Een economisch verklaringsmodel
voor de migratie van en naar
Nederland
DRS. J. NELISSEN*
Met verschijnsel migratie wordt doorgaans in verband gebracht met de economische, sociale en
politieke omstandigheden in het land van herkomst. Met deze benadering kan echter slechts de
beslissing om te emigreren worden verklaard, niet de keuze van het land van bestemming.
In dit artikel wordt een economische verklaring gepresenteerd van migratiestromen van en naar
Nederland die zowel rekening houdt met de economische omstandigheden in het land van
herkomst als met die in het land van bestemming.
Er wordt een ,,push-pull”-vergelijking geschat voor verscheidene categorieen migranten met
verscheidene variabelen, zoals de werkloosheid, het loonniveau, de bevolkingsomvang, de
omvang van de niet-agrarische bero’epsbevolking, de fysieke afstand en de sociale afstand in c.q.
tussen de respectieve landen. De beste verklarende variabelen blijken de werkloosheid, de
sociale afstand en de loonontwikkeling.
Figuur 1. Buitenlandse migratie in Nederland, 1960-1979
Inleiding
Aantal
130 -j
In dit artikel worden de emigratie naar en immigratie vanuit
Nederland voor de periode 1967 tot en met 1979 met behulp van
een ,,push-pull”-model verklaard. Eerst wordt ingegaan op de
omvang en verdeling van de migratie van en naar Nederland.
Daarna wordt het gehanteerde model beschreven en vervolgens
worden de schattingsresultaten samengevat. Tot slot volgt een
evaluatie.
Omvang en verdeling van de buitenlandse migratie in Nederland
Figuur 1 geeft een beeld van de omvang van de migratie van
en naar Nederland, voor de periode 1960 tot en met 1979. Zowel
de emigratie als de immigratie vertonen een grillig patroon. Dit
geldt het sterkst voor de immigratie, die in de betreffende periode
tevens snel is toegenomen: van 45.000 in 1960 tot 127.000 in
1975. De ontwikkeling in de omvang van de emigratie is minder
spectaculair. De emigratie was het laagst in 1963 (47.000) en het
hoogst in 1967(67.000).
Een gedifFerentieerder beeld krijgen we wanneer we de migranten beschouwen naar nationaliteit en land van bestemming c.q.
herkomst. Daartoe is een uitsplitsing gemaakt naar een vijftal categorieen, te weten:
Ul —
0-
* De auteur is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de vakgroep Demografie en Prognosetechnieken van de Katholieke Hogeschool
Tilburg. Dit artikel is een weergave van een onderdeel uit het onderzoek
,,Splitsing van het rekenschema voor de bevolkingsprognose in een korteen lange-termijn model”. Voor een uitvoeriger beschouwing zij verwezen
naar J. Nelissen en A. Vossen, Een bevolkingsprognosemodel voor de
korte termijn, KHT, Tilburg, 1983. Het onderzoek wordt gefmancierd
door het Nationaal Programma voor Demografisch Onderzoek (NPDO)
en wordt uitgevoerd op de Katholieke Hogeschool Tilburg (KHT). Hij is
dank versehuldigd aan zijn eollega’s Van den Akker, Prinking, Vermunt
en Vossen voor hun kritische en stimulerende opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel.
Figuur 2. Immigratie mannen naar Nederland naar nationaliteit
en herkomst, 1960-1979
1. immigranten c.q. eraigranten met Nederlandse nationaliteit,
afkomstig uit resp. vertrekkend naar Suriname, Nederlandse
Antillen, Indonesie en het vroegere Nieuw-Guinea;
2. idem met niet-Nederlandse nationaliteit;
3. immigranten c.q. emigranten met Nederlandse nationaliteit,
Aantal
24 ~!
personen
x 1.000
22 –
Nederlanders (3)
Mediteranen (4)
Overige met-Nederlanders (5)
afkomstig uit resp. vertrekkend naar andere landen dan de bij
1 genoemde;
4. immigranten uit c.q. emigranten naar Middellandse-Zeelanden (Portugal, Spanje, Italie, Griekenland, Joegoslavie, Turkije, Marokko, Algerije en Tunesie) met nationaliteit gelijk
aan land van herkomst c.q. bestemming;
5. overige immigranten c.q. emigranten met niet-Nederlandse
nationaliteit.
