Maatschappijspiegel
blemen zo goed mogelijk in kaart te
brengen. Dit gebeurde niet op een grootse en meeslepende wijze, maar wel gedegen en vooral beleidsgericht; met andere
woorden, met een open oog voor die onderzoeksbevindingen die voor de dagelijkse gang van zaken in de samenleving
bruikbaar zijn.
In de jaren zeventig raakte deze
empirisch-analytische hoofdstroom in het
defensief, al gingen de vertegenwoordigers
ervan in meerderheid gewoon door met
hun werk. Maar men ontmoette daarbij
nogal wat scepsis en kritiek, vooral van de
Een impressie
zijde van een jongere generatie die maatschappelijke bewustwording en verandeDRS. W.A. ARTS – DRS. P.W.M. VAN HAAREN
ring centraal stelde. De bijdrage van de sociologie aan de Nederlandse samenleving
werd door hen niet beoordeeld op de adequaatheid van de beschrijving of de beleidsrelevantie ervan, maar op haar vermologie, zoals in Nederland bedreven. gen tot kritische analyse en mobilisatie. De
Inleiding
Voor we dat beeld echter schetsen, lijkt gevestigde (,,burgerlijke”) sociologie zou
In Amsterdam organiseerde de Stich- het verstandig er wat meer relief aan te de bestaande maatschappelijke orde beting Interuniversitair Instituut voor geven door kort de recente ontwikkelin- vestigen en als ideologie ter rechtvaardiSociaal-Wetenschappelijk Onderzoek gen aan te stippen die zich in de Neder- ging van die orde worden gehanteerd. Deze
jaren worden wel eens gekenschetst als een
(SISWO) dit jaar onder de naam Socio- landse sociologie hebben voorgedaan.
tijdvak van ,,kritiek en pluriformiteit”. Er
logendagen een groot en ambitieus opgeis sprake van een methoden- en richtinzet congres. Dat gebeurde onder auspiInhoudelijke veranderingen
genstrijd. Men houdt zich vooral bezig met
cien van de Nederlandse Sociologische
het discussieren over de grondslagen van
en Antropologische Vereniging (NSAV)
Wat de inhoudelijke ontwikkelingen het vak. Tegenover veel interne reflectie
en de (Vlaamse) Vereniging voor Sociologie (VVS). Het congres had als doel in de Nederlandse sociologie betreft, staat weinig externe output. Voor zover die
een balans op te maken van de zouden we normaal gesproken af moe- output er wel is, put men zich vooral uit in
ten gaan op de plenaire inleidingen, en het becommentarieren van gebeurtenissen,
sociologie- en antropologiebeoefening
in Nederland en Vlaanderen sinds 1970. dan vooral op de openingstoespraak van hoewel men ook nog wel empirisch onderTer verwezenlijking van dat doel werd de Amsterdamse hoogleraar De Swaan zoek verricht. De aandacht voor de relatie
een aantal prominente vakgenoten, zo- en de ,,sluitingsrede” van zijn Rotter- tussen sociologie en sociaal beleid is in die
damse collega Van Doom. Uit hun rede- tijd eveneens tanende. Vooral de tweede
wel uit Nederland en Vlaanderen als uit
enkele andere Europese landen, ge- voeringen rijst een weinig optimistisch helft van de jaren zeventig wordt gekenvraagd hun visie te geven op de stand van beeld op van de stand van zaken in het merkt door stagnatie en scepsis. Zonder
vak. Het einde van de sociologie lijkt nadere argumentatie werd er veelal van uitzaken in de sociologie en de antropologie. De niet-Nederlandstalige inleiders voor hen beide nabij. Met name Van gegaan dat de sociologie in een crisis
was gevraagd om – door hun schets van Doom voorspelde de sociologie als verkeerde.
In het begin van de jaren tachtig begint
de ontwikkelingen in Duitsland, respec- zelfstandige discipline weinig toekomst.
Hij zag deze wetenschap worden omge- men langzamerhand tot het besef te komen
tievelijk Engeland, Frankrijk en Zweden
– de Vlaamse en Nederlandse ontwik- zet in een algemeen aanvaard cultured dat veel van de in de jaren zeventig geleverperspectief, dat kenmerkend zou zijn de zelfkritiek onterecht was en dat, voor
kelingen wat meer perspectief te geven.
Dat gebeurde in min of meer plenaire voor de moderne maatschappij. Zowel zover wel terecht, dit de sociologen nu ook
bijeenkomsten. Daarnaast werd ook in de voordracht van De Swaan als die van weer niet moest belemmeren om te werken
een vijftigtal meer gespecialiseerde ses- Van Doom droegen echter een sterk im- aan de vooruitgang van het vak. Hoewel
pressionistisch karakter en zeggen ver- een terugblik op de jaren zeventig op grond
sies – varierend van agrarische tot medische sociologie, van Oceanic tot de moedelijk meer over hun stellingname van het bovenstaande niet erg positief uitten opzichte van de sociologie, dan dat valt, gloort er voor de jaren tachtig toch
communistische staten, van politic tot
sexualiteit – geprobeerd om een balans ze informatie bieden over de ontwikke- wel enige hoop. De empirisch-analytische
per deelgebied op te maken. Dat alles in ling van het vak. Daarom kunnen we onderzoekstraditie lijkt zich te herstellen
voor een beschrijving van de inhoudelij- en aan theoretisch gehalte te winnen.
