenconsumptie
(bijna dagelijks) 200 gram
minder (vaak) groenten
fruitconsumptie
(bijna dagelijks) 2 stuks
minder (vaak) fruit
body mass index (BMI)
<25 (normaal tot te licht)
25-30 (overgewicht)
>30 (ernstig overgewicht)
–
energie op het werk
(meestal) veel
weinig
energie in privétijd
(meestal) veel
weinig
herstelbehoefte na het werk
(meestal) snel
moeizaam
#

p

% met bovengemiddeld
verzuim

ns

26
23
29

**

3,0
2,8
3,5

*

23
22
29

***

81,2
18,8

2,9
3,7

**

23
31

***

20,9
75,8
3,3

3,7
2,9
2,5

**

31
23
20

***

41,5
58,5

3,3
2,8

*

26
23

*

44,7
55,3

3,2
2,9

ns

25
24

ns

56,1
36,4
7,5

2,8
3,1
4,7

***

23
25
36

***

77,0
23,0

2,6
4,5

***

21
36

***

89,2
10,8

2,8
5,3

***

23
38

***

81,0
19,0

2,7
4,4

***

22
33

***

2 voor vrouwen, 3 voor mannen

figuur 1

Verzuimpercentage per leefstijlfactoren naar leefstijlfactoren waarop men
ongunstig scoort
%
7,0
6,0

6,1

6,0
4,8

5,0

4,0
3,3
3,0

2,5
2,2

2,0

1,0

0,0
0

1

p

2

3

4

5 tot 7

leefstijlfactoren

ESB

27 juli 2007

469

Conclusie

tabel 2

Prevalentie, odds-ratio’s met 95%-betrouwbaarheidsinterval en PAR’s
voor de leefstijlfactoren, na correctie voor onderlinge samenhang, leeftijd,
geslacht en opleidingsniveau.

leefstijlfactoren
sporten
minstens 1 keer per week
nooit
momenteel roken
nee
Ja
drinkt alcohol
Ja
nee
body mass index (BMI)
<30 (geen ernstig overgewicht)
>30 (ernstig overgewicht)
–
energie op het werk
(meestal) veel energie
(regelmatig) weinig energie
energie in privétijd
(meestal) veel energie
weinig energie
herstelbehoefte na het werk
niet vermoeid na werk
vermoeid na werk

prevalentie (%)

OR

95%-btbi

PAR (%)

70,6
29,4

1
1,21

(1,05-1,40)

5,1

81,2
18,8

1
1,52

(1,29-1,78)

6,4

79,1
20,9

1
1,47

(1,25-1,72)

6,7

92,5
7,5

1
1,65

(1,32-2,07)

3,0

77,0
23,0

1
1,75

(1,50-2,05)

9,9

89,2
10,8

1
1,35

(1,09-1,67)

2,8

81,0
19,0

1
1,31

(1,10-1,56)

4,5

PAR = ((OR – 1)*percentage dat de ongezonde leefstijl(uiting) vertoont)/OR

Wat is het effect als de bank erin zou slagen om gelijktijdig alle ongezonde
leefstijlfactoren om te buigen in de gezondste richting? Om hier inzicht in te
krijgen is een leefstijlindex geconstrueerd. Deze vormt de som van het aantal
leefstijlfactoren uit tabel 2 waarop de werknemer ongunstig scoort. De index
varieert in theorie van nul (gunstig op alle zeven factoren) tot zeven (ongunstig
op alle factoren). In de praktijk scoort geen enkele medewerker op meer dan zes
factoren ongunstig. Van de medewerkers scoort 32 procent op alle zeven leefstijlaspecten gunstig en nog eens 32 procent scoort op zes van de zeven aspecten
gunstig. Het verband met verzuim is oplopend, van 2,2 procent bij een optimale
leefstijl tot 6,1 procent verzuim wanneer op vijf of zes aspecten ongunstig wordt
gescoord (figuur 1). In tabel 3 zijn de PAR-waarden van de leefstijlindex weergegeven. De meeste winst is te behalen wanneer men de groep met één of twee
ongezonde leefstijlaspecten weet om te buigen tot een gezonde leefstijl. De
maximale verzuimreductie die in theorie bereikt kan worden wanneer de bank
erin slaagt alle niet-sporters minstens één keer in de week te laten sporten,
alle rokers te laten stoppen, alle niet-drinkers te bewegen tot beperkte alcoholconsumptie, alle werknemers met ernstig overgewicht te laten afvallen en alle
werknemers ontspannen en vitaal te laten zijn, is 32 procent.