Gezien het feit dat de migratie in categorie 1 en 2 voornamelijk
een gevolg is van de vroegere en voor de Nederlandse Antillen
nog bestaande bestuurlijke band met Nederland en de omvang
van de migratie sterk wordt bei’nvloed door de politieke situatie,
zullen we deze twee categorieen niet verder in de beschouwing
Figuur 3. Immigratie vrouwen naar Nederland naar nationaliteit
en herkomst, 1960-1979
betrekken. We zullen onze aandacht richten op de categorieen 3,
4 en 5, in het vervolg aangeduid als de Nederlanders, de Mediterranen resp. de overige niet-Nederlanders.
De emigranten en immigranten opgesplitst naar deze laatste
drie categorieen zijn te vinden in de figuren 2 tot en met 5. De
opsplitsing tussen de categorieen 4 en 5 is eerst mogelijk sedert
1965.
Bekijken we de immigratie dan zien we dat de ontwikkelingen
bij de vrouwen gelijkmatiger zijn dan bij de mannen. De immigratie van Nederlanders (3) is vrij constant, zowel bij de vrouwen
Aantal
K —|
personen
xlOOO , j _
als bij de mannen. De immigratie van de overige niet-Nederland-
———— Nederlanders (3)
–— Medneranen (4)
._.«.. Overige met-Nederlanders (5)
se mannen (5) geeft al een grilliger beeld te zien. Het grilligst is
echter de immigratie van mannen behorend tot categorie 4: de
Mediterranen. De laagste omvang hiervan is 5.069 personen in
1967 en de hoogste omvang bedroeg 23.314 personen in 1966.
Bij de emigratie zijn de ontwikkelingen minder grillig. Ook hier
zijn de ontwikkelingen in de emigratie bij de vrouwen vrij gelijkmatig. Hetzelfde geldt bij de mannen voor de Nederlanders en de
overige niet-Nederlanders. De emigratie van mannelijke Mediterranen (voornamelijk retourmigratie) is echter weer minder geFiguur 4. Emigratie mannen uit Nederland naar nationaliteit en
bestemming, 1960-1979
Aamal
a -,
personen _
x 1 000
21 –
———— Nederlanders 13)
——— .1 Mediteranen (4)
.^.^ Ovenge niet-Nederlanders IS)
lijkmatig, zij het dat het patroon minder grillig is dan bij de immigratie.
Het gehanteerde migratiemodel
De analyse van de omvang van de migratie is in de literatuur
vooral geconcentreerd op de relatie met de economische, sociale
en politieke factoren in het te bestuderen gebied of land. In dit
artikel zullen we ons voornamelijk richten op de economische
verklaring. Daartoe zullen we gebruik maken van het economische ,,push-pull”-model. Dit betekent echter nog niet dat socia-
le, culturele en politieke factoren niet van invloed zouden zijn.
Men heeft echter, misschien met uitzondering van de migratie
naar Israel, nooit kunnen aantonen dat vrijwillige migratie, veroorzaakt door niet-economische factoren, plaatsvond naar eco-
nomisch gezien minder aantrekkelijke landen 1). Blijkbaar bevat
de beslissing om te migreren twee afzonderlijke elementen: enerzijds de beslissing om te migreren en anderzijds de beslissing om-
trent de bestemming. De laatste beslissing wordt voornamelijk
Figuur 5. Emigratie vrouwen uit Nederland naar nationaliteit en
bestemming. 1960-1979
Aamal
22 —.
x 1.000 20 18 –
.——— Nederianders (3)
.——— Medileranen 14)
.,_.—. Orange niet-Nedertanders 15)
bepaald door economische factoren, zoals de werkgelegenheidssituatie, de hoogte van de lonen en de mate van sociale voorzieningen 2). De meest algemene gedaante van het ,,push-pull’-model is 3):
1) Zie The determinants and consequences of population trends. United
Nations, New York, 1973.
2) Zie o.a. G. L. Clark en K. P. Ballard, Modelling out-migration from
depressed regions: the significance of origin and destination characteris1979
jaar
602
tics. Environment and Planning A, nr. 12, 1980, biz. 799-812.