twee dagen tijd; geen geringe opgave!
ke ontwikkelingen beter te rade gaan bij Vooral op methodisch-technisch gebied
Wat het deelnemertal betreft kan het
de papers voor de sessie ,,Sociologie in zijn het laatste decennium grote vorderincongres geslaagd worden genoemd.
de zeventiger jaren”. Dat wil nu ook gen gemaakt, die ook in het empirische onMeer dan duizend sociologen bij elkaar
is in ieder geval in Nederland iets onge- weer niet zeggen dat daar een optimisti- derzoek door werken.
kends. Of ook inhoudelijk van een suc- scher beeld uit te voorschijn komt. Een
ces sprake is, valt veel moeilijker te be- evaluatie van de Nederlandse sociologie
oordelen: vanwege de grote verscheiden- in de jaren zeventig, zoals in de verschilheid aan onderwerpen en het simultane lende papers ondernomen, valt namelijk
niet altijd even positief uit 1).
karakter van de sessies kon niemand het
In de jaren vijftig en zestig was de Necongres in de voile breedte overzien.
sociologie
overwegend
Voor een afgerond oordeel biedt het nog derlandse
empirisch-analytisch van aard. Als (on- 1) H.A. Becker en P. Glasbergen, Verzorte verschijnen conferentieboek hopelijk
bedoeld?) produkt van de hier te lande gingsstaat en sociologie: een impressie; J. Bermeer soelaas.
bestaande sociografische traditie ging ting, Continuiteit en veranderingen in de NederMisschien is het de moeite waard om
landse sociologie 1970-1984; I. Gadourek, Somen aanvankelijk vooral beschrijvend te ciologische methodologie in de jaren zeventig;
in deze Maatschappijspiegel eens na te
werk en stelde men er zich tevreden mee W.C. Ultee, Problematische vragen: probleemgaan, wat voor een beeld deze dagen
hebben opgeleverd van de stand van za- de Nederlandse samenleving en haar ver- verschuivingen in de Nederlandse sociologie
scheidenheid van maatschappelijke pro- sinds de jaren zeventig.
ken in met name de economische socio-
Economische sociologie
in Nederland
ESB 13-6-1984
541
Economische sociologie
rie, probeert hij deze te benutten voor een
Als we nu ons blikveld verengen tot de
economische sociologie, dan is het verstandig eerst te omschrijven wat we daaronder
verstaan. De economische sociologie is dat
onderdeel van de sociologie dat zich bezighoudt met de studie van sociale verschijnselen welke de voortbrenging en verdeling,
de ruil en het verbruik van schaarse, gewaardeerde goederen en diensten betreffen. De term economische sociologie
wordt nogal eens gebruikt als een overkoepelende aanduiding voor andere, vaak
voldoende zijn uitgewerkt. En voor zover
beschouwing over de sociaal-economische
ontwikkeling in Nederland. Het probleem
daarbij is echter dat de theorie van Parsons
nogal eens als kritiek heeft gekregen dat
deze empirisch leeg zou zijn, slechts een indelingsschema of begrippenkader zou vormen. Van Wezel stelt, in navolging van
Munch, dat deze kritiek niet terecht is. Hij
meent dat Parsons’ theorie wel degelijk
empirische inhoud bezit en verwijst daarvoor naar een overzichtsartikel betreffen-
wel beschikbaar ,,passen” ze niet goed bjj
economische modellen, bij voorbeeld omdat het aggregatieniveau van de variabelen
afwijkt of omdat de weinige interessante
sociologische modellen vaak als stochastische modellen zijn gedefinieerd. Zijn opvatting luidt dat de sociologie eerst de achterstand op het gebied van modelbouw zal
moeten inhalen, voordat er pogingen kun-
de empirische toepassingen van die theo-
en organisatie, van de arbeidsmarkt en van
de arbeidsverhoudingen besproken. De
economische sociologie is echter meer dan
een verzamelterm en wil ook meer zijn. Als
vak wil zij een schakel vormen tussen theorievorming en onderzoek in de sociologie
rie. Zelf leidt hij echter geen hypothesen uit
die theorie af, maar gebruikt hij deze als
een heuristisch hulpmiddel. Naar zijn zeggen zou deze theorie het mogelijk maken
om goede probleemstellingen af te leiden
en vervolgens samenhangende hypothesen
te formuleren voor de verklaring van de
gestelde problemen. Het benutten van deze
mogelijkheid staat bij hem op de voorgrond. Hij past dan ook het theoretische
kader toe op de behandeling van twee
meer bekende sociologische specialismen.
In die zin hanteren we de term verderop in
deze Maatschappijspiegel; daar worden
achtereenvolgens de sociologie van arbeid
nen worden ondernomen om tot integratie
van modellen te komen.
Arbeidssociologie
De bestudering van arbeidsvraagstukken neemt in de economische sociologie
en de economie. Daarbij blijft zij echter
problemen:
een sociologisch specialisme. Dat betekent
– de nadruk die door de regering wordt
een belangrijke, zo niet overheersende
plaats in. Binnen haar brede aandachtsveld
heeft zich zelfs een min of meer verzelfstandigde arbeidssociologie ontwikkeld. Daaraan was tijdens de Sociologendagen een drietal druk bezochte bijeenkomsten gewijd. In het resterende deel van
deze Maatschappijspiegel geven wij enkele
dat in haar werkwijze de nadruk ligt op de
gelegd op het terugdringen van het fi-
van onze indrukken weer over de huidige
sociologische aspecten van vraagstukken
die traditioneel als economisch worden
nancieringstekort om economisch herstel te bereiken;
omschreven 2).
