Ga direct naar de content

Een einde aan de loonmatiging?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 13 1991

Een einde aan de loonmatiging?
Volgens recente kranteberichten hebben deskundigen van het IMF forse kritiek op het Nederlandse
economische beleid1. Zij vrezen dat Nederland het
succesvolle aanpassingsbeleid van de jaren tachtig
aan het verlaten is en terugkeeh naar een beleid
waarin de verdeling centraal staat. Daarnaast hebben de IMF-experts ook kritiek op de loonmatiging
in ons land. Gezien het reeds zeer grote overschot
op de lopende rekening van de betalingsbalans vinden zij het niet zinvol dat Nederland zijn internationale concurrentiepositie nog verder probeert te verbeteren door de lonen zo laag mogelijk te houden.
Er ligt voor ons land toch geen toekomst als lage-lonenland. Het ligt meer voor de hand dat Nederland
zijn binnenlandse bestedingen opvoert door hogere
netto-lonen uit te betalen en de belastingdruk te verlagen. Het geforceerd vasthouden aan de koppeling
en het laag houden van de lonen maken de Nederlandse economic onnodig star en kwetsbaar.
De aanbeveling om het loonmatigingsbeleid vaarwel te zeggen klinkt in de Nederlandse verhoudingen als vloeken in de kerk. Er is nauwelijks een onderwerp waarover in de nationale politick en tussen
de sociale partners meer overeenstemming bestaat
dan over de heilzame werking van loonmatiging
voor de Nederlandse economic. Vrijwel iedereen is
het erover eens dat de loonmatiging in het afgelopen decennium bijzonder veel heeft bijgedragen
aan de sterke groei van de werkgelegenheid in ons
land, ook in vergelijking met het buitenland. Gezien
de nog altijd lage participatiegraad en het grote aantal werkzoekenden lijkt er weinig reden te zijn om
dit beleid nu te verlaten. En nu komen een paar IMFexperts het tegenovergestelde beweren! Ook al gaat
het hier om onbevestigde uitspraken van niet nader
genoemde deskundigen, de kritiek is serieus genoeg om er wat dieper op in te gaan.
De lopende rekening van de betalingsbalans vertoont in ons land al sinds het begin van de jaren
tachtig een aanzienlijk overschot. Met Duitsland en
Zweden behoort Nederland tot de landen met het
grootste overschot in de OESO. Verwacht wordt dat
het overschot in de komende jaren nog zal groeien.
Volgens de traditionele macro-economische interpretatie van de lopende rekening betekent dit dat ons
land zijn produktiepotentieel niet volledig benut en
dat stimulering van de binnenlandse bestedingen gewenst zou zijn. In dat licht is de IMF-aanbeveling
om de lonen wat sneller te laten stijgen, zo vreemd
nog niet.
Deze redenering houdt echter geen rekening met de
toegenomen internationale kapitaalmobiliteit. Zoals
Bovenberg in zijn onlangs uitgesproken oratie heeft
uiteengezet, plaatst het toegenomen internationale
kapitaalverkeer de traditionele doelstelling van
evenwicht op de lopende rekening in een ander
licht2. Dank zij de toegenomen kapitaalmobiliteit
kunnen landen een langdurig overschot of tekort op
de lopende rekening handhaven zonder dat zij hun
wisselkoers hoeven aan te passen of zonder dat er
grote mutaties in de officiele reserves optreden.
Evenwicht op de lopende rekening hoeft daardoor

ESB 13-3-1991

geen zelfstandig beleidsdoel meer te zijn. Maar het
is nog wel een belangrijke indicator voor bepaalde
verstoringen op microniveau. Het Nederlandse overschot duidt crop dat er factoren zijn die ervoor zorgen dat de binnenlandse investeringen achterblijven
bij de nationale besparingen. Bovenberg wijst in dit
verband op rigiditeiten en verstoringen in de arbeids- en produktmarkt.
De oplossing voor deze problemen zit niet in hogere lonen. Behalve misschien op specifieke deelmarkten is er in het algemeen geen sprake van een tekortschietend aanbod van arbeid. Integendeel, er is juist
een overaanbod van arbeid dat niet door de markt
wordt opgenomen. Een belangrijke oorzaak daarvan is het grote verschil tussen de bruto-arbeidskosten en het netto-loon (de wig). Dit zorgt ervoor dat
grote groepen werkenden op de arbeidsmarkt niet
aan bod komen omdat hun produktiviteit te kort
schiet om hun arbeidskosten goed te maken. Daarnaast zijn er andere belemmeringen voor een goede
werking van de arbeidsmarkt, zoals de algemeenverbindendverklaring van cao’s en de hoogte van
het minimumloon. Het probleem van de lage arbeidsparticipatie — door velen beschouwd als het
grootste probleem van de Nederlandse economic wordt niet opgelost met algemene loonsverhogingen die het hele loongebouw opkrikken en vervolgens via de koppeling ook de uitkeringsniveaus
mee omhoog trekken. Zo’n remedie zou het probleem alleen maar verergeren. De arbeidsinzet moet
op andere manieren worden vergroot.
Te lang volgehouden, straffe loonmatiging kan op
den duur zeker problemen opleveren. Als het algemene loonmatigingsbeleid de loonstructuur zo in elkaar drukt dat er geen ruimte is voor loonverschillen die schaarsten op specifieke deelmarkten weerspiegelen, raakt de arbeidsmarkt verstard. Daarnaast
dienen, tegen de achtergrond van de toenemende
internationale economische integratie, de netto-lonen in ons land niet te ver af te wijken van die in
omringende landen. Er zijn echter weinig aanwijzingen dat deze problematiek op dit moment in ons
land actueel is.
Het overschot op de lopende rekening weerspiegelt
dat de Nederlandse economie op de binnenlandse
markt kampt met een gebrek aan dynamiek. Daardoor worden de nationale besparingen niet omgezet in binnenlandse investeringen. Dat komt echter
niet omdat de lonen hier te laag zijn. Veel belangrijker zijn de wig en andere factoren die de inschakeling van arbeid belemmeren. Als die knelpunten
worden weggenomen is dat gunstig voor de investeringen en de groei van de werkgelegenheid. Het
loonniveau volgt dan vanzelf.
L. van der Geest
1. Roel Janssen, IMF: Nederland zakt helaas terug, NRC
Handelsblad, 2 maart 1991.
2. A.L. Bovenberg, Overvloed en onbehagen. Oversparen
en investeren in Nederland, oratie, Rotterdam, 1991. Een
samenvatting is gepresenteerd in ESB van 6 februari 1991.

Auteur