3) I. S. Lowry, Migration and metropolitan growth: two analytical models. Chandler Publishing Company, San Francisco, 1966.
(i)
De schattingsresultaten
Voor een gedetailleerde weergave van de schattingsresultaten
Hierin is:
de omvang van de migratiestroom van regio i naar
regie j;
de respectieve werkloosheidspercentages;
W;,Wj de respectieve loonniveaus;
Li,Lj de respectieve omvang van de niet-agrarische beroeps-
bevolking (absolute aantallen);
de afstand (hemelsbreed) tussen regio i en regio j;
te schatten parameters, i = 0,…, 7.
zij verwezen naar Nelissen en Vossen 4). Geschat zijn twaalf vergelijkingen: voor elke categorie de emigratie en immigratie van
zowel mannen als vrouwen. De aanpassing van de vergelijkingen
is bevredigend te noemen: de multipele-correlatiecoefficient bedraagt minimaal 0,95.
Een nadere beschouwing van de schattingsresultaten laat zien
dat vooral de indicator voor het loonniveau een belangrijke ver-
klarende factor is. In acht van de twaalf geschatte vergelijkingen
is minstens een van de loonvariabelen significant. Hetzelfde
geldt voor de werkloosheid: ook deze is in acht van de twaalf vergelijkingen significant. Relatief minder gewicht valt toe te kennen aan de variabelen die betrekking hebben op de werkgelegen-
Volgens bovenstaande vergelijking is de migratiestroom van
regio i naar regio j evenredig met de werkloosheid in i, het loonniveau in j en met de omvang van de niet-agrarische werkgelegenheid in i en j en is de omvang van de migratiestroom omge-
keerd evenredig met de werkloosheid in regio j, het loonniveau
in i en de afstand tussen de twee regie’s.
In plaats van het werkloosheidspercentage wordt ook wel gebruik gemaakt van de omvang van de bevolking tussen 15 en 65
jaar (aangegeven met P\ resp. Pj) en in plaats van de fysieke afstand gebruikt men ook wel de ..sociale afstand”, waarbij als benadering hiervoor het vroeger aantal geemigreerden vanuit het
herkomsland naar betreffend bestemmingsland wordt genomen.
De werkloosheid en de bevolkingsomvang in i zijn als ,,push”factoren aan te merken. Het loonniveau in j (in verhouding tot
het loonniveau in i) en de omvang van de beroepsbevolking in j
zijn ,,pull”-factoren, terwijl de afstand, de omvang van de beroepsbevolking in i, de bevolkingsomvang in j en de werkloosheid in j remmende factoren zijn.
Aangenomen wordt dat de potentiele migranten hun bestaande inkomenspositie zullen vergelijken met de te verwachten inkomenspositie in het potentiele land van vestiging. Naarmate
het (positieve) verschil tussen het te verwachten inkomen in het
bestemmingsland en het bestaande inkomen groter is zal de nei-
ging om te emigreren groter zijn. De kans om het inkomen te realiseren in het bestemmingsland zal echter afhankelijk zijn van de
werkgelegenheidssituatie in dat land. Vandaar de opname van de
werkloosheid in j en de niet-agrarische beroepsbevolking in i.
Zoals reeds eerder vermeld vormen daarentegen de werkloosheid
in i en de bevolkingsomvang van i een ,,push”-factor: naarmate
deze hoger zijn is de werkgelegenheidssituatie in het herkomst-
land in het algemeen slechter, zodat ook het inkomen onder druk
staat. Naast deze ,,push-pull”-factoren hebben we een aantal
migratie-remmende factoren: een hoge werkloosheid in het bestemmingsland zal de te verwachten zekerheden met betrekking
tot een baan en inkomen niet vergroten. Hetzelfde geldt voor een
sterk stijgende bevolking tussen 15 en 65 jaar in het bestemmingsland. Wanneer de niet-agrarische beroepsbevolking in i
een stijgende tendens vertoont zijn de ,,job opportunities” in het
herkomstland relatief gunstig; dit zal remmend werken op de
migratie. Als laatste factor hebben we de fysieke dan wel sociale
afstand tussen land van herkomst en land van bestemming.
Naarmate deze afstand groter is zal de neiging om te migreren ge-
ringer zijn.
In vergelijking (1) komen geen vertragingen voor. Dit lijkt ech-
ter niet reeel. De beslissing al of niet te migreren wordt niet op
een bepaald moment genomen: de beslissing zal het eindpunt
zijn van een langdurig proces, waarop vele factoren van invloed
kunnen zijn. Te denken valt hierbij bij voorbeeld aan langdurige
werkloosheid en een steeds slechter wordende algemeen economische situatie. Om deze reden is het geboden de toepassing van
vertragingen in de vergelijking open te houden.
Om te corrigeren voor de bevolkingsgroei zijn de aantallen
emigranten en immigranten voor de te analyseren groepen (Mediterranen, overige niet-Nederlanders en Nederlanders) uitge-
heid (i.e. de niet-agrarische beroepsbevolking) en de bevolkingsomvang. Bij gebrek aan voldoende statistische gegevens kon de
variabele sociale afstand alleen voor de categorie Mediterranen
geoperationaliseerd worden; deze bleek bij deze categorie in alle
gevallen significant. Bij de categorieen overige niet-Nederlanders
en Nederlanders is in de vergelijking voor de vrouwen als verklarende variabele ook opgenomen de omvang van de im- c.q. emigratie van de mannen in die categorie. Deze verklarende variabele bleek steeds significant te zijn. Bij de emigratie van Nederlandse vrouwen was dit de belangrijkste verklarende variabele:
77% van de verklaarde variantie werd hiermee verklaard. Bij de
immigratie van Nederlandse vrouwen (retourmigratie veelal)
was de betekenis van de immigratie van mannen geringer. Voor
de overige niet-Nederlanders gold het omgekeerde. Dit zou crop
kunnen wijzen dat bij retourmigratie relatief veel alleenstaanden
betrokken zouden zijn.
Beschouwen we de verschillende categorieen migranten afzon-
derlijk dan zien we dat bij de Mediterranen alle variabelen een
rol spelen (uitgezonderd de omvang van de niet-agrarische beroepsbevolking, die voor deze categorie niet voor alle jaren gedurende de schattingsperiode bekend was). Bij de overige nietNederlanders zijn vooral de werkloosheid, het loonniveau en de
niet-agrarische werkgelegenheid van belang. De bevolkingsomvang treedt hier minder op de voorgrond. Deze laatste variabele
is ook bij de categorie Nederlanders nauwelijks van belang. Hier
zijn voornamelijk de werkloosheid en het loonniveau significant.
Bekijken we de vertragingen nader dan kunnen we het volgende opmerken. De vertragingen in de werkloosheidsvariabele zijn
voor niet-Nederlanders en Mediterranen groter dan voor de Nederlanders. Hierbij geldt dat de vertragingen bij immigratie gering zijn, doch bij emigratie groot. Een mogelijke verklaring voor
het verschil in vertraging is dat de niet-Nederlander in eerste instantie de werkloosheid in het vaderland (meestal het land van
herkomst) beschouwt en daaraan zijn conclusies verbindt. Beslist de betreffende persoon te migreren, dan zullen kostenfactoren ertoe leiden dat niet onmiddellijk geemigreerd kan worden.
Voor Nederlanders zullen de kosten daarentegen relatief meevallen. Dit zou het verschil in vertraging tussen Nederlanders en
niet-Nederlanders kunnen verklaren.
Bij de loonindicatoren is de vertraging in het geval van emigratie groter dan in het geval van immigratie. Een mogelijke verklaring hiervoor wordt gegeven door de splitsing van de migratiebeslissing in twee delen: aan de ene kant de beslissing te migreren
en aan de andere kant de beslissing omtrent het land van bestemming. Dit verklaart waarom de vertraging bij immigratie vrij
klein is (hier staat de vraag waarheen centraal) en bij emigratie
groter is (vanuit het emigratieland gezien, de beslissing die het
eerst wordt genomen).
De sociale afstand (die alleen bij de Mediterranen is opgenomen) kent bij de immigratie geen vertraging, terwijl bij de emigratie vertragingen van een en twee jaar optreden (mannen resp.
vrouwen). Hier zou dezelfde verklaring een rol kunnen spelen als
we bij de loonvariabele hebben aangestipt: het uiteenvallen van
de migratiebeslissing in twee delen.
De vertragingen in de variabelen bevolkingsomvang en niet-
drukt per 100.000 van de gemiddelde bevolking in Nederland.
De parameters van de vergelijking worden m.b.v. lineaire regres-
sie (ongewogen kleinste kwadraten) geschat. Daartoe is de vergelijking gelineariseerd door in plaats van absolute data de procentuelc mutaties te gebruiken.
ESB 6-7-1983
4) J. Nelissen en A. Vossen, op. cit., hoofdstuk 5.
603
Figuur 6. Immigratie van Medilerrane mannen resp. vrouwen per 100.000 van de gemiddelde bevolking in Nederland.
Aantal
personen
Aantal
personen
170 –
Waargenomen
Geschat
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
1967 1969 1971 1973 1975 1977 1979
jaar
agrarische beroepsbevolking zijn minder gestructureerd, zodat
we ons-hier niet aan een mogelijke verklaring zullen wagen.
Ter illustratie zijn in figuur 6 de geschatte en Waargenomen
waarden van de immigratie van Mediterranen weergegeven (per
100.000 van de gemiddelde bevolking in Nederland).
Slotbeschouwing
Naast de als positief te beoordelen mogelijkheid om met be-
hulp van ,,push-pull”-modellen economische, en in mindere
mate sociale factoren als verklarende variabelen op te voeren,
moeten we echter ook enige facetten noemen die in het gehanteerde model niet of minder aan bod komen. Hierbij valt te denken aan:
— politieke invloeden; wat zal bij voorbeeld de invloed zijn van
de invoering van de visumplicht voor Turken en Surinamers,
wat zijn de gevolgen van de politieke onrust in Suriname?
Vluchtelingen zijn niet te modelleren; hetzelfde geldt voor il-
legalen;
— gezinshereniging komt slechts indirect via economische factoren aan bod;
— sociale factoren zijn nog nauwelijks uitgewerkt; zo is migratie
als uitvloeisel van kritiek op bestaande waarden en normen
binnen het model niet direct verklaarbaar;
— modeltechnisch zou het ideaal zijn rekening te houden met
,.intervening opportunities” 5) en de migratiebeslissing te
splitsen in enerzijds de beslissing te migreren en anderzijds de
beslissing waarheen 6). Beide mogelijkheden zijn gezien de
aard van het ter beschikking staande ambtelijk statistisch materiaal niet uitgevoerd. Om deze reden is ook een uitsplitsing
Waargenomen
Geschat
1 I I T \ \ \ \ I I I
1967 1969 1971 1973 1975 1977 1979
jaar
naar leeftijd en burgerlijke staat niet mogelijk;
— de in de statistieken gehanteerde definities laten geen onderscheid toe tussen (al of niet bedoelde) tijdelijke en permanente migratie. Daarnaast, doch dit is inherent aan het karakter
ervan, worden in de statistiek geen illegale migranten opgenomen.
Het geheel resumerend kunnen we stellen dat binnen het hier
gehanteerde ,,push-pull”-model vooral de werkloosheid, de sociale afstand en de loonontwikkeling van belang zijn als verklaring voor de migratiebewegingen. Relatief minder belangrijk,
maar daardoor nog niet onbelangrijk, lijken de algemene werk-
gelegenheid en de bevolkingsomvang. Het grote voordeel van de
gekozen benaderingwijze echter is dat, ondanks de hiervoor gesignaleerde gebreken, wijzigingen in de omvang van de migratie
kunnen worden verklaard uit conjuncturele (b.v. werkloosheid,
lonen en niet-agrarische beroepsbevolking) en structurele (socia-
le afstand en bevolkingsomvang) factoren. Hiermee wordt de
mogelijkheid geboden om, in tegenstelling tot het prognosemo-
del van het CBS 7), op directe wijze de omvang van de migratie
voor de nabije toekomst te voorspellen.
J. Nelissen
5) Zie M. Wilkinson, European migration to the United States; an econometric analysis of aggregate labor supply and demand, The Review oj
Economics and Statistics, jg. 52, nr. 3, 1970, biz. 272-279.
6) Zie G. L. Clark en K. P. Ballard, op. cit.
7) Centraal Bureau voor de Statistiek, De toekomstige demograftsche
ontwikkelingen na 1975, Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1976.
604
I