Op de Sociologendagen was een sessie
speciaal aan de economische sociologie gewijd. Maar een balans werd er, ondanks
het uitdrukkelijke verzoek van de organisatoren, niet opgemaakt. Er waren nog
meer vreemde dingen aan de hand. Ten
eerste was het een geheel en al Tilburgse
aangelegenheid. Dat wekt verbazing, want
ook op andere plaatsen wordt economische sociologie bedreven. Ten tweede paste
het merendeel van de in deze sessie aangeboden papers beter bij de bijeenkomsten
over andere thema’s, dan bij het onderwerp economische sociologie zoals hierboven omschreven. Wat de in de sessie economische sociologie besproken papers wel gemeen hebben, is dat ze behoren tot het Tilburgse onderzoeksprogramma ,,Econo-
stand van zaken in deze subdiscipline.
Naar de mening van Ter Hoeven in zijn
– het onderhandelingsproces tussen de paper mogen we over de verdiensten van de
sociale partners, met name op centraal arbeidssociologie in Nederland positief
niveau. De keuze van beide problemen oordelen: ,,Er is een macht van werken
is mede bepaald door het huidige maat- verschenen over een klein aantal onderwerschappelijke belang.
pen, die redelijk tot goed zijn te noemen.
Typisch Nederlands, nauw aansluitend bij
In twee meer empirisch onderbouwde
publikaties wil Van Wezel in de toekomst
de realiteit en zwaar gedocumenteerd. Ondanks alle denkbare kritiek toch een resul-
op deze beide vragen terugkomen. Nu gaat
taat om niet rouwig om te zijn” 6). Volgens Ter Hoeven is de arbeidssociologie in
Nederland, in vergelijking met andere landen, een heel specifieke weg ingeslagen.
Als kenmerkend geldt onder andere haar
hechte verbondenheid met vraagstukken
van de maatschappelijke bovenlagen,
waartoe in de meeste gevallen ook bedrijfsleidingen gerekend kunnen worden.
Pas sinds kort kondigt zich in die onevenwichtige situatie enige verandering aan.
Een tweede typering van de arbeidssociologie zoals hier te lande wordt bedreven, betreft haar sterk empirische, pragmatische
en op probleemoplossing gerichte karakter. Ter Hoeven kwalificeert de Nederlandse socioloog als ..teller” en ,,meter” wiens
hij bij de beantwoording ervan slechts
schetsmatig te werk. Voor een beoordeling
van de heuristische waarde van Parsons’
theorie lijkt het wachten dan ook op het
verschijnen van die publikaties.
Of we dienaangaande erg optimistisch
moeten zijn, is echter de vraag. Ten eerste
omdat het werk van Parsons een nogal hermetisch karakter draagt, wat het moeilijk
maakt om of tot de slotsom te komen dat
mie en Samenleving in Ontwikkeling”.
het hier gaat om in ontoegankelijke be-
Maar
woordingen verpakte zin, of te besluiten
dat er sprake is van ingenieuze onzin. Niet
geheel ten onrechte is van economistische
kant wel eens, ten aanzien van een toepas-
,,echt” economisch-sociologisch
zijn slechts de papers van Van Wezel en
Van der Net 3).
Van Wezels paper is sterk programmatisch van aard. Bij hem staat de verbin-
sing van Parsons’ theorie op economische
dingsproblematiek van sociaal-culturele en
economisch-politieke processen centraal.
Hij acht het wenselijk dat voor de maatschappijwetenschappen een overkoepe-
problemen, de opmerking gemaakt dat er
een heel verschil bestaat tussen een vruchtbare hypothese en een Procrustusbed 4).
Een tweede argument om een eventueel optimisme te temperen is dat de pretenties
van Van Wezel nogal ver gaan. Hij wil in
lend theoretisch kader wordt gebruikt om
de resultaten van deeldisciplines binnen de
maatschappijwetenschappen (economie,
politicologie, sociologie en culturele antropologie) met elkaar te verbinden. Zulks
met het doel om een diagnose te kunnen
stellen van de maatschappelijke wordingsgang. Zo’n theoretisch kader dient ervoor
te zorgen dat het aspectkarakter van elk
der maatschappijwetenschappen blijft bewaard en dat tegelijkertijd toch een meer
synthetische diagnose mogelijk wordt. De
structureel-functionalistische handelingsen systeemtheorie van Talcott Parsons
biedt, volgens Van Wezel, voor deze meer
interdisciplinaire
benadering
aankno-
pingspunten. Na een schets van deze theo542
een samenwerking tussen met name econo-
2) Vergelijk W.A. Arts, Sociologie van het economisch leven, in: L. Rademaker (red.), Toegepastesociologie, Utrecht/Antwerpen, 1981, biz.
77-106.
3) J.A.M. van Wezel, Sociale veranderingen in
de economie en op de arbeidsmarkt. Een suggestie voor een richtinggevend beleidskader van we-
men en sociologen trachten de meer
sociaal-culturele component in te bouwen
in macromodellen. Een eerste poging in die
richting kan nauwelijks als geslaagd worden beschouwd 5).