De analyse laat zien dat werknemers met een gezonde leefstijl gemiddeld genomen een aanzienlijk
lager verzuim kennen. Met het bevorderen van een
gezonde leefstijl is dus in theorie een aanzienlijke
verzuimwinst te behalen. Bij de Fortis Bank gaat
het om een reductie van het aandeel bovengemiddeld verzuimers met 32 procent. We moeten echter
benadrukken dat de mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding en blijvende gedragsverandering via
leefstijlprogramma’s grenzen kennen. Hoe goed de
aanpak ook doordacht is, er zullen altijd werknemers
zijn die hun gedrag niet laten beïnvloeden of bij wie
de verbetering slechts tijdelijk van aard is. Een ander
punt van voorbehoud is het type onderzoek dat door
ons is uitgevoerd. De leefstijl en het verzuim zijn
gelijktijdig in kaart gebracht. Oorzaak en gevolg zijn
daarom niet te onderscheiden. Met andere woorden:
onduidelijk blijft in hoeverre het verbeteren van de
leefstijl ook daadwerkelijk tot een lager verzuim
zal leiden. Bij de aanvang van het Bravo2-project
kregen alle leefstijlaspecten dezelfde aandacht. Op
basis van de uitkomsten van deze verzuimanalyse is
prioriteit gegeven aan maatregelen tot herstel van de
energiebalans, zoals een training persoonlijke vitaliteit, stresspreventiecursussen voor werknemers die
stresssignalen afgeven en stresssignaleringscurssussen voor leidinggevenden. Verder is er aandacht voor
stoppen met roken en gewichtreductie. Activiteiten
ter bevordering van matig bewegen zoals lunchwandelen en traplopen zijn ingezet, naast de introductie
van de meer bewegingsintensieve bedrijfsfitness.
Ook hebben de uitkomsten ervoor gezorgd dat de
plannen om geen alcoholische drank meer te verstrekken binnen de bankkantoren zijn stopgezet.
Op recepties aan het einde van een werkdag blijft
met mate alcohol geschonken worden, met daarbij
aandacht voor veilige thuiskomst van autorijders. De
toekomst zal uitwijzen hoeveel verzuimreductie in de
praktijk bereikt wordt met deze maatregelen.

tabel 3

Prevalentie, odds-ratio’s (met 95%-betrouwbaarheidsinterval) en PAR’s
voor de leefstijlfactoren, na correctie voor onderlinge samenhang, leeftijd,
geslacht en opleidingsniveau.

aantal ongunstige
leefstijlfactoren
0
1
2
3
4
5-7
totaal

prevalentie (%)

ESB

95%-btbi

PAR (%)
LITERATUUR

31,6
32,3
19,3
10,0
4,8
2,0
100,0

PAR = ((OR – 1)*percentage binnen categorie)/OR

470

OR

27 juli 2007

1
1,48
2,01
3,02
4,51
5,42

Deursen C.G.L .van, J.H.M. Teeuwen, A.F. Algra (1988)

1,23-1,77
1,66-2,45
2,41-3,79
3,38-6,00
3,59-8,19

10,5
9,7
6,7
3,7
1,6
32,2%

Arbeidssituatie, leefstijl en ziekteverzuim bij Rotterdamse
gemeenteambtenaren. Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg.
66, 223-227.
Gezondheidsraad (2006) Richtlijnen goede voeding 2006. Den Haag:
Gezondheidsraad.
Koenders, P.G. (2007) In de ban van preventie. Tijdschrift voor
Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde. 15(6), 250-253.
Rothman, K.J. (1986) Modern epidemiology. Boston/Toronto:
Little, Brown and company.

Auteurs