Ga direct naar de content

America is back, standing tall

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 23 1984

America is back, standing tall
Economische en politieke ontwikkelingen
in de Verenigde Staten
MR. J.P. VANIERSEL*

Sinds de tweede wereldoorlog wordt de Internationale economie gedomineerd door de
ontwikkelingen in de Verenigde Staten. Met monetaire en fiscale beleid in de VS, de fluctuaties van de
dollarkoers en het Amerikaanse conjunctuurverloop missen ook thans hun uitwerking op de
wereldeconomie niet. Daarbij geldt in het algemeen dat de Amerikaanse beleidsautoriteiten zich bij
het uitstippelen van het binnenlandse beleid weinig gelegen (kunnen) laten liggen aan de
Internationale repercussies van dit beleid. In dit artikel bespreekt de auteur de stand van zaken op
enkele van de belangrijkste beleidsterreinen in de VS. In het bijzonder gaat hij in op de
arbeidsmarktsituatie, het monetaire beleid en de industriepolitiek. Daarbij komt ook aan de orde
vanuit welke gezichtspunten de Amerikaanse autoriteiten tegen de buitenwereld aankijken. De auteur
constateert een hernieuwd zelfvertrouwen in de VS. Hij acht het noodzakelijk dat Europa zich niet
afhankelijk van de VS blijft opstellen, maar op eigen kracht de economie van nieuwe impulsen
voorziet.

Inleiding
Afgelopen week kwamen in Londen wederom de leiders van
de zeven grote industrielanden bijeen om de talrijke financiele en
economische problemen in de wereldeconomie te bespreken. Het
ging, zoals alle vorige keren, om het behoud van een geordende
interdependentie en aller ogen waren gevestigd op het Amerikaanse economische beleid. De prachtige verklaringen kunnen
evenwel niet verhullen dat de tegenstellingen in de wereldeconomie nog recht overeind staan. De Europeanen willen de voorwaarden verbeteren voor een werkelijke trekpaardfunctie van de
Amerikaanse economie die uit eigen kracht uit het dal komt. Die
verhoopte trekpaardfunctie komt maar langzaam van de grond.
Macro-economische kerngegevens voor de VS, hun onderlinge
wisselwerking en de onzekerheid over het toekomstige verloop
ervan remmen een echt economisch herstel in Europa af, ook al
hebben ook wij profijt getrokken van het Amerikaans monetair
en fiscaal expansief beleid. Het beleid leidt tot groeiende import
van goederen en tot het absorberen van zoveel buitenlands kapitaal, dat de rijkste economie ter wereld tegelijkertijd topschuldenaar is geworden. De geschiedenis begint een nieuw hoofdstuk.
De succesformule van de Atlantische samenwerking bestond bij
de gratie van een dominerende en activerende rol van de VS in de
eerste decennia na de laatste oorlog en van een ongekende economische groei. Dit tijdperk is voorbij. Het komt veel meer op ons
zelf aan.
De eerste opgave is om het wereldhandelsstelsel en dat wat er
van de mondiale monetaire samenwerking nog overeind staat, in
stand te houden. De vraag is of dat zal blijven lukken en tegen
welke prijs. De economische spoorboekjes kloppen niet meer en
we komen uit bij de onberekenbare factoren, die iedere prognose
bemoeilijken. Te noemen zijn de Amerikaanse rentestanden en
de hoge dollarkoers, het verloop van de wisselkoersverhoudingen in het algemeen, de enorme schuldenlast van de derde wereld, waarvan die van onder andere Brazilie en Mexico een
rechtstreekse aantasting van het wereldgeldstelsel met zich mee
kunnen brengen, en de wereldwijde mobiliteit van kapitaal en
technologic.
528

De gewenste parallelliteit wordt ernstig ondergraven door nationale tradities, omstandigheden en prioriteiten. De Amerikanen, de kampioenen van de liberalisatie zolang het spoorde met
hun nationale belangen en met hun internationaal leiderschap,
werken net zo min in de goede richting als ieder ander. Zij zijn
ondertussen wel absoluut doorslaggevend, maar zij voeren hun
economisch beleid vrijwel uitsluitend op grond van binnenlandspolitieke overwegingen. In het onderstaande ga ik op enkele
aspecten van de Amerikaanse werkelijkheid in. Zij onderstrepen
diepgaande verschillen tussen de Westeuropese en de Amerikaanse leefwereld en zij leveren een aanduiding op vanuit welke
gezichtspunten de VS tegen de buitenwereld aankijken.
De arbeidsmarkt
Premier Lubbers noemde tijdens het mondeling overleg in de
Kamer inzake zijn reis naar de VS eind januari de gunstige werkgelegenheidsontwikkeling in de VS een ,,mysterie”. Er doen
nogal wat uiteenlopende analyses van de gunstige werkgelegenheidsontwikkeling de ronde. De cijfers zijn indrukwekkend.
De economie telt nu tien miljoen meer banen dan zelfs de
meest optimistische prognoses vijftien jaar geleden hebben
voorspeld. Tussen 1965 en 1984 nam de Amerikaanse bevolking
tussen 16 en 65 met 38% toe van 129 tot 178 mln. mensen. Het
aantal banen groeide in die periode met 45% van 71 tot 103 mln.
En dit aantal stijgt dit jaar waarschijnlijk nog met 2 a 3 mln.
Meer dan de helft van deze groei ontstond na 1973, dus in een periode van twee oliecrises, twee recessies en een fundamentele industriele herstructurering. Ondanks een record werkloosheid
waren er midden in de recessie van 1982 nog 15 mln. meer banen
dan in 1973. Aldus heeft de Amerikaanse economie de geboortengolf, die zich uitstrekte tot het begin van de jaren zestig, plus

*) De auteur is lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor het
CDA.

een plotselinge toevloed van de vrouwen op de arbeidsmarkt —
tussen 1972 en 1980 wordt 65% van de nieuw ontstane arbeidsplaatsen door vrouwen ingenomen — zonder probleem
verwerkt 1).
De VS is daarenboven een immigratieland. Aan de Oostkust

de groei van de dienstensector. De afbraak van werkgelegenheid
Hep het afgelopen decennium parallel aan die in Europa, waar de
ontwikkeling van de diensten is achtergebleven 4). De meest invloedrijke uitbreiding van werkgelegenheid blijkt de toetreding
van vrouwen op de arbeidsmarkt te zijn. De jeugdwerkeloosheid

– de gereglementeerde wereld – is het moeiiijk om binnen te

in de VS is vergelijkbaar met die in Europa. Absoluut en ten op-

komen, maar vanuit Mexico, Cuba en Midden- en ook wel ZuidAmerika zijn de laatste jaren miljoenen immigranten binnengekomen. Er zijn vijf miljoen immigranten uit Cuba. De grens tussen Mexico en de VS is vrijwel open. Ook van Amerikaanse kant
vestigen ondernemers zich in Mexico. Amerika trekt als het beloofde land, ook al loopt het in werkelijkheid op ellende en
werkloosheid uit. Een andere drijfveer wordt gevormd door politieke motieven. De oorlogssituaties in Midden-Amerika drij-

zichte van Europa zit de grootste groei in de dienstensector: in de

ven velen naar het Noorden. Stabiliteit in die regio is om drie re-

verkorting in bedrijven, die snel tot ontslag leidt, werken alle de

denen vereist. Er zijn in de eerste plaats overwegingen van buitenlandse politick in het spel. In de tweede plaats vreest
Washington een overslaan van de vlam naar Mexico. En in de
derde plaats speelt de binnenlands-politieke preoccupatie van de
(aanwakkering van de) immigratie een belangrijke rol.
Zoals gezegd, bestaat er geen eensluidende analyse van de oorzaken van deze werkgelegenheidsgroei. In ieder geval komt hij
niet voor rekening van de overheid of het grote bedrijfsleven.
Sinds het begin van de jaren zeventig is de werkgelegenheidstoeneming bij de overheid vrijwel tot staan gebracht. Sinds tien jaar
verliezen de grote ondernemingen alleen maar arbeidsplaatsen.

arbeidsmobiliteit in de VS in de hand. In tegenstelling tot in Europa wordt de arbeidstijd niet verkort doch verlengd. De gemiddelde arbeidstijd in de industrie steeg nog in april van 40,6 uur
naar 41,2 uur per week. Beroepsstatus speelt in de VS een minder

periode 1970-1982 een stijging van 49 naar 69 mln. banen.

De verschillen tussen de Amerikaanse en de Europese arbeidsmarkt zijn als volgt samen te vatten. Europeanen houden niet
van verandering. In de VS ligt dat anders. Jonge Ame.rikanen

prefereren over het algemeen nogal wat wisselingen van werkkring voordat zij een definitieve keuze maken. Verschillen met
Europa qua sociale verzekering, het ontslagrecht, en arbeidstijd-

belangrijke rol. Men neemt sneller genoegen met een lager be-

taalde baan. De lonen zijn lager dan in Europa. Men stapt er gemakkelijker over van de overheid- naar de particuliere sector.
Europese bezoekers krijgen wel eens de indruk dat in de VS een
permanente volksverhuizing aan de gang is. De bevolkingstrek
loopt van het Noorden naar het Zuiden. Florida, Texas en Californie zijn de populairste vestigingsstaten. Ondertussen is ook

De creatie van werkgelegenheid komt dus voor rekening van

het Noorden doende zich aan te passen en komen velen weer te-

kleine en middelgrote ondernemingen. De bekende studie van

rug naar New England en Massachusetts. De motor van deze

Birch van MIT toont aan dat tussen 1969 en 1976 tweederde van

trek is de werkgelegenheidsgroei in de commerciele-dienstensec-

de toename aan arbeidsplaatsen voor rekening kwam van ondernemingen met 20 of minder werknemers, terwijl ongeveer 80%

tor — Dallas (Texas) wordt b.v. wel de derde haven van de VS
genoemd vanwege zijn rol in de vervoerssector – en in de high

in ondernemingen met 100 of minder arbeidsplaatsen plaats-

tech industrie en het relatief lage loonniveau in het Zuiden. Deze

vond. Tekenend is ook het gegeven, dat 80% van de verschuivingen in werkkring plaatsvond in ondernemingen die niet ouder
waren dan vier jaar.
Inmiddels zijn de resultaten van Birch in grote lijnen bevestigd

arbeidsmobiliteit is fascinerend. Je vraagt je wel eens af, hoe in
zo’n situatie culturele verschillen zich kunnen vestigen en wortelen. Een Amerikaan zei me daar eens over dat de Amerikanen
geen andere culturen hebben dan massaconsumptie en massacommunicatie. Wat hiervan ook zij, deze mobiliteit heeft voor
een Europeaan iets zeer verfrissends, lets wijds en groots, iets om
jaloers op te zijn.

door het Brookings Microdata Project en door een studie van de

Universiteit van California 2). Deze werkcreerende kleine bedrijven zijn in het algemeen geen hoogtechnologische (high tech) ondernemingen. Berekend is dat de high tech sector niet meer dan
10% van de nieuw gecreeerde banen van de afgelopen tien jaar
voor zijn rekening heeft genomen. Deze sector heeft natuurlijk

A nation at risk

wel betekenis voor de werkgelegenheid wegens zijn uitstralingseffecten. Ook is het zo dat de werkgelegenheid in de high tech industrie gemiddeld sneller stijgt dan die in de gehele industrie en
dat, hoewel de high tech landelijk gezien een betrekkelijk kleine
sector is, sommige staten, het Zuid-Westen en New England,
hiervan aanzienlijk profijt trekken. In een middelgroot land als
de BRD nemen we dit verschijnsel zelfs ook waar: BadenWurttemberg tegenover de ,,oude” industriegebieden van

noemen zijn het onderwijsstelsel, dat in A nation at risk 5)
scherp is gekritiseerd, en de groei van het aantal banen zonder
perspectief – ,,dead-end jobs”.
In A nation at risk wordt achteruitgang van de kwaliteit van
het onderwijs gesignaleerd ten opzichte van het verleden en achterstand ten opzichte van de schoolopleidingen in concurrerende

Noord Rijnland Westfalen en het Noorden.

landen, met name ten opzichte van Japan. Ook wordt op kwali-

In de toekomst wordt in de getalsmatige bijdrage van high
tech bedrijven aan de werkgelegenheid weinig verandering ver-

tatieve achteruitgang in de alpha-richtingen gewezen ten opzichte van opleidingen een generatie geleden. Illustratief zijn de

wacht 3). Studies wijzen uit dat de nieuwe banen vooral te vinden

constateringen in het rapport dat ongeveer 23 mln. Amerikanen

zijn in het weinig technisch georienteerde bedrijfsleven. Wat betreft de groei van middelgrote ondernemingen, d. w.z. de bedrijven tussen $ 25 mln. tot een miljard dollar per jaar, wijst een studie van McKinsey uit, dat de meerderheid van deze met nietgeavanceerde produkties in 1975-1980 drie maal zo snel gegroeid
zijn in verkopen, winsten en werkgelegenheid als de 250 topondernemingen op de lijst van Fortune. Dit proces is tijdens de
laatste recessie voortgezet. De belangrijkste oorzaak van deze
groei is het doelgericht innovatief (is gelijk aan flexibel) ondernemerschap. Dit innovatief ondernemerschap noemt Drucker
,,the one truly new technology” in de VS van de laatste tien jaar.
De beschreven economische dynamiek wordt gecomplementeerd door de dynamiek van de Amerikaanse arbeidsmarkt. In
1982 beliep de werkloosheid gemiddeld 10,7 mln. arbeidsjaren.
Maar het aantal mensen dat in dat jaar gedurende enige tijd
werkloos was, was 2,5 maal zo groot. De gemiddelde werkloosheidsduur was in de recessie niet hoger dan vier maanden, tegenover in Europa in de meeste landen 7 tot 10 maanden. In 1982
was een op de drie werkloze Engelsen of Fransen minstens een
jaar werkloos. In de VS lag die verhouding een op tien. De groei
van de werkgelegenheid is hoofdzakelijk te danken geweest aan

analfabeet is, dat analfabetisme in minderheidsgroepen ongeveer 40% beloopt, dat de helft van de leerlingen zijn examens
niet haalt, dat er achteruitgang is op uiteenlopende belangrijke
terreinen als wiskunde, natuurkunde en Engels en dat er steeds
meer klachten komen van overheidsdiensten (het leger bij voorbeeld) en uit het bedrijfsleven dat men hele generaties bij indiensttreding opnieuw in de schoolbanken moet laten plaatsnemen. De prijs voor geforceerde massaficatie van het onderwijs

ESB 13-6-1984

Er zijn echter ook donkere zijden aan dit zonnige verhaal. Te

1) Zie Peter Drucker, Wall Street Journal, januari 1983 en Carol Boyd

Leon, Occupational winners and losers, who they were during
1972-’80, Monthly Labor Review, juni 1982.

2) Richard Greene, Tracking job growth in private industry, Monthly
Labor Review, September 1982.
3) Richard W. Riche e.a., High technology today and tomorrow: a small
size of the employment pie, Monthly Labor Review, november 1983.
4) Janet L. Morwood, Labor market contrasts: United States and Europe, Monthly Labor Review, augustus 1983.
5) The National Commission on Exellence in education, A nation at
risk. The imperative for educational reform, 1983.

529

die heeft plaatsgevonden is hoog geweest. In Europa overigens

ook, maar de complicaties in een immigratieland als de VS zijn
vanzelfsprekend nog ingrijpender gebleken.
Het ligt voor de hand dat de aanbevelingen van de nationale
commissie rechtstreeks verband houden met enerzijds de
doelstelling om de nationale eenheid te bewaren en te verzekeren
op basis van een bevredigende onderwijsinfrastructuur en anderzijds de wil om de gevreesde afkalving van de concurrentiekracht van de Amerikaanse economic tot staan te brengen en in
haar tegendeel te doen verkeren. Het spreekt in het Amerikaanse

systeem evenzeer voor zich dat de regering en de staten hier voor
een ontzaglijke opgave staan. In de eerste plaats nemen de min-

Overigens gelden de ,,law”- en ,.business-schools” naast de
medische opleidingen als de beste ter wereld. Er zijn echter te
weinig technische opleidingen en die er zijn zijn van minder kwaliteit dan die in Japan, de BRD en Frankrijk. Het is dan ook een
strategische vergissing dat de regering Reagan diep gesneden
heeft in de financiering van opleidingen en in om-, her-, en bijscholingsprogramma’s, hetgeen ook Reich vaststelt. Hij signaleert dat de sociale politiek, die nog in sterke mate afhangt van
particulier initiatief, evenmin bijdraagt tot een brede gerichtheid
op de onontkoombare veranderingen en versnellingen van de
produktieprocessen. Creeert bij ons overdaad en de professionalisering van het sociaal beleid een ergerlijk immobilisme, in de

derheden in omvang toe en daarmee ook, met name waar het de

VS blijkt juist de amateuristische opzet ervan voor bepaalde be-

Spaanssprekenden betreft, het probleem om een cultuurpatroon
te handhaven. Weliswaar heeft Reagan in de Zuidelijke staten
nogmaals het primaat van het Engels bevestigd, maar het Spaans
wordt steeds meer gesproken. Men vreest het ontstaan van een
meer-talencultuur. In de tweede plaats zijn er grote groepen die
geen examens afleggen, omdat het niet verplicht is. Bovendien is
de segregatie materieel nog steeds een feit en trekt het onderwijs
nauwelijks ambitieuze leerkrachten aan. Er is aldus een meerklassenmaatschappij blijven bestaan die naarmate de tegenstellingen tussen minderheden en achterblijvende groepen en tussen
deze en de ,,gevestigde orde” toenemen, tot (zeer) ongewenste

volkingsgroepen tot onvoldoende activering te leiden.
De bevolking is inderdaad gevoelig voor het perspectief van de
werkgelegenheid. De Democratische campagne wijst dit eens te
meer uit. Leek aanvankelijk de jeugdig ogende Hart op winst te
komen, nu blijkt de meer ervaren Mondale ruimschoots aan het
langste eind te trekken. Mondale heeft nauwe relaties met de
AFL-CIO en voert expliciet campagne met als eerste programmapunt de werkgelegenheid. Hart staat bekend als de promoter
van de high tech Industrie. De winst van Mondale komt dan ook
vooral uit staten met hoge werkloosheid, waaronder Michigan,
Illinois, Alabama en New York. Uitzondering was Texas dat op-

maatschappelijke gevolgen kan leiden. De gevolgen hiervan zijn

vallend genoeg niet voor Hart maar voor Mondale koos, terwijl

ernstiger, naarmate de vacatures in het onderwijs toenemen en

Mondale even opmerkelijk in zijn eigen Ohio werd verslagen.

de kwaliteit van het onderwijzend personeel afneemt, zoals

evenzeer het geval is. Er is de autoriteiten alles aan gelegen om
deze effecten te voorkomen, maar men beschikt niet over de

Monelair beleid

noodzakelijkebeleidsinstrumenten.

Naast het vraagstuk van de teruglopende kwaliteit van het onderwijs is er het verschijnsel van de perspectiefloze banen. Reich
berekent in zijn bestseller The next American frontier 6) – dat
door de presidentskandidaten Hart en Mondale tot standaard-

boodschap is verheven – dat het werkloosheidspercentage in de
VS aanzienlijk hoger is dan het off icicle cijfer, omdat een groot
aantal eenvoudigweg niet bekend is. Een aantal mensen is te zeer

ontmoedigd om langs officiele kanalen een baan te zoeken en
zich te laten registreren als werkzoekende. Veel immigranten en

minderheidsgroepen hebben er belang bij om in de schaduw van
de maatschappij te blijven wegens gebrek aan georganiseerd
werk en als zij zich rustig houden, heeft ook niemand er belang
bij om ze daar uit te halen. Wat de ,,dead-end”-banen betreft
baseert Reich zich op de analyse dat de grote meerderheid van de
nieuwe banen ongeschoold werk voor laagbetaalde werkkrachten betreft in de dienstverlenende sector. Uit de analyse van Ca-

rol Leon 7) komt een optimistischer beeld te voorschijn. De indeling in categorieen beroepen laat klaarblijkelijk ruimte voor

De VS hebben te maken met een dubbele functie van de dollar.
Deze is behalve nationaal betaalmiddel ook het belangrijkste internationale betaalmiddel. In het Amerikaanse beleid domineert
de nationale component volkomen. Prof. McKinnon, invloedrijk economist aan de Stanford Universiteit, en Canadees – dat
wil zeggen in zijn woorden ,,vertegenwoordiger van een klein
open land” – stelt vast dat er ondanks vele onoverbrugbare ver-

schillen een fundamentele overeenkomst bestaat tussen Keynes
en Friedman: beiden gaan uit van een gesloten economisch
systeem. Dat doen Amerikanen gemeenlijk ook. De VS zijn autarkisch en tegelijk het middelpunt van de wereld. De publieke
opinie weet zeer weinig van de buitenwereld. De berichtgeving in
de media is vaak provinciaal. De politici zijn evenmin internationaal georienteerd.
De notie dat ook de VS onderworpen zijn aan de onzekerheden van de mondiale interdependentie en dat daaruit gevolgen
voortvloeien voor het afwegingsproces in het monetaire beleid,
speelt onvoldoende mee. Het leiderschap bestaat uit de bood-

eigen interpretatie.

schap dat ieder land zijn eigen huis op orde moet brengen en dat

Volgens Reich is een belangrijk probleem dat de opleiding of
het perspectief voor velen was te werk gesteld te worden in gestandaardiseerde produktieprocessen, terwijl juist door toedoen
van de technische vooruitgang steeds meer vraag ontstond naar
ge’individualiseerde geschoolde of halfgeschoolde arbeidskrachten. Daarvoor staan nog steeds vacatures open, terwijl de uitstoot van arbeid uit de traditionele sectoren – waaronder de
,,smoke stack industries” – onverkort verder gaat. Een ander

de som van zulk beleid tot economische stabiliteit zal leiden.
Hierbij wordt in de VS zelf met externe factoren, voor zover deze
geen directe invloed hebben op binnenlandse ontwikkelingen, te
weinig rekening gehouden. De irritatie hierover bij de Europeanen is duidelijk uit het jongste jaarverslag van De Nederlandsche

Bank af telezen.

Het binnenlands beleid

belangrijk probleem is het ontstaan van een geweldig reservoir

aan ,,dead-end”-banen, omdat opvoeding en opleiding niet zijn
gericht op wat Reich de ,,flexible-system production” noemt.

Het eigen huis op orde brengen verloopt in de VS zelf overigens uiterst moeizaam, om niet te zeggen chaotisch. Een uitge-

De structurele basis voor deze werkgelegenheidscreatie zou der-

werkt plan van op de ,.supply-side” gericht beleid is niet van de

halve niet erg sterk zijn. De meeste nieuwe werkgelegenheid
komt terecht bij de dienstverlening en detailhandel: bij restaurants, hotels, in de gezondheidszorg en in lagere regionen van het
bedrijfsleven. De gezondheidssector heeft sinds begin zeventig
een geweldige groei doorgemaakt als gevolg van de verbreding
van de nationale gezondheidsprogramma’s. Sinds 1973 is de

grond gekomen. In plaats daarvan zijn vanaf 1981 in enkele
tranches belastingverlagingen doorgevoerd. Men is in een keyne-

siaans herstel terechtgekomen dat wordt gekenmerkt door een
hoge consumptiegraad, een beperkte cyclus van investeringen,
een stijgend financieringstekort en het laagste peil van besparingen sinds decennia.

groei van werkgelegenheid in hotels en restaurants in de VS uit-

Los van wat er na de verkiezingen in november a.s. gebeurt,

gestegen boven de totale werkgelegenheid in de auto- en staal-

staat vast dat de vrije teugel richtsnoer is ten einde de economische groei niet te verstoren. De monetaire autoriteiten van de

industrie bij elkaar. Aan het verhaal van de ,,dead-end”-banen

kan worden toegevoegd dat de arbeidsproduktiviteit in de VS
niet bijzonder hoog is. De vakbonden hebben de produktiviteitsstijging tegengehouden, wat het verval in de traditionele secto-

ren heeft versneld. De high tech sector is daarentegen weinig georganiseerd.
530

6) Robert B. Reich, The next American frontier, 1982, hfst. 10.
7) Carol Boyd Leon, op.eit.

FED en de ,.Council of Economic Advisors” laten niet na de
doelstellingen van een gezond economisch beleid te formuleren
en aan te bevelen. Hun vrijheid van meningsuiting neemt af
naarmate ze dichter bij het Witte Huis staan. Dit is in het bijzonder af te lezen uit het conflict tussen Donald Regan van de Treasury en de FED. Dit conflict heeft zeer onlangs een tussentijds
dramatisch hoogtepunt gekregen toen Martin Feldstein van de

Het spreekt voor zich, dat de spanning tussen de monetaire
autoriteiten en de regering en het Congres ligt op het terrein van
de staatsuitgaven. Staatsuitgaven behoren immers in principe
tot het beheersbare deel van het geldcircuit. Wanneer de staat
voorgaat in laksheid en lankmoedigheid, zal dit enerzijds de pro-

, .Council of Economic Advisors” is afgetreden. Zijn boodschap

permanente criticus Paul Volcker aan het hoofd van de FED,

was dat Amerika niet lagere belastingen en lagere inflatie, meer
groei en een hoog niveau van defensie-uitgaven, een sterke dollar
en schitterende exportprestaties tegelijk kan hebben. Zijn positie
werd echter ondergraven, omdat hij noch anderen ondanks de
hoge rentestanden de fantastische groeivoet in 1983 als gevolg
van de fiscale stimulansen hadden voorzien. Sindsdien sprak

maar hij geeft tegelijkertijd geen krimp, wanneer het om aanpassing van het eigen beleid gaat. En toen tegen ieders verwachting
in de economie in het voorjaar 1983 snel begon te groeien, was
het hek helemaal van de dam. Aanvankelijk was het verhaal zelfs
dat de tekorten de groei hadden gegenereerd. Later viel men terug op een stelling die we hier te lande ook uit ten treure hebben
gehoord, namelijk dat de tekorten door de inverdieneffecten van
de groei zouden af nemen. Vooralsnog is daar ondanks de inderdaad spectaculaire groei niets van te merken. Toegegeven zij dat

Feldstein met zijn pleidooien tegen het keynesiaanse beleid voor

dovemansoren.
Het is ondertussen duidelijk dat de nadelen van dit beleid en
van de onmacht om lets te doen aan het begrotingstekort steeds
duidelijker worden en dat de nervositeit parallel daaraan toeneemt. De groei neemt af. Dit is overigens niets bijzonders, om-

dat de ervaring leert dat Amerikaanse herstelcurves altijd worden gekenmerkt door een heftige start. Maar parallel aan het
economische herstel, lopen de rentestanden op, is de dollar
duurder geworden, wat nog meer geklaag van de exportindustrie
uitlokt, en neemt de vrees voor hogere inflatie toe. Hoezeer Donald Regan het ook theoretisch met Feldstein eens is, dit heeft
hem niet verhinderd om rechtstreeks tegen de FED in te pleiten

voor een ruimer monetair beleid. Regan let op zijn herverkiezing.
De stelling van de verantwoordelijke monetaire autoriteiten
komt hierop neer dat de eerste prioriteit de inflatiebestrijding

blemen slechts vergroten en anderzijds de nationale discipline

verkleinen. Reagan hinkt op twee gedachten. Hij handhaaft zijn

het onjuist is om de verantwoordelijkheid voor het uit de hand

lopende begrotingstekort alleen bij het Witte Huis te leggen. Het
Congres draagt een belangrijk deel van de verantwoordelijkheid. In een stapsgewijs proces van totstandkoming van nationa-

le consensus wordt de begroting opgesteld. Het voorstel van de
kant van de regering wordt in verschillende commissies in eerste
en tweede lezing door Congres en Senaat geloodst, niet via de
weg van amendering van de formele voorstellen, maar voordat
de voorstellen definitief zijn. De lobbyisten werken nog effectiever dan in Europa. Regionale belangen worden tegen elkaar afgewogen en het resultaat is verhoging van de uitgaven. Ook liggen er nogal wat verschillen tussen Republikeinen en Democra-

ten. Kortom, de procedures zijn ontoereikend om de begroting
in de hand te houden. Wil men daarin slagen, dan moet het het

blijft, dat het verlagen van het begrotingstekort noodzakelijk is

gevolg zijn van natuurlijke discipline. Reagan heeft onlangs een

om de rente naar beneden te krijgen, dat het herstel langzaam
moet gaan omdat het anders uit de hand loopt en dat een evenwichtige groei slechts denkbaar is wanneer de groei van de monetaire liquiditeiten in de hand wordt gehouden. Inflatiebestrijding vereist grote waakzaamheid, ook bij een laag inflatiepeil,
omdat het scheppen van inflatieverwachtingen als de voornaam-

commissie uit het Congres en de Senaat gevormd met het oog op
bezuinigingen. Het plan is ambitieus, namelijk in de komende
drie jaar een vermindering van $ 150 mrd. van het financieringstekort, dat dit jaar ongeveer $ 200 mrd. beloopt. De Amerikanen en wij zullen erop moeten vertrouwen dat er nu ernst met

tien jaar. Een inflatie van 4% is te hoog. Zij is bovendien grotendeels te wijten aan de recessie. Ook is inflatiebestrijding goed

bezuinigingen wordt gemaakt, al zal er voor de verkiezingen
niets gebeuren. Daarna lijken ook belastingverhogingen onontkoombaar. De mate waarin zal van de conjunctuur afhangen. Er
bestaan daartegen overigens ook weer principiele bezwaren, zo-

voor verlaging van de rente. Lage inflatie verhoogt het vertrou-

als Beryl Sprinkel (Treasury) nog twee maanden geleden ver-

wen van het bedrijfsleven. Inflatie is de grootste vijand van

woordde 8). Het is ook goed ons hierbij te realiseren dat het vertrouwen in de macro-economic in de VS, zoals hier en elders, danig is afgenomen. De modellen zijn in diskrediet. En wanneer de
modellen niet meer tot basis dienen, wordt de ,,man in the House” gelijkwaardig aan de President.
De actuele situatie kan niet beter worden geschetst dan Paul
Volcker deed voor de Annual Convention of the America Bankers Association in 1983. De VS hebben enorme vooruitgang gemaakt in de inflatiebestrijding. Zij verkeren in een proces van
economisch herstel. Zij profiteren van een sterke dollar en van
een hoog niveau van kapitaalinvoer. Maar het herstel is op be-

ste oorzaak wordt beschouwd van de recessies van de afgelopen

besparingen en investeringen. Aldus wordt het verband gelegd

tussen de ingezakte rentabiliteit van de afgelopen vijftien jaar en
de inflatie. En inflatie belast inkomens met hogere marginale tarieven, met als gevolg minder motivatie tot sparen en minder
motivatie tot risico nemen en arbeidsinspanning. Eerst wanneer
iedere gedachte aan inflatieverwachtingen is uitgeroeid, kan
weer van een evenwichtige situatie worden gesproken.
De angst voor inflatieverwachtingen wordt mede gevoegd

door de slechts geringe greep die de autoriteiten kunnen krijgen
op de monetaire liquiditeiten. De Amerikaanse kapitaalmarkt is
de meest dynamische in de wereld. Door de introductie van allerlei nieuwe spaar- en beleggingsvormen zijn er naast de traditio-

langrijke onderdelen nog niet evenwichtig. De export loopt terug

en het tekort op de handelsbalans is historisch hoog en veront-

nele geldscheppende instanties een aantal andere oncontroleer-

rustend. De ,,smoke stack”-industrie-sectoren hebben nog te lij-

bare haarden van geldschepping. Deze oncontroleerbaarheid is
slechts verder in de hand gewerkt door de deregulering die onder
Reagan gestalte heeft gekregen. Zelfs de definitie wat een bank
is, hangt in het luchtledige. De geldomloop is hierdoor gestimuleerd. In 1981 en 1982 is de geldhoeveelheid meer gegroeid dan
de economie. Er is tijdens de verkiezingen voor het congres in
1982 nogal scherpe kritiek op de FED uitgeoefend. Deze vreesde
toen voor haar eigen onafhankelijkheid. Parallel aan de fiscale
maatregelen heeft zij ten aanzien van de geldhoeveelheid toen de
teugel enigszins gevierd.
Het dilemma is evident. Het is in een aantrekkende economie

den onder de recessie, onder concurrentie en onder hoge rentestanden. Het gevolg is dat velen zich afvragen of het herstel met
zulke hoge rentestanden kan doorgaan. De inflatiebestrijding
– en de bestrijding van inflatieverwachtingen – zou lagere rentestanden moeten opleveren. Maar er is een factor die dat
perspectief ongedaan maakt: het begrotingstekort, dat ongeveer
even groot is als de potentiele binnenlandse besparingen en dat
ongeveer 40% beloopt van alle fondsen op de binnenlandse kre-

noodzakelijk dat de geldgroei in de hand wordt gehouden. Dit

tionale handelspositie verslechtert. Deze situatie kan niet ongeli-

leidt tot hogere rentestanden. Aan de andere kant is er de brede
politieke druk van laat duizend bloemen bloeien. Een strikte
greep op ontwikkelingen die men wel in de hand heeft, namelijk
de geldschepping op nationaal niveau, gebaseerd op een eenduidige doctrine, is de enige begaanbare weg. Het enig ree’le alternatief tegenover de expansionistische fiscale politiek is een stabiel
en strikt monetair beleid, en dat leidt tot hoge rentestanden.

miteerd blijven voortbestaan 9). Daaraan moet nog worden toe-

ESB 13-6-1984

dietmarkt. Terwijl de hele wereld dringend behoefte heeft aan

kapitaal en lagere rentes, slokken de VS tientallen miljarden dollars aan kapitaal op uit de rest van de wereld, terwijl hun interna-

8) Beryl W. Sprinkel, Sustaining the economic recovery, St. Louis, 8
maart 1984.

9) Paul A. Volcker, chairman FED, op de Annual Convention of the
American Bankers Association, Honolulu, 10 oktober 1983.

531

gevoegd dat dit jaar een tekort van $ 100 mrd. op de handelsba-

flatieverwachtingen zijn laag en de rente is hoog. En hoe hoger

lans wordt verwacht en dat er een direct verband wordt gelegd

de reele rente, hoe hoger de dollar. Naast het begrotingstekort
drijven de volgende factoren de rente omhoog. In de eerste
plaats het perspectief op goede rendementen in de VS, mede als
gevolg van wijzigingen in het fiscaal regiem. De beurs weerspiegelt deze ontwikkeling en loopt beter dan waar ook. Ook de investeringsverwachtingen zijn aanzienlijk hoger dan op grond
van de rentestanden zou kunnen worden verwacht. Wallich
constateert hier een schrille tegenstelling met de terugval in rendement van het eind van de jaren zestig tot kort geleden. In de
tweede plaats hangt de evidente verhoging van het rendement samen met de gevolgen van nieuwe technologieen, zoals de computerrevolutie. In de derde plaats is de politieke stabiliteit van het
land buiten discussie. Vluchtkapitaal stroomt van alle kanten

tussen het handelstekort en het financieringstekort. De waarde
van de dollar is sinds eind 1980 tegenover de valuta’s in de gei’ndustrialiseerde wereld 45% nominaal gestegen. Hoe scheef de
zaken liggen blijkt nog eens ten overvloede uit het feit dat terwijl
het buitenland in de jaren zestig als gevolg van het Amerikaanse
monetaire beleid in belangrijke mate de Vietnamoorlog heeft gefinancierd, ditzelfde buitenland thans het Amerikaanse begrotingstekort financiert.

De externe factoren

Het binnenlands beleid annex het gebrek aan beheersbaarheid
creeert externe onevenwichtigheden. Die worden wel gezien,
maar zij leveren geen doorslaggevende argumenten op voor aan-

toe, vooral ook vanuit Zuid-Amerika. In de vierde plaats heeft

lemmeringen, maar ook uit de notie dat, zoals ik hierboven in
andere woorden heb omschreven, wat goed is voor de VS, goed
is voor de wereld. Het omgekeerde moge in ieder geval juist zijn,
op deze stelling valt echter nogal wat af te dingen: Europa en de
wereld hebben vanaf 1971 met zeer krachtige wisselkoersaanpassingen te kampen gekregen, terwijl 80% van de wereldhandel

ook het internationale schuldenprobleem bijgedragen tot de
meerwaarde van de dollar. Tegen deze achtergrond wekt het
geen verwondering dat de derde, door Wallich genoemde factor,
namelijk het tekort op de betalingsbalans, geen zichtbare invloed op de stand van de dollar geacht wordt uit te oefenen. De
conclusie kan geen andere zijn dan dat gezien de onderling conflicterende factoren een prognose over de toekomst van de dollar
niet mogelijk is. Alleen van een substantiate vermindering van
het begrotingstekort kan worden gezegd, dat zij een heilzame

in dollars wordt uitgedrukt, en met rentestanden die ieder opko-

rem zal vormen op de appreciatie van de dollar.

passing van het beleid. Dit vloeit deels voort uit technische be-

mend herstel vrijwel in de kiem smoorden. Wat dit laatste betreft
wijs ik er ten overvloede nog op dat de eigen-vermogenspositie
van het Amerikaanse bedrijfsleven en daarmee zijn incasseringsvermogen aanmerkelijk groter is dan die van het Europese bedrijfsleven. Typerend voor de wijze van denken onder Amerikaans beleidsmakers is dat een opmerking mijnerzijds bij een
bezoek aan de FED over de schadelijke effecten van de dollar- en
rentestand in Europa, beantwoord werd met een verwijzing naar
de binnenlandse situatie, waarin achtergebleven gebieden als

Massachusetts en Pennsylvania misschien ook ernstig te lijden
hebben onder het strikte monetaire beleid, maar dat daarmee
geen rekening kan worden gehouden in het licht van het alge-

meen belang. En waarom zou de FED die geen rekening houdt
met deze regie’s, wel rekening moeten houden met Europa, dat
zijn zaken evenmin goed voor elkaar heeft en dat nu dan wel tegen de VS aanleunt? Het advies is: wij dragen de negatieve neveneffecten met het oog op een betere toekomst, gij zult daarmee
moeten leven. Voorts wordt gewezen op de omvangrijke begrotingstekorten en op het feit dat de Europeanen niet veel verder
komen met het EMS. Dat duidt crop dat ook zij niet in staat zijn

Wisselkoersbeleid
Heilzaam inderdaad, en dit wordt niet alleen door de monetaire en financiele deskundigen, maar ook veel luider door ondernemers en de vakorganisaties betoogd. Immers, de netto-exportpositie die de VS sinds de jaren veertig heeft opgebouwd, ver-

dwijnt. Maar meer dan incidenteel ingrijpen in het internationaal wisselkoerssysteem is in de visie van de FED uitgesloten 10).
Interventies hebben alleen zin, als zij van zeer grote omvang zijn.
De vrees bestaat dat dergelijke interventies de inflatie zullen aanwakkeren. Zonder fundamentele beleidsaanpassingen in de VS

gaande harmonisering dan via de OECD, dat is overigens al heel
wat, nu niet bereikbaar is.

en elders zou een permanent gunstig effect op de dollarkoers uitblijven. Als er daarnaast nog wordt geroepen om controlemaatregelen ten aanzien van buitenlandse ontvangsten en betalingen,
dan stelt de FED daar onmiddellijk tegenover dat zulke maatregelen totaal onuitvoerbaar zijn in het licht van de rol van de dollar als wereldbetaalmiddel.
Het bedrijfsleven begint zich meer en meer te roeren in reactie
op dit vrije-marktbeleid en ook theoretisch wordt gezocht naar
een model dat de scherpste koerswijzigingen ongedaan maakt.
Over de hele linie van voedselprodukten, consumentenprodukten, auto’s en kapitaalgoederen verschrompelt de Amerikaanse

De binnenlandse kredietproblemen gaan gepaard met het

exportpositie. Alleen waar sprake is van technisch geavanceerde

schuldenprobleem van veel ontwikkelingslanden. Los van de
OPEC-landen is er een totale schuld van de ontwikkelingslanden
tot $ 575 mrd. De helft hiervan komt voor rekening van banken
en daarvan ongeveer $ 100 mrd. voor rekening van Amerikaanse
banken. De explosie van schuldenproblemen in het najaar 1982
heeft het zijne bijgedragen tot meer monetaire souplesse van de
FED. De vrees was immers reeel dat enkele grote banken onderuit zouden gaan, zoals ook nu weer dreigt als gevolg van dezelfde

den. Waarschijnlijk zijn nieuwe voorwaarden voor bestaande
kredieten nodig, gepaard gaande met nieuwe kredieten en in ie-

produkten op basis van hooggeschoolde arbeid zowel in de landbouw als in de industriele sector kunnen netto-exportposities
worden gehandhaafd en versterkt. Een actief interventiebeleid
wordt onder andere voorgestaan door de National Association
of Manufacturers 11). Fox en Cooney pleiten voor een expliciet
wisselkoersbeleid, omdat de export te zeer onder druk staat, de
import de binnenlandse bedrijvigheid ondermijnt, de buitenlandse winsten van Amerikaanse ondernemingen teruglopen en
de wereldeconomie door de wisselwerking van hoge rentestanden en de hoge dollarkoers onvoldoende uit de stagnatie komt.
De meest evidente concurrenten zijn Japan en de BRD. Deze lan-

der geval een nauwe coordinatie tussen particuliere en publieke

den profiteren het meest van de hoge dollarstand en dus moet

geldschieters en het IMF. Welke ook de houding van het Congres tegenover het IMF mag zijn, de monetaire autoriteiten verdedigen deze instelling altijd met verve als de scharnier waarom
het herstel van de wereldeconomie moet draaien. Wat de VS zelf
aangaat, draait het om een dating van de rente en het wisselkoersbeleid. Een actief wisselkoersbeleid wordt afgewezen.

met deze landen tot afspraken worden gekomen. Het zogenaamde vertrouwen van de regering op marktkrachten is in feite een
weigering om verantwoordelijkheid te dragen voor externe gevolgen van de binnenlandse economische politick. Dit beleid kan
een zelfvernietigende uitwerking hebben op de binnenlandse
markt, waarop reeds ongeveer 70% van de.industriele produktie
importgevoelig is geworden. Met een tekort op de handelsbalans
van $ 100 mrd. voor 1984 in het vooruitzicht moet in deze visie

tot betere afstemming te komen. Voor ons alien geldt dat verder-

oorzaak, nl. de schuldenlast van enkele Zuidamerikaanse lan-

Nu de sterke dollar zich blijkt te bestendigen, is het goed om

nog eens de factoren na te gaan die de Amerikanen verantwoordelijk achten voor de huidige situatie en waaraan wij vrij weinig
kunnen doen. Op 5 oktober 1983 ging Henry Wallich van de
FED op deze kwestie in tegenover het Congres. Hij releveerde
dat er drie economische factoren zijn die wisselkoersen be’invloe-

den, te weten de graad van inflatie, de rentestanden en betalingsbalansoverschotten resp. -tekorten. Welnu, de inflatie en de in532

10) Zie laatsclijk nog een categorische standpuntbepaling van Volcker
voor het Congres op 10 april 1984.
11) Lawrence A. Fox en Stephen Cooney, Protectionism returns, Foreign Policy, 1983, nr. 4, biz. 74 e.v.

het wisselkoersbeleid een integraal onderdeel worden van het
macro-economische beleid: monetair, fiscaal en wisselkoersbeleid moeten als een drieeenheid worden beschouwd. En dit te
meer daar volgens de heersende mening de yen en de D-mark 20
tot 25% ondergewaardeerd zijn. Tegelijkertijd wordt betwist
dat enkel het verminderen van het financieringstekort een lagere
rentestand ten gevolge kan hebben. Inderdaad valt niet in te zien
waarom met het huidige groeitempo in de VS en de dynamische
factbren die aan die groei ten grondslag liggen, de waarde van de
dollar alleen als gevolg van een beter in de hand houden van het
financieringstekort behoorlijk zou dalen. De kracht van de
Amerikaanse groeipool zou daardoor eerder worden onderstreept dan verzwakt.
De aanhangers van een actief interventiebeleid voeren dan
ook drie argumenten aan voor een dergelijke politick. In de
eerste plaats gelooft men op de financiele markt niet dat het begrotingstekort snel naar beneden gaat, als het al zal dalen. In de
tweede plaats zal Amerika nog sterker als investeringsbestemming aantrekkingskracht uitoefenen, wanneer men onverhoopt
wel erin mocht slagen het tekort te verlagen. In de derde plaats
zullen de rentestanden onvoldoende dalen om investeerders aan
te moedigen naar alternatieven te zoeken buiten de VS. Deze argumenten worden krachtig ondersteund door prof. Ronald
McKinnon 12) van Stanford, die in talrijke publikaties al jaren
een eenzame strijd voert in zijn streven om de FED ervan te overtuigen ook de internationale implicates van het monetaire beleid
mee te wegen. Omdat de FED het centrum is van het wereldgeldstelsel, moet zij ten einde de wereldprijzen te stabiliseren en aldus boom- en vervalcycli te vermijden functioneren als een
scharnier in het internationale systeem. Aldus zal de FED een
compensatiemechanisme moeten ontwikkelen voor optredende
tekorten of overschotsituaties van monetaire groei in landen met
eveneens harde munten, te weten de BRD en Japan.
In deze visie moeten de voornaamste centrale banken met het
oog op een aanhoudend herstellende wereldeconomie twee afspraken maken. In de eerste plaats moeten omvangrijke aanpassingen in het wisselkoersbeleid en daarmee plotselingen wijzigingen in concurrentieverhoudingen tussen landen worden vermeden. In de tweede plaats moet gestreefd worden naar een nieuwe
internationale norm met het oog op de beheersing van de geldgroei wereldwijd ten einde de prijzen in de internationale handel

te stabiliseren en aldus inflatie- of deflatieverwachtingen voor de
toekomst te ontkrachten. McKinnon verwijt de FED sinds 1970
niet te hebben ingespeeld op de problemen van de centrale banken van Japan en de BRD, die grote koerswisselingen hebben
moeten verwerken alsmede nogal wat wijzigingen in hun nationale geldgroei hebben moeten aanbrengen, niet in de laatste
plaats door het gebrek aan Amerikaanse medewerking. Met andere woorden, de FED zou het geldaanbod in de VS moeten toetsen aan het effect daarvan op het wisselkoersbeleid van Japan
en de BRD. En dit is precies, zoals wij hierboven hebben gezien,
datgene waarvoor de monetaire autoriteiten in de VS zich niet
verantwoordelijk achten. Een basisovereenkomst tussen de drie
centrale banken voor de aanvaardingen van een wederzijdse verantwoordelijkheid met betrekking tot de eb en vloed van de
vraag naar ieder der betrokken valuta’s zou tegelijkertijd een
signaal vormen voor de internationale investeerders dat hun toekomst veilig zou zijn in alle drie betrokken valuta’s. In een dergelijk stelsel van monetaire doelzones zouden de drie handelsblokken VS, Japan en EG zijn vertegenwoordigd, daar de Duitse
valuta bepalend is voor het EMS. Met Zwitserland en eventueel
het VK en Frankrijk zouden nadere afspraken zijn te maken.
Van belang is de achtergrond tegen welke een beroep op de integratie van internationale, zelfs mondiale, effecten in het monetaire beleid moet worden geplaatst; en dus niet het omgekeerde, zoals de Treasury doet, namelijk het kritiseren van de FED,
dat deze soms mede onder druk van ontwikkelingen op de internationale valutamarkt deze in het binnenlands beleid verdisconteert. Het gaat om de vraag of de binnenlandse monetaire doelstellingen gei’soleerd van de buitenwereld kunnen worden gediend sinds Bretton Woods is beeindigd. Er ontstaat dan een zeker monetair isolationisme waartegen onder meer Schmidt en in
diens voetspoor de EG-Raad permanent hebben geageerd. Het
isolationisme is vanuit het Bretton-Woodssysteem wel verklaarbaar. Toen draaide immers het hele wereldgeldstelsel automaESB 13-6-1984

tisch rond de dollar. Dat stelsel ging zelfs uit van een passieve
houding van de Amerikanen op de valutamarkten.
Na 1970 wordt de situatie onzekerder. In de eerste plaats komen de D-mark en de yen als reservemunten meer naar voren. In
de tweede plaats verviel het systeem van Bretton Woods. In de
derde plaats ontstaan als gevolg daarvan niet beheersbare wisselkoersverhoudingen. In de vierde plaats blijken politieke gebeurtenissen, zoals het aantreden van een conservatieve president
Reagan en het probleem-Polen hun tol te eisen in termen van de
stabiliteit in het verloop van de wisselkoersen. In de vijfde plaats
veroorzaakt de asymmetrie van de krachtenvelden in een interdependente wereld voortdurend verrassingen. Naarmate er meer
spelers op het speelveld aantreden, wordt de orde moeilijker te
handhaven, als er geen spelregels zijn. Maar vooralsnog wil de
FED van niets weten, klemgereden door het kolossale begro-

tingstekort, de dynamiek van de binnenlandse kapitaalmarkt en
door het gebrek aan nationale besparingen. En de rente stijgt.
Industriepolitiek

Verval van de concurrentiekracht
Het rapport Naar een economisch herstei in Europa in de jaren tachtig 13), dat in een Frans-Britse samenwerking van M. Albert en R.J. Ball is samengesteld en waaraan in de Nederlandse
pers opmerkelijk weinig aandacht is gegeven, beschrijft een

breed spectrum van factoren die verklaren waarom Europa definitief de aansluiting bij de VS en Japan dreigt te verliezen. Wij
kunnen deze boodschap niet serieus genoeg nemen. De strijd is
nog niet verloren, maar de beslissende jaren liggen nu voor ons.
Concrete en doelgerichte actie is dus vereist. Het rapport gaat in
op de macro-economische, de industriele en de arbeidsmarktaspecten. Het wachtwoord is ,,organiseer Uw Europese markt
op gemeenschappelijke grondslagen”, waarmee de actualiteit
van de Europese Verdragen uit de jaren vijftig opnieuw wordt
onderstreept.
Wat betreft de industriepolitieke kant signaleren Albert en
Ball de volgende tekortkomingen in het Europese kamp. Voorop
staat de onmogelijkheid voor een enkele individuele Westeuropese staat zijn Industrie zodanig te organiseren dat hij in staat
kan worden geacht om de concurrentieslag om de derde industriele revolutie in de wereld te winnen. De benodigde kapitalen en de benodigde markt van afzonderlijke staten zijn daartoe
ten opzichte van die van de VS en Japan niet toereikend. Het
protectionisme werkt verlammend. De belemmeringen in de interne markt kosten het bedrijfsleven kapitalen. De Europese
Commissie berekent 14) dat alleen al het industriele grensverkeer
neerkomt op ECU 12 mrd. per jaar. En dan hebben we het nog
niet over de ontmoediging die van deze belemmeringen uitgaat.
Waartoe deze marktbescherming kan leiden in geavanceerde
sectoren — en daarvan zal uiteindelijk een spin-off ten behoeve
van de hele economic moeten uitgaan — toont het door Albert
en Ball genoemd voorbeeld van de ontwikkeling van de microprocessor aan. Tussen 1977 en 1981 werd voor de ontwikkeling
hiervan in de EG $ 500 mln. besteed tegen $ 250 mln. in Japan.
Toch is Japan erin geslaagd de VS langszij te komen en heeft het
inmiddels 40% van de wereldmarkt in handen tegen Europa met
slechts 10%. Ondanks het feit dat het niveau van de totale uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling in Europa aanmerkelijk hoger ligt dan in de VS en Japan, werkt de versplintering volstrekt

contraproduktief. Dat betreft een aantal sectoren van de toekomst, waaronder de videorecorder, kleurentelevisie, alle onderdelen van communicatie van vliegtuigtarieven tot telefoonverkeer en de modernisering van de communicatiekanalen.
Deze versplintering blijft niet beperkt tot de industriele sector,
maar treft in niet mindere mate de kapitaalmarkten, een factor
die weinig in het zoeklicht staat, maar waarvan het effect op de

12) Ronald McKinnon, An international standard for monetary stabilization. Institute for International Economics, Washington (DC) 1984.
13) M. Albert en R.J. Ball, Towards European economic recovery in the
1980s, Report presented to the European Parliament, 31 augustus 1983.
14) Com (83) 80 final.

533

stagnatie niet mag worden onderschat. Hieraan wordt nog toegevoegd dat van 1973 tot 1981 de industriele produktie in Japan
met 26% steeg, en in de VS met 16% tegen een stijging van
slechts 8% in Europa om reden dat in heel Europa de voorkeur
werd gegeven aan verhoging van de collectieve uitgaven in plaats

van aan de marktsector en de stijging van zijn toegevoegde waarde. Dit beeld vindt ook in de opvatting van het Amerikaanse bedrijfsleven zijn weerspiegeling. Illustratief hiervoor zijn de re-

sultaten van een breed georienteerd onderzoek en een symposium, georganiseerd door de Wall Street Journal 15), waaraan ik
de volgende conclusies van Amerikaanse zijde ten aanzien van

verzwakking van de dollar. Patronen die van vlak na de eerste

wereldoorlog tot ver in de jaren zestig voldeden, functioneerden
daarna niet meer met als gevolg verstarring, teruglopende arbeidsproduktiviteit, overcapaciteit en terugval van de beurs en
van rendementen.
In essentie komt de nieuwe verontrusting van de laatste jaren
voort uit drie zorgen. De eerste is de opgelopen achterstand in de
modernisering en geavanceerdheid van produktieprocessen en
daaraan aangepaste flexibiliteit van management. De tweede
zorg is de terugval van het relatieve aandeel van de Amerikaanse

Europa ontleen: er is in Europa meer dan voldoende kapitaal

economie in de wereldeconomie. Het spreekt vanzelf dat het
aandeel van de oorspronkelijke gei’ndustrialiseerde wereld, en

voor onderzoek en ontwikkeling beschikbaar, maar wat telt is

dus ook dat van de VS, relatief vermindert in geval van toename

het gebrek aan een markt als gevolg van het blijven bestaan van
economische grenzen, van culturele factoren, van nationale
trots, van nationale fiscale politick en nationaal sociaal beleid en
als gevolg van de houding tegenover het nemen van risico en van
het gebrek aan bevredigende managementtechnieken.
Al deze waarschuwingen zijn nog meer op hun plaats bij ken-

van het aantal leveranciers. Deze tweede zorg komt echter vooral
voort uit vrees voor het succes van de Japanse methoden en
systematiek. Deze vrees is duidelijk mede ingegeven door het
groeiend aandeel van Japan in een aantal sectoren op de binnenlandse Amerikaanse markt. De derde hiermee samenhangende
zorg is dat de VS onvoldoende voorbereid geintegreerd onderdeel zijn geworden van de wereldeconomie — dit tegenover de
nog altijd diep gewortelde zekerheid van autarkic op het Amerikaanse continent ten opzichte van het buitenland — , als gevolg

nisname van Amerikaanse opvattingen over de uitdagingen voor

de komende Amerikaanse generatie en over daaruit te trekken
industriepolitieke consequenties. Twee zaken vallen daarin in
zijn algemeenheid op. In de eerste plaats komt de discussie over

waarvan de natie in binnen- en buitenland in regelrechte concur-

de relatieve achteruitgang van de Amerikaanse industriele produktie in de wereldeconomie pas de laatste jaren goed op gang.
Oorzaken daarvan zijn de teruggelopen arbeidsproduktiviteit,

rentie staat met anderen.

de noodzaak van herstructurering, de relatieve achteruitgang

9% in 1970 (voor 1965 nog aanzienlijk minder) en dat in 1980

van het Amerikaanse produktieve vermogen, de verslechtering
van de handelsbalans, de groeiende import van buiten de VS in
vrijwel alle sectoren, de opkomst van nieuwe Industrie- en handelscentra die het relatieve aandeel van de Amerikaanse econo-

meer dan 22% van verhandelde goederen in de VS van buitenlandse makelij waren, wederom tegen 9% in 1970. In 1981 importeerden de VS 26% van de auto’s, 25% in de staalsector, 60%
van de tv’s, radio’s, bandrecorders, 43% van de rekenmachines,

Reich 17) vermeldt de verrassende cijfers dat in 1980 19% van

de Amerikaanse industriele produktie werd geexporteerd tegen

mic in het geheel vanzelfsprekend verkleinen, de wil om in de

29% van de metalen machine-instrumenten en 35% van de tex-

nieuwe technologische vernieuwingen de eerste viool te blijven

tielmachines. Tussen 1970 en 1980 steeg de import uit ontwikkelingslanden tienvoudig, van $ 3,6 mrd. tot $ 30 mrd. (in
constante prijzen). Daartegenover bleken met uitzondering van
het VK alle overige gemdustrialiseerde landen zich wat hun totale aandeel in de wereldhandel betreft aardig te handhaven of uit
te breiden, zoals het Japanse aandeel van 6 tot 10,5%. Dit proces
gaat gepaard met omschakeling en herstructurering, zoals Europa nu ondergaat, zij het dat de aanpassingsproblemen in Europa
omvangrijker en fundamenteler zijn dan in de VS. De aanpassingssnelheid in de VS is bvoendien groter. Oude industriestreken waaronder met name het Noord-Oosten dat als eerste regio
in de VS een overeenkomstige ontwikkeling heeft gekend als het
industriele Engeland van de negentiende eeuw en dientengevolge
evenzeer te lijden heeft van de wet van de remmende voorsprong, moeten zich aanpassen of ten onder gaan. Inmiddels
blijkt dit aanpassingsproces ook in de verouderde regie’s door te

spelen en meer algemeen het bewustzijn dat de VS niet langer een
leidinggevende plaats innemen, wat leidt tot een (hernieuwd) na-

tionalisme. Het gaat hier om een mentaliteit die ontstaan is aan
het eind van de periode-Carter en op de golf waarvan Reagan het

presidentschap heeft binnengehaald. Uitspraken als ,,If not us,
who? If not now, when?” mogen voor sceptische Europeanen
een flinke dosis theatraliteit bevatten, zij weerspiegelen niettemin een stemming waarvan de effecten inmiddels op tal van

fronten zichtbaar worden. Het gebied van de veiligheid is er
slechts een van. Ook op het voor onze toekomst zeker zo belangrijke terrein van de economie is er sprake van een nieuwe bewustzijn, al duurt het wegens de complexiteit natuurlijk langer om al-

le klokken in het land gelijk te zetten. In de tweede plaats blijkt
Europa als uitdaging een minder vooraanstaande plaats in te ne-

men dan Japan en Oost-Azie. De groei en explosie in de VS van
het laatste jaar en de achterstand daarbij van Europa werken alleen maar bevestigend op deze perceptie.
De nieuwe houding tegenover de wereldwijde uitdagingen
treffen we in verschillende schakeringen bij een groot aantal
auteurs aan 16). Zij vinden in ieder geval brede weerklank in de
neoliberale school in de Democratische partij, onder wie Mondale en Hart, ieder met eigen nuances, maar in andere zin ook bij
republikeinse Congressmen. De Republikeinen kan men een

soort pragmatisch protectionisme aanwrijven. De Democraten
zijn meer systematisch bezig, met nuances tussen Brookings en
de conservatieven enerzijds en de neoliberalen met de vakbewe-

ging anderzijds. De eerste groep is voor weinig, de tweede groep
is voor meer interventie van overheidswege. De boodschap en de

mentaliteit staan haaks op visies als die welke is vervat in The
new industrial state van Galbraith in 1967, waarin een beschrijving wordt gegeven van een maatschappij op weg naar industriele verzadiging en waarin langzaam maar zeker gewerkt zal worden, samen met andere economieen en andere systemen in de
richting van een ,,systeme mixte” met kapitalistische en collectivistische tendenzen. Dat zijn dan de laatste jaren van het tijd-

perk van 1920-1970 dat Reich beschrijft als het tijdperk van een
bepaalde vorm van managementpatronen, daarbij behorende
bureaucratisering en een sterke gerichtheid op gestandaardiseerde (massa)produktieprocessen. Die patronen deden zich gelijke-

zetten. De migratiegolf naar de meer succesvolle ,,sunbelt” (Ca-

lifornie, Texas, Florida) is min of meer tot staan gebracht en vernieuwing van de marktsector wordt ook nu in het Noord-Oosten
een feit, met name in New England.
Naast deze aanpassingsperikelen voorziet men eveneens een
scherpe concurrentieslag in de geavanceerde sectoren, de sectoren van de nieuwe industriele revolutie, die mede de graad van
afhankelijkheid of onafhankelijkheid van de nationale economie zullen bepalen. Lewis en Allison 18) beschrijven hoe op terreinen waarop de VS in eerdere stadia van de betreffende pro-

duktencycli excelleerden thans een achterstand valt waar te nemen. Te noemen zijn de ontwikkeling van de micro-electronica
die voor zoveel bedrijfstakken van doorslaggevende betekenis
is, en die te lijden heeft van Japanse en ook van Europese concurrentie, de computermarkt waar de Amerikaanse overheersing zou worden bedreigd en de telecommunicatie waarvoor hetzelfde zou gelden. Ook in de satelliettelevisie ziet men Japanse en

15) Wall Street Journal, 31 januari 1984.
16) Wijdverspreideboekwerkenzijn: Robert B. Reich, The next American frontier; John Naisbitt, Megatrends; Lester C. Thurow, The zero-

sum society; Hunter Lewis en Donald Allison, The real world war; Thi-

lijk voor in de marktsector en in overheidsdiensten. Flexibiliteit

baut de Saint Phalle Trade, inflation, and the dollar.
17) Reich, op.cit., biz. 121 e.v.

en industriele vernieuwing geraakten op de achtergrond. Dit verval liep parallel met onderstromen die hebben bijgedragen tot de

innovation front, biz. 43 — 111.

534

18) Lewis en Allison, The real world war: The technology front, en The

Europese kapers op de kust. In de robotica ligt de VS achter bij
Japan en de concurrentie op het terrein van CAD/CAM (,.computer aided disign”/,,computer aided manufacturing”) neemt
toe. In Japan en in Europa maakt men zich op de concurrentie in
de geneticatechnologie aan te gaan. De voorsprong in de ontwik-

en recht. De hindernissen die ondernemingen in Europa van de
overheden ondervinden, komen daarom in de VS van de onvoorstelbare hoeveelheid juridische voetangels en klemmen en veel
mindere van de kant van de overheid. In de loop van de jaren zeventig zijn er wel vooral via de staten steeds meer concurrentie-

keling van nieuwe energiebronnen en kernfusie zou verloren

verstorende regelingen tot stand gekomen: fiscale regimes,

kunnen gaan. De cijfers wijzen uit dat de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling in de VS de laatste jaren waren afgenomen.
‘ De arbeidsproduktiviteit in de VS is sinds het eind van de jaren
zestig sterk achtergebleven bij die in het VK. Dit verschijnsel
wordt deels toegeschreven aan de stagnatie in de innovatie, ook
in het management, deels aan de terugval van de arbeidskwaliteit, voornamelijk als gevolg van een gebrek aan technische
opleidingen. Zeer duidelijk wordt dit ook toegelicht door Thi-

“die het pad uitzet naar dominantie van de VS in sleutelsectoren.
Het is wanneer men van deze discussie kennis neemt of je weer
terug bent bij de strijdvragen die op ons continent het debat ja-

baut de St Phalle 19), die wijst op een rapport van The National

renlang hebben beheerst, zij het dat er in de Amerikaanse bena-

Center for Productivity and Quality of Working Life die in de
tweede helft van de jaren zeventig op vier terreinen oorzaken
heeft aangewezen van de geringe produktiviteitsstijging: 1. het
gebrek aan informatie bij producenten over de behoeften van de
afnemers; 2. het veronachtzamen van industriele marketing in
innovatie van managementopleidingen; 3. een tendens om innovatiebeslissingen te laten nemen door conservatieve financiele
directeuren van grote ondernemingen; 4. het onvermogen van
kleine ondernemingen om aan kapitaal te komen voor nieuwe
projecten. De St Phalle uit overeenkomstige zorgen over de genoemde industrie-sectoren. Achtereenvolgens behandelt hij de
automobielsector, de bandenindustrie, lucht- en ruimtevaart,
computerhardware, halfgeleiders, robotica, chemie en petrochemie, transportmateriaal, produktie van radio’s en tv’s, kernenergie en engineering. Uit analyses blijkt, dat in deze sectoren
(aanzienlijk) terreinverlies is geleden, dan wel mogelijk wordt
geacht.
Voor een vertegenwoordiger van een klein land doet het
vreemd aan Amerikanen aldus over de positie van hun eigen industrie te horen oordelen, terwijl er toch sprake is van een zeer
indrukwekkende lijst van ondernemingen die op de diverse terreinen een absoluut leidinggevende plaats in de wereldhierarchie
innemen. Het is opmerkelijk dat de vrees voor het verlies aan positie in enkele geavanceerde sectoren leidt tot deze analyse op een
breed front. De datum van het begin van verval van het concurrentievermogen van de Amerikaanse economie wordt ongeveer
geplaatst in 1967, in het jaar dat in Europa het alarmerende werk
van J.J. Servan Schreiber Le defi American verscheen. De
laatste analyses formuleren de nieuwe uitdaging voor de VS in
een tijd dat het bewustzijn dat de Amerikaanse economie een
gei’ntegreerd onderdeel is geworden van de wereldeconomie, in
brede kring doorbreekt. Dat dateert pas van een paar jaar. Tegen de achtergrond van dit nieuwe besef dat de VS veel meer afhankelijk zijn geworden van im- en export, krijgt de verwevenheid van de belangen van de Amerikaanse commerciele banken
met de schrijnende schuldenproblematiek van een aantal, vooral
Latijnsamerikaanse, ontwikkelingslanden een specifieke dimensie. Een dimensie die men eveneens dient te betrekken op de opmerking van Paul Volcker dat de machtigste industriestaat ter
wereld hard op weg is tegelijkertijd de grootste schuldenaar te
worden van buitenlandse financiers, hetgeen bijdraagt tot een
absurde afhankelijkheid van krachten van buiten.

dering meer vaagheid aanwezig is in de zin van een zekere onbewuste terughoudendheid dat een greep op de economische ont-

Nieuwe wegen
Het debat over industriepolitiek in de VS moet derhalve worden geplaatst in deze context van teruggelopen arbeidsproduktiviteit, stagnatie in innovatie, verlies van marktaandelen en van
de bewustwording, dat de VS niet langer alleen op de wereld zijn,
maar evenzeer afhankelijk van interdependente krachten als andere. De VS hebben in hun industriepolitiek geen traditie, zoals
Europa. Met uitzondering van de defensiesector, waarin een
zeer nauwe en ge’integreerde samenwerking tussen overheid en
bedrijfsleven bestaat, als gevolg waarvan de regels van de vrijemarkteconomie met voeten worden getreden, is er niet dat brede, en overigens niet altijd bijster succesvolle, netwerk van afstemming tussen overheden en bedrijfsleven dat we met schakeringen in Europa gewend zijn. De interventie van overheidswege
is niet omvangrijk. Ondernemingen moeten zich zelf redden, zoals het in een land van pioniers behoort. De orde loopt langs wet
ESB 13-6-1984

steunregelingen en overheidsbepalingen op uiteenlopende gebieden worden aangewend voor het aantrekken van investeringen.

Als gevolg van de bewust gemaakte achterstand bij Japan en in
sommige opzichten ook t.o.v. Europa wordt de vraag opgeworpen, of niet een zekere vorm van planning tot stand moet komen,

wikkeling mogelijk of gewenst zou zijn. Daarom zit er nogal in-

grijpend verschil tussen de Franse benadering, die men ook in
verschillende toonzetting in het VK, Italic en Zweden aantreft en

de Amerikaanse, die zich op het traditioneel kapitalistische
standpunt baseert. Politick, denk ik, zal het debat op drie terreinen gevolgen hebben, namelijk ten aanzien van het protectionisme, ten aanzien van de stimulering van onderzoek en ontwikkeling en wat betreft een nationalistische instelling. Deze drie
factoren kunnen voor ons, Europeanen, schadelijke effecten
hebben. Het protectionisme is een conjunctureel verschijnsel en
kan in geval van een aantrekkende economie in intensiteit afnemen. Maar versterking van de rol van de overheid ten aanzien

van onderzoek en ontwikkeling en uitbreiding van de kapitaalstromen naar die sector is structured. Het opkomen van een
nationaal bewustzijn dat de VS meer inspanningen moeten pie-

gen en (nog) harder de eigen belangen in binnen- en buitenland
moeten veilig stellen, is eveneens structureel en kan gaan leiden
tot bepaalde vormen van staatskapitalisme.
Op een aantal terreinen is de Amerikaanse markt van oudsher
gesloten. Bekende voorbeelden zijn de militaire sector en zijn
technologic – we hoeven maar te wijzen op de volstrekt scheve
verhouding in leveranties over en weer tussen de VS en Europa
-, de uitzonderingspositie van de fijne chemie, die de VS hebben bedongen in de GATT, en de scheepsbouw: er komt geen
schip van buitenlandse makelij in Amerikaanse wateren. De

vrije-markteconomie moge binnenslands hoogtij vieren, naar
buiten toe is het een en al protectionisme dat de klok slaat. Daar

komt de hele problematiek van de sectoren in moeilijkheden bij:
staal, auto’s, textiel. Terwijl de herstructurering in de verouderde staalsector uiterst moeizaam verloopt, blijft dit een conflictpunt met de Europeanen. Ondanks de schema’s van afbouw van
de staalindustrie in Europa zijn ernstige wrijvingen met de Amerikanen nog steeds niet van de baan. De Amerikaanse staalindustrie levert een illustratief voorbeeld van veroudering van een

bedrijfstak die zich in een gesloten economie steeds van vaste afzetmarkten (,,fixed markets”) verzekerd wist. Met de groeiende
import van buiten was het met het mooie leven gedaan. De regering wijst op het ogenblik overigens de talrijke klachten met het
oog op quotering van de import van staal af.

In de automobielsector zijn automobielregelingen met de Japanners van kracht. Zeer onlangs heeft Brock (Commerce) versoepeling hiervan afgekondigd in het licht van de versterkte concurrentiepositie van de eigen Amerikaanse merken. Dit is onmiddellijk op verzet van het Congres en van het Witte Huis
gestuit. Chrysler, dat een paar jaar geleden ten dode leek opgeschreven, is spectaculair herrezen. Voorts is een regeling ten aanzien van buitenlandse investeringen van kracht geworden, die
Europese trekjes heeft. Het betreft de eis dat buitenlandse investeerders in de automobielsector een vastgesteld percentage
van de onderdelen van Amerikaanse leveranciers moeten betrekken. Deze regeling is vooral onder druk van de vakbeweging tot

stand gekomen. Onder de Republikeinse president Reagan
wordt krachtig ingespeeld op de roep om marktbescherming.
Van de Democraten wordt op dit punt nog meer verwacht. Leek

19) De St Phalle, op.cit., biz. 312.

535

het in het begin van de Democratische strijd om de kandidatuur

maakt door de voortreffelijke organisatie van de belangen als

voor het presidentschap tussen Hart en Mondale te gaan om de
jeugd versus de gevestigde macht, het wordt allengs duidelijk dat
Mondale zijn comfortabele positie gaat danken aan het electoraat dat zich veel zorgen maakt om zijn werkgelegenheid. Dit is
af te lezen uit de resultaten in staten waar Mondale ongenaakbaar bovenaan staat. Zijn verwantschap met de AFL-CIO legt
hem geen windeieren. Nu de economische groei wat terugvalt,
kunnen interessante effecten gaan optreden. Met kunst- en vlieghet groeitempo riekt, uit de publiciteit te houden.
Wat het aspect van meer overheidsinterventie betreft zijn de

vrijwel enige in de wereld een industrievisie op middellange en
lange termijn mogelijk. Een vergelijking met de problemen die
we in eigen land hebben met de selectie in het kader van het
hoofdaandachtsgebiedenbeleid, dringt zich op.
Een groep Democraten heeft onlangs een hogeproduktie/groeistrategie ontwikkeld. In het najaar van 1983
dienden enige neoliberalen een National Industrial Strategy Act
in, waarin opgenomen een Economic Cooperation Council en
een National Industrial Bank. Daarnaast is er een studie tot
stand gekomen onder leiding van Edward Kennedy. De AFLCIO heeft een plan ontwikkeld voor een National Reindustriali-

ideee’n minder uitgekristalliseerd dan het woord ,,industriepoli-

zation Board 23). In behandeling is de Trade Remedies Reform

tiek” doet vermoeden. Er wordt in de analyse veel ophef gemaakt van het succesvolle Japanse model, waaraan pleidooien
worden gekoppeld voor een Amerikaanse MITI. Ook treft men
verwijzingen naar Europese voorbeelden, zoals Frankrijk, aan.
Maar toch is mijn indruk, dat voornamelijk door onwennigheid
met een nauw samengaan van overheid en marktsector concrete
ideeen niet makkelijk van de grond komen. Zoals hierboven is
gesteld houdt Reich een gloedvol betoog om het denken in
gestandaardiseerde produktieprocessen te vervangen door een
flexibele aanpak in organisatie, produktie en arbeidsmarkt teneinde de concurrentiekracht van de VS veilig te stellen. Een zelf-

Bill, waarin wordt gesproken over,,industrial targeting” met tegenmaatregelen tegen exportsteun van andere landen, ook al
kan materiele schade in de VS niet worden aangetoond. Inmiddels gaat de plannenmakerij door. Het groeiend tekort op de
Amerikaanse handelsbalans leidt tot voorstellen ter renovatie
van de industrie in Senaat en Congres. Er wordt gesproken over
een federale industriele hypotheekbank voor het verstrekken
van industriele leningen. Afgelopen maand heeft de financiele
commissie van de Senaat ingestemd met een plan, waarbij voor $
11 mrd. belastingvrijstelling wordt gegeven, wanneer ondernemingen zogenaamde ,,domestic international sales corporati-

de richting bepleit hij eveneens voor de staat en voor een weder-

ons” oprichten om de export te bevorderen 24). Dit alles moet

zijdse afstemming van de marktsector en de overheid. Hij signaleert een kunstmatige, ja zelfs een intellectuele scheiding tussen
het economisch leven en de politick. Niet alleen de economic
moet nieuw leven worden ingeblazen, maar ook de politick. Het
loskoppelen van beide leidt tot een ieder-voor-zich, waarmee
America’s toekomst niet is gediend. Er moet derhalve een struc-

worden beschouwd als een antwoord op het bedreigende buiten-

werk probeert het Witte Huis alles wat naar vermindering van

land. Bij Boeing zei men mij dat de fabelachtige subsidising van

tot overleg zouden dienen te komen over de aanpassing van de
economic aan de nieuwe omstandigheden en op grond waarvan
een proces van begeleiding van sectoren in moeilijkheden naar
de toekomst zou moeten worden ingezet dat borg staat voor een

Airbus ook Boeing nu bij Washington deed aankloppen. Voor
het eerst zou er dan een overheidsinterventie ten gunste van
Boeing sprake zijn. Tegelijkertijd neemt de druk toe om betere
financiering beschikbaar te stellen voor onderzoek- en
ont wikkelingsactiviteiten.
Het gebrek aan voldoende onderzoek en ontwikkeling gedurende de laatste vijftien jaar wordt geweten aan de te rigide organisatiestructuren, die horen bij gestandaardiseerde processen.
Het is de vraag, in hoeverre de centrale overheid meer dan tot

evenwichtige ontwikkeling. Hoewel dit geenszins mag leiden tot

dusver financieel zal gaan bijdragen aan de modernisering van

nationale planning, en de flexibiliteit voorop moet staan, zal deze systematiek een betere situatie opleveren dan het stuurloos gebeuren van de lobbies en de ongeorganiseerde onderhandelingen
van vandaag.
Er wordt van vele kanten gepleit voor ,,nationale doelstellingen” in de industriepolitiek en voor een adequaat instrumentarium. De aanzet van de ,.Trade Representative’s Office” in het
Witte Huis is daarvoor een te smalle basis. Maar hoe dit te verbe-

de marktsector. In de defensiesector is die steun aanzienlijk en
civiele industrieen kunnen veelal om niet van de onderzoekresultaten in de defensiesector profijt trekken. Indien de interventie
van de centrale overheid ten gunste van marktbescherming zou

tuur worden gevonden, waarin sociale partners en de regering

toenemen, dan moet geenszins worden uitgesloten dat dit ge-

de omstandigheden erom vroegen, maatregelen genbmen op
grond van later ingeslopen bureaucratische procedures, terwijl

paard zal gaan met verruiming van de fondsen voor technologische vooruitgang. Dit zal ook afhangen van de ontwikkeling van
de werkgelegenheid, van de positie van het Amerikaanse produkt op de wereldmarkt en van de vraag wie in november a.s. tot
president zal worden gekozen.
Inmiddels heeft het Witte Huis gereageerd op de steeds luidere

de samenhang ontbreekt. Ook Lewis en Allison signaleren dat er

roep om industriepolitiek via het Economic Report van 1984 25).

teren is een open vraag. In de loop der tijd zijn er al naar gelang

allerlei ad-hoc-maatregelen worden getroffen die alles met
korte-termijnoplossingen, maar weinig met een visie op de industriele toekomst van de VS te maken hebben. Zij komen tot de
conclusie dat ,,het probleem van vandaag niet is dat het particuliere bedrijfsleven te veel of te weinig ,,steun” van de regering
krijgt, maar dat deze steun veeleer onsamenhangend, slecht toegewezen en in het algemeen zonder resultaat is” 20). Van hun zijde derhalve eveneens een pleidooi voor een samenhangend
Industrie- en handelsbeleid met een verwijzing naar het defensie-

beleid: ,,Indien onze regering evenveel tijd, denkkracht en inspanning zou steken in de planning van onze economische verde-

Dit is het best denkbare pleidooi van de vrije-markteconomie.
Vergelijkingen met andere landen die industriepolitiek bedrij-

ven, tonen aan dat verstarring het gevolg is en dat men aldus achterraakt in aanpassingsprocessen. Bovendien acht Reagan de
klaagliederen sterk overdreven. Het Amerikaanse produkt doet
het goed in de wereld en er is dus niets nieuws onder de zon. Maar
de praktijk is anders, al moet onmiddellijk worden erkend dat de
overheid, met name Commerce, de buitenlandse belangen zwaar
meeweegt. Toch zijn we ver afgeraakt van het vrijhandelsideaal
dat ten grondslag ligt aan de GATT. Eens te meer toont Reich
26) aan, dat de VS vooral de laatste tien jaar in tal van gevallen

diging als in die van onze militaire verdediging, dan zou onze

om het GATT heen zijn gegaan en hun belangen via bilaterale

globale veiligheid op oneindig betere wijze zijn gediend” 21).
Met dat al staat men oog in oog met een praktijk die een meer
systematische aanpak uiterst bemoeilijkt. De VS vormen een
continent op zichzelf. De enorme potenties en de in den brede
toegenomen ontwikkeling van de bevolking leiden tot versterking van de decentraliserende tendensen. John Naisbitt toont

akkoorden hebben veiliggesteld. Hij beveelt aan deze werkelijkheid nu dan ook maar ten voile te erkennen en in zekere zin te institutionaliseren met een verrassend pleidooi voor,,orderly marketing agreements”, ordenende maatregelen per sector in het internationaal handelsverkeer. Het gaat hier natuurlijk maar om

met tal van voorbeelden aan hoe de regionalisering doorzet en

hoe via specifieke regelingen de individuele staten ten aanzien
van het bedrijfsleven een eigen beleid voeren. Met de opkomst

van talrijke sectoren die het meer van specialisatie moeten hebben dan van massaproduktie zal dit verschijnen in intensiteit toe-

20) Lewis en Allison, op.cit., biz. 235.
21) Lewis en Allison, op.cit., biz. 245.

teit dermate individualistisch dat ik niet inzie hoe de VS de Ja-

22)
23)
24)
25)

panse weg zouden kunnen gaan inslaan. Het Japanse spoor

26) Robert R. Reich, Beyond free trade, Foreign Affairs, winter 1983.

nemen 22). De dynamiek van de markt is dusdanig en de mentali-

536

John Naisbitt, op.cit., biz. 97 e.v.
Zie Het financieele Dagblad van 25, 26 en 27 januari 1984.
Zie Het financieele Dagblad van 8 mei 1984.
Economic Report of the President, februari 1984, hfd. 3, biz. 87 e.v.

een stem, maar het naar Franse redeneringen neigende geluid is
toch opvallend genoeg. In het Congres komen de initiatieven van
zowel Republikeinen als Democraten aan de orde. Met de toenemende accenten op een zekere marktbescherming, op meer financiering van de R & D en op verbetering van het exportinstrumentarium valt de groei naar een vorm van staatskapitalisme niet te vermijden.
Lessen

In de OECD wordt hard gewerkt aan een consensus over het
macro-economisch beleid. Deze onderwerpen zijn op het topoverleg van de zeven grote industrielanden in Londen aan de orde geweest. Maar achter gemeenschappelijke verklaringen gaan
verschillende realiteiten van Europa en de VS schuil. De VS zijn
een continent en een wereld in zich zelf. Er is daar een geweldige
vitaliteit. Het is een prestatiemaatschappij. Tekenend voor het
verschil in sociaal klimaat tussen Europa en Amerika is dat arbeidstijdverkorting niet aan de orde is, eerder verruiming, en dat
verder wordt bezuinigd op de sociale uitgaven. Er zijn in de particuliere sector zelfs tijdens de recessie een indrukwekkend aantal nieuwe arbeidsplaatsen gecreeerd. De recessie heeft ook haar
tol geeist. Herstructurering is noodzakelijk. Deze wordt effectiever opgevangen dan in Europa als gevolg van de mobiliteit en de
aanpassingssnelheid. Amerika blijft ondanks zijn fundamenteel
democratische structuur een land van grote tegenstellingen. De
groeiende bevolking, onder andere een gevolg van de immigratie, en de kwaliteit van het onderwijs scheppen hun eigen problemen en zorgen.
De dynamiek van de binnenlandse kapitaalmarkt, de verontrusting over nieuwe inflatie en de inflatieverwachtingen, en het
begrotingstekort dwingen de FED tot een strikte monetaire politick. De monetaire autoriteiten laten niet af het Witte Huis en het
Congres op hun medeverantwoordelijkheid voor de hoge rente
en de hoge dollarkoers aan te spreken. Het begrotingstekort
roomt als gevolg van de lage spaarquote de kapitaalmarkt af.
Maar tegelijkertijd hebben dit tekort en de