Dat lijkt ook de conclusie uit het paper
van Van der Net te zijn. Deze vraagt zich af
of het mogelijk is om economische, demografische en sociologische modellen aan elkaar te koppelen. Wat de sociologische
modellen betreft, stelt hij dat dit nogal een
matische modellen in de sociologie.
4) Vergelijk W.A. Arts, Geen procrustusbed?
Over de relevantie van de individualistische traditie voor een integratie van economie en sociologie, in: W. Arts, S. Lindenberg en R. Wippler
(red.), Gedrag en struktuur. De relevantie van
microtheorieen voor de verklaring van macro-
ongewisse onderneming is. De voor-
de economie, Assen, 1983.
naamste reden daarvoor ligt in het gegeven
dat nog erg weinig sociologische modellen
derzijdse doordringing; Th. van der Net, Mathe-
verschijnselen, Rotterdam, 1976, biz. 76.
5) J.A.M. van Wezel en A.M.C. Vissers, Evenwicht en onevenwicht op de arbeidsmarkt en in
6) P.J.A. ter Hoeven, Arbeidssociologie in
terugblik.
belangstelling in het algemeen niet uitgaat
naar de ontwikkeling van relatief stabiele
onderzoekstradities; men laat zich eerder
leiden door steeds andere kleine en marginale problemen. Onder de beoefenaren
van het vak blijkt weinig animo aanwezig
voor de bestudering van nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, evenmin als
voor de structurele gevolgen van wel beschreven vraagstukken (zoals met betrekking tot het vrije-tijdsethos) of het begrijpelijk maken van de sociologie voor diegenen die niet zo in het wetenschappelijke
jargon thuis zijn (de ,,verlichtings”functie). Ter Hoeven maakte zijn balans
op aan de hand van een overzicht van een
reeks sinds de tweede wereldoorlog verschenen dissertaties en andere publikaties.
Hoe verhouden zijn uitspraken zich tot de
allerrecentste ontwikkelingen, welke zouden moeten blijken uit de tijdens de Sociologendagen ingediende papers?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden
volstaat het zeker niet ons te beperken tot
de discussies die na de inleiding van Ter
Hoeven in de bijeenkomsten over arbeidssociologie werden gevoerd. Immers, ook in
de sessies over bij voorbeeld ,.elites”,
teur de balans op van hetgeen de organisatiesociologie aan wetenschappelijke kennis
en maatschappelijke inzichten heeft opge-
leverd. Grosso modo vat hij de resultaten
van het organisatiesociologische denken
samen op basis van (combinaties van) twee
modellen: het systeemmodel en het partijenmodel. ,,In het ene model legt men de
nadruk op de organisatie als geheel, waarbij dat geheel wordt gezien als een sociaalcultureel systeem. In het andere model
wordt de organisatie voorgesteld als een
conglomeraat van partijen, die hun eigen
doeleinden en belangen najagen”, stelt hij
10).
Lammers zet zich in zijn betoog nadrukkelijk af tegen auteurs die spreken van een
diepgaande crisis in het vak, welke een fun-
damentele theoretische en methodologische herorientatie noodzakelijk zou maken: ,,De oude denkwijzen vormen nog
steeds een vruchtbare voedingsbodem voor
tal van originele theorie-aanzetten” 11).
Dat blijkt bij voorbeeld uit de wetenschappelijke opbrengst van de organisatiesociologie, die volgens hem duidelijk wordt als
we kijken naar de heuristische waarde van
twee ,,trossen” van theorieen. De ene, de
taat van het zoeken naar speelruimte in de
sociale en organisatorische vormgeving
van bedrijven. Dat heeft een duidelijke impuls gekregen vanuit de zorg om de kwaliteit van de arbeid en de ontwikkeling van
sociale indicatoren dienaangaande. Veel
energie is wat dat betreft de laatste jaren
gei’nvesteerd in de verdere uitbouw van de
zogenaamde
arbeidsprocesbenadering.
Een benadering waarvan de Nederlandse
voorstanders van het eerste uur elkaar tijdens de Sociologendagen vooral troffen in
de sessie over marxistisch onderzoek 15).
Daarmee komt de arbeidsprocesbenadering overigens in een teken te staan dat niet
geheel in overeenstemming is met haar benuttingsmogelijkheden. Kesteloot en Henderickx vatten de premissen in hun paper
zeer bondig samen 16). Hun betoog para-
fraserend kan men stellen dat bij de structurering van de arbeidssituatie het ,,organiseren” van de arbeid een relatief
zelfstandige rol speelt. Naast een gegeven
techniek zijn alternatieve organisatiestruc-
turen dus mogelijk. Als men zich dan afvraagt hoe techniek, arbeidssituatie en arbeidsorganisatie tot stand komen, dan
wordt in de arbeidsprocesbenadering ver-
,,vrouwenemancipatie” of internationaal
comparatief, respectievelijk marxistisch
bureaucratietheorie, heeft betrekking op
vormen en processen in de organisatie, de
ondersteld dat personen, groepen of instanties op basis van bepaalde criteria keu-
onderzoek zijn papers met een sterk arbeidssociologische inslag aan de orde
gesteld 7). Hoewel uit het oogpunt van volledigheid misschien wenselijk hebben wij
ons voor dit artikel niet gewaagd aan een
rondgang langs alle zesenveertig themagroepen om te kijken of er iets van onze gading te vinden was. Om de ter beschikking
staande tijd zo doelmatig mogelijk te benutten hebben wij ons laten leiden door een
artikel van Fruytier en Vissers 8). In een
andere, de contingentietheorie, op de rela-
zen maken uit technische en arbeidsorgani-
tie van de organisatie met zijn omgeving.
satorische motieven. Zo is er handelen van
het management en handelen van de werknemers en is de arbeidssituatie een arena
van strategisch handelen van (groepen)
managers en (groepen) werknemers.
Rondom beide is een grote reeks onderzoeksresultaten gegroepeerd, waardoor
deze theorieen steeds verder konden worden verfijnd. Ook over de maatschappelijke opbrengst van de organisatiesociologie
oordeelt Lammers positief, bemeten naar
haar bijdragen aan de controleerbaarheid,
de leefbaarheid, de bestuurbaarheid en de
beheersbaarheid van de ,,maatschappelij-
bundel ter gelegenheid van de vijfentwin-
ke werkelijkheid”. Samenvattend heeft
tigste verjaardag van het IVA, Instituut
voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek,
behandelen zij het thema arbeid en
arbeidsonderzoek in de jaren tachtig. In
hun betoog wijzen de auteurs op het
bestaan van drie zogenaamde structuurdeterminanten van ons arbeidsbestel: de arbeidsorganisatie, de arbeidsmarkt en de
arbeidsverhoudingen. Die indeling lijkt
ons ook geschikt om op systematische wijze de hedendaagse ontwikkelingen in de arbeidssociologie in beeld te krijgen. De arbeidssociologie wordt dan opgevat als de
parapluie waaronder de (bedrijfs- en) organisatiesociologie, de arbeidsmarktsociologie en de sociologie van de arbeidsverhoudingen onderdak hebben gekregen;
zulks op dezelfde wijze als de arbeidssociologie zelf weer onder de economische sociologie thuishoort. De drie structuurdeterminanten komen in het navolgende afzonderlijk aan de orde.
deze tak van de sociologie een zinvolle bijdrage geleverd aan ons inzicht in het functioneren van organisaties 12).
De arbeidsorganisatie
Voor het inzicht in vraagstukken betreffende de arbeidsorganisatie kunnen we ten
eerste te rade gaan bij de sessie over organisatiesociologie. Die stond vooral in het teken van het in 1983 verschenen overzichtswerk Organisaties vergelijkenderwijs van
C. J. Lammers 9). In dit boek maakt de auESB 13-6-1984
Niet alleen in de sessie over organisatiesociologie kwamen problemen betreffende
het functioneren van de arbeidsorganisatie
aan bod. Vooral in de industriele en
commerciele-dienstverlenende sector van
de economie wordt, zoals blijkt uit een
aantal over allerlei sessies verspreide papers, nogal wat organisatie-onderzoek verricht. Men mag concluderen dat sociologen aldaar hun aandacht overwegend hebben gericht op de sociale gevolgen van
technologische innovaties. Zeven van de
elf papers die in de sessie arbeidssociologie
aan de orde kwamen, hadden bij voorbeeld
op de automatisering betrekking 13). Als
min of meer gemeenschappelijke denklijn
in de diverse bijdragen valt een afwijzing te
herkennen van het zogenaamde technologisch determinisme. De notie van het technologisch determinisme bevat volgens
Christis in een eerder verschenen artikel
twee met elkaar samenhangende basisstellingen: ,,… ten eerste dat de ontwikkeling
van de technologic geleid wordt door een
neutrale, technische of wetenschappelijke
logica, en ten tweede, dat deze technologische ontwikkeling eenduidige sociale ef feeten heeft” 14).
De afwijzing van het technologisch determinisme is feitelijk het afgeleide resul-
7) Bij voorbeeld P. Greetings, De bijdrage van
het Vienna Centre aan het onderzoek naar arbeid en technologic; F.N. Stokman en F.W.
Wasseur, Theoretische interpretatie en belong
van verschillende soorten dubbelfuncties tussen
grote bedrijven: het Nederlandse netwerk in
1976.
8) B. Fruytier en A. Vissers, Arbeid en arbeidsonderzoek in de jaren ’80, in: J.H.G. Segers,
I.Th. M. Snellen, A.M.C. Vissers (red.), Stagnatie en herbezinning; sociaal wetenschappelijk
onderzoek en beleid in de jaren ’80, Tilburg,
1982, biz. 84.
9) C.J. Lammers, Organisaties vergelijkenderwijs, Utrecht/Antwerpen, 1983.
10) Idem, biz. 371.
11) Idem, biz. 425.
12) C.J. Lammers, Balans van het sociologisch
denken over organisaties; W.F.G. Mastenbroek,
Excellente organisaties: partijen of systemen;
3.M. Pennings, Organisatiesociologie in de Verenigde Staten: driestromenland.
13) Bij voorbeeld P.M. van der Staal, Drijvende
krachten en actoren bij de ontwikkeling en invoering van nieuwe technologieen; J. de
Schampheleire en J. Vilrokx, Atomisering en
automatisering.
14) J. Christis, Kwaliteit van de arbeid en ar-
beidsproces, in: R. Vreeman (red.), Dekwaliteit
van de arbeid in de Nederlandse industrie, Nijmegen, 1982, biz. 103.
15) Bij voorbeeld J. Christis, Ontwikkeling van
de arbeidsprocesbenadering; W. Martens, Arbeidsprocesbenadering en moderne communicatie-technologieen.
16) R. Kesteloot en E. Henderickx, De intro-
ductie van computerized numerical control in
twee Vlaamse machinebouwondernemingen: actielogica’s en impact op de arbeid, biz. 2.
543
Van Klaveren, een verklaard voorstan-
nog twee over waarvan een in de sessie over
niveau. Tijdens de Sociologendagen waren
der van de verdere uitbouw van de ar-
mentele probleem bij veel volgelingen van
deze benadering is volgens hem, dat zij
twee zaken onvoldoende uit elkaar hou-
arbeidssociologie aan technologic was gewijd 19). In de sessie over het marxistisch
onderzoek is de derde te vinden. Daarin
stelt Korver dat als radicale arbeidsmarkttheorieen in Nederland al voorkomen, deze slechts een rol spelen in analyses van
vrouwenarbeid en van buitenlandse arbeid
20). Men zou op basis van het geringe aan-
den. Enerzijds is er weliswaar aandacht
tal bijdragen kunnen gaan vermoeden dat
voor de analyse van krachten die op de
de uitspraak van Korver van toepassing is
op het hele aandachtsgebied. De arbeidsmarkt is als zodanig bijna uitsluitend in de
sessie over vrouwenemancipatie uitgebreid
alle drie niveaus door middel van inleidingen en/of papers vertegenwoordigd. Mok
verwoordde zijn intentie om met de ,,differentiele” sociologie als methode een internationaal vergelijkend onderzoek te verrichten naar de arbeidsverhoudingen in
Nederland en Belgie in historisch perspectief. Hij schetste naar aanleiding van een
tentatieve voorstudie het beeld van een opmerkelijk aantal overeenkomsten tussen
de stelsels van deze twee landen. Grote uitzondering in de parallelliteit van beider
ontwikkeling is het voorkomen van een
beidsprocesbenadering, waarschuwde in
zijn bijdrage voor het gevaar van wetenschappelijke steriliteit en geringe maatschappelijke relevantie 17). Het funda-
vormgeving van arbeidsprocessen hebben
ingewerkt. Maar anderzijds wordt te ge-
makkelijk uit het oog verloren, dat daarmee nog niet per definitie ook de ruimte is
aan de orde geweest. Daar werden papres
sterk verankerde bedrijfstraditie bij de Bel-
gecreeerd voor wezenlijke veranderingen
in die situatie op een enigermate overzien-
gepresenteerd over deeltijdarbeid, vrouwen in mannenberoepen en werkloosheid
gische vakbeweging en de moeizame wijze
van functioneren van het bondswerk in Ne-
bare termijn. Als het arbeidsproces, de ar-
bij vrouwen in relatie tot de emancipatiege-
derlandse bedrijven. Mok acht het voor
beidsorganisatie en de snelheid van de
technologische ontwikkeling worden geanalyseerd in hun politiek-maatschappelijke bepaaldheid, dan acht Van Klaveren
dat een verworvenheid van de hedendaagse
bedrijfssociologie. Maar wel onder de
dachte21).
Een interessante uitzondering op dit gegeven vormt een paper van Tazelaar en
Sprengers, ingebracht bij de sessie over
verklarende sociologie. Daarin worden de
bevindingen gerapporteerd van een longi-
een verklaring van dit verschil vruchtbaar
om een benadering te exploreren die de
(vroeg)industriele ontwikkelingen in beide
landen als vertrekpunt heeft.
Het nationale niveau van waaruit het
stelsel van collectieve arbeidsverhoudingen
voorwaarde dat de link naar de praktijk
tudinaal onderzoek naar de reactie van
kan worden bestudeerd, was aanwezig in
gehandhaafd blijft.
oudere werklozen op hun werkloos worden
het paper van Van der Woude en Vos 24).
22). Voorspellingen, gedaan met behulp
Naar analogic van de theorieen over seg-
mentering van de arbeidsmarkt onderkennen de auteurs een drietal segmenten in de
In een recent artikel in Beleid en Maatschappij heeft Veenman getracht om het
aandachtsveld van de arbeidsmarktsociologie nader te omschrijven 18). Onder het
desbetreffende vakgebied verstaat hij de
van een algemene gedragstheorie over het
al dan niet optreden van actief sollicitatieen werkzoekgedrag, werden bekrachtigd.
Het bleek echter veel moeilijker te voorspellen of en wanneer er, op de langere
duur, gevoelens van berusting of stress
zouden gaan optreden.
Een verklaringsmogelijkheid voor de
sociologische specialisatie die zich bezighoudt met de bestudering van ruilproces-
schijn van desinteresse tijdens de Sociologendagen voor arbeidsmarktvraagstuk-
sen en ruilbetrekkingen op de arbeidsmarkt, alsmede van de resultaten van deze
processen. De arbeidsmarkt zelf omschrijft hij als het netwerk van min of meer
ken, die door de bredere literatuur overigens zeker niet wordt bevestigd, is mis-
stabiele betrekkingen tussen individuen
zen op een tendens om de drie structuurde-
en/of collectiviteiten, gericht op de ruil
van arbeidsprestaties.
terminanten in hun onderlinge samenhang
te bestuderen. Misschien is het arbeidsmarktonderzoek niet verdwenen, maar zit
het op een moeilijk te achterhalen manier
verstopt in het ruimere arbeidssociologische oeuvre.
De arbeidsmarkt
In het slotwoord van zijn artikel constateert hij dat de aanpak van arbeidsmarkt-
problemen zich bij uitstek leent voor multidisciplinaire samenwerkingsverbanden.
schien te vinden in het al eerder aangehaalde artikel van Fruytier en Vissers. Zij we-
Sociologen hebben in dat kader – naast
economen — zeker een inbreng. Die kan
uit minstens twee zaken bestaan: ten eerste
,,dat zij zich door middel van empirisch
onderzoek en daarop gebaseerde theorievorming bezinnen op de veronderstellin-
gen die ten grondslag liggen aan vele economische modellen en theorieen”. En ten
tweede ,,dat sociologen, los van wat economisten doen eigen onderzoeksthema’s
selecteren en bestuderen. Daarbij dient
voortvarender dan nu gebeurt gestreefd te
worden naar de vorming van theorieen.
De arbeidsverhoudingen
multinationals),
het krimpsegment (stagnerend deel van de
marktsector, ambtenaren en trendvolgers)
en het afhankelijke segment van het tijdelijke, zwarte of grijze werk. Naar hun oordeel wijst alles in de richting van een groeiende sociale ongelijkheid in vrijwel alle ar-
beidscondities met alle mogelijkheden van
belangentegenstellingen. Huidige ontwikkelingen extrapolerend leidt dat in hun
ogen tot een aantal verwachtingen met betrekking tot de toekomst van het stelsel van
arbeidsverhoudingen. Belangentegenstellingen zullen ten eerste scherp naar boven
komen in de bereidheid om ruimte te bie-
voor
werknemers/sters om technisch-organisatorische vernieuwingen te bei’nvloeden, biz. 6.
18) J. Veenman, Arbeidsmarktsociologie in
Ten slotte de derde invalshoek, de structuurdeterminant van de arbeidsverhoudingen. Reynaerts heeft in zijn handboek de
gelijknamige leer gedefinieerd als de beschrijving, ordening en verklaring van de
processen van interactie – dat wil zeggen
van groepsvorming, cooperatie, competitie en conflict — tussen werkgevers, werknemers en de overheid naar de achterlig-
gende oorzaken, in hun ontwikkeling en
pas te komen bij een systematische bespre-
naar hun resultaten voor de positie van de
king van hetgeen op het gebied van de arbeidsmarkt tijdens de Sociologendagen
aan bod kwam. Het probleem is echter dat
aan dit probleemveld geen aparte sessie
werd gewijd. Nemen we het aantal malen
dat de term arbeidsmarkt in de titels van
papers voorkwam als indicatie voor de belangstelling dan blijven we op drie steken.
Over een van die drie, de bijdrage van Van
factor arbeid in onderneming en maatschappij 23).
De bestudering van het vakgebied, zoals
zich dat uit de bovenstaande omschrijving
laat destilleren, lijkt zich langzamerhand
te stabiliseren rondom drie niveaus: het internationale comparatieve niveau, het nationale niveau van de collectieve betrekkingen tussen werkgeversorganisaties, vakbe-
Wezel over sociale veranderingen in de
weging en (centrale) overheden en ten slot-
economie en op de arbeidsmarkt, gaven
te het niveau dat mag gelden als de feitelijke basis van het gehele stelsel: het bedrijfs-
544
(speerpuntindustrieen,
17) M. van Klaveren, Mogelijkheden
Het artikel van Veenman lijkt ons van
wij al eerder onze mening. Er blijven er dus
industriele structuur: het groeisegment
wording. Een proeve tot de omlijning van een
vakgebied, Beleid & Maatschappij, 1983/7, biz.
202-211.
19) A. van Lancker, Technologische ontwikkeling in de petrochemie: flexibilisering van arbeidsmarkt en -organisatie en de reactie van de
arbeiders.
20) T.
Korver,
Arbeidsmarkttheorie
en
werkloosheid.
21) I. van Hoorn, Deeltijdarbeid en emancipa-
tie in het onderwijs; M. Schilperoord, Vrouwen
in mannenberoepen; M. Lambert, De afbouw
van kansen op emantipatie door arbeid: werkloosheid bij vrouwen.
22) T. Tazelaar en M. Sprengers, Readies van
ouderen op werkloosheid. Uiteenlopende reacties verklaard met behulp van een algemeen gedragstheoretisch model.
23) W.H.J. Reynaerts, De leer der arbeidsverhoudingen, een inleidend overzicht, in: W.H.J.
Reynaerts en A.G. Nagelkerke, Arbeidsverhoudingen, theorieen praktijk, deel 1, Leiden, 1982,
biz. 15.
24) M.A. van der Woude en C.J. Vos, Op weg
naar een segmentering van de Nederlandse arbeidsverhoudingen .
den aan de verdere ontwikkeling van het
primaire segment ten koste van de beide
andere; overleg zal aan betekenis gaan inboeten; de overheersende rol van de overheid bij de vaststelling van de arbeidsvoor-
waarden zal in het eerste segment meer afnemen dan in het tweede en derde; de onderlinge solidariteit tussen zowel de
werknemers- als de werkgeversorganisaties gaat breuken vertonen, bij voorbeeld
ten gevolge van tegenstellingen tussen voor
de buitenlandse markt producerende en op
de binnenlandse markt opererende ondernemingen.
Over de aandacht voor de arbeidsver-
houdingen op bedrijfsniveau ten slotte
kunnen we kort zijn. De traditionele belangstelling voor de institutionele zeggenschapsstructuur (bij voorbeeld met betrekking tot de positie van de ondernemings-
raad, de rol van het bedrijvenwerk of de
samenstelling van de raad van commissarissen) lijkt langzamerhand te worden ingeruild voor een beklemtoning van het
strategische handelen van de diverse personen en partijen in de bedrijfsarena. Vaak
sluiten projecten aan bij de al eerder ge-
noemde arbeidsprocesbenadering in het
onderzoek naar de sociale gevolgen van
technologische innovaties.
beidsverhoudingen en de arbeidsmarktsociologie. Dat lijkt zeker bevorderlijk voor
het gebruik van de arbeidssociologie ter
ondersteuning van de beleidsvoering op velerlei terreinen. Te meer daar sociologen
zijn gaan nadenken over de wijze van beoordeling van hun kennis en kunde aan de
hand van financieel-economische parameters en van kwantitatieve onderbouwingen.
Er zijn ten slotte aanwijzingen dat de balans, die Ten Hoeven in zijn paper opmaakte, minstens op een paar details enige
aanvulling en/of aanpassing behoeft. In
aansluiting op pleidooien voor zogenaamde ,,vakbondsvriendelijke” studies kan
men constateren, dat in het empirische onderzoek niet langer alleen de problemen
van de maatschappelijke bovenlagen aan
de orde komen. Dat ondanks het feit dat
het opdrachtenonderzoek nog altijd door
de kapitaalkrachtige instanties wordt gedomineerd. Voorts lijkt de besproken arbeidsprocesbenadering het in zich te hebben om uit te groeien tot een algemene onderzoekstraditie; de stroom studieresultaten die rondom deze benadering in publikaties op ons afkomt is hoopgevend te noemen 27). Men kan er ten slotte over rede-
twisten of de huidige hausse in projecten
rondom de sociale gevolgen van technologische innovaties meer is dan een modegril.
Slot
Op de Sociologendagen waren wel meer
papers dan alleen de hier aangehaalde te
vinden, die met enige goede wil als
economisch-sociologisch kunnen worden
omschreven. Te denken valt bij voorbeeld
aan verschillende bijdragen in de sessies
Weliswaar spreiden de meeste onderzoekers nog altijd een probleemgerichte houding ten toon, maar er worden ook al pogingen ondernomen om het thema technologic in het brede perspectief van (toekomstige)
maatschappelijk-structurele
ontwikkelingen te plaatsen.
over Agrarische sociologie, over Inkomen
Wil Arts
en Armoede en over Verzorgingsstaat en
Sociale zekerheid. Maar vanwege de beperkte ruimte willen we het bij de vooraf-
Paul van Haaren
gaande impressie laten.
Wat voor conclusies kunnen we nu trekken? In het algemeen mag worden vastgesteld dat de sociologie weer enigszins
lijkt op te klimmen uit het dal van de jaren
zeventig. Dat kan echter niet worden gezegd van de economische sociologie in
,,strikte” zin. Pogingen om tot een integratie te komen van de sociologie en economic lijken sinds het Groningse symposium
van 1975 onder de titel ..Economics and
Sociology: towards and integration” geen
vooruitgang te hebben geboekt 25). Positiever kan het oordeel luiden over sommige
van de specialistische sociologieen, die onder de koepel van de economische sociologie schuilgaan. Dat geldt vooral voor de
arbeidssociologie.
Overzichtsstudies als het tweedelige
,,Arbeidsverhoudingen, theorie en praktijk”, ,,Organisaties vergelijkenderwijs”
en diverse bundels naar aanleiding van de
jaarlijkse Bedrijfssociologische Studiedagen wijzen op twee hoopgevende ontwik-
kelingen 26). Ten eerste is er sprake van cumulatieve kennisvergaring over een breed
aantal onderwerpen. Ten tweede worden
er vorderingen gemaakt bij de integrate
van onderzoeksbevindingen uit de verschillende deelsociologieen, zoals de organisatiesociologie, de sociologie van de arESB 13-6-1984
25) Voor een verslag: T. Huppes (red.), Economics and sociology: towards an integration, Leiden, 1976.
26) Bij voorbeeld J.J.J. van Dijck, J.A.P. van
Hoof, A.L. Mok en W.F. de Nijs, Kwaliteit van
de arbeid. Een sociologische verkenning, Leiden/Antwerpen, 1980; J.J.J. van Dijck (red.),
Beheersing van sociale ontwikkelingen, Leiden/
Antwerpen, 1981; J.A.P. van Hoof, F. Huijgen,
J.J. Ramondt en A.W.M. Teulings (red.),
Macht en onmacht van management. Management, arbeidsproces en arbeidsverhoudingen in
ondernemingen, Alphen aan den Rijn/Brussel,
1982; A. Buitendam en J.A.P. van Hoof (red.),
Organiseren op school. Verkenningen tussen
grooten klein, Leiden/Antwerpen, 1983.
27) Zie bij voorbeeld H. Doorewaard, M. van
Klaveren, F. Pot en M. van der Woude (red.),
Stratego op bedrijfsniveau. Onderzoek naar
techniek en organisatie als resultant van strategisch handelen, Nijmegen, 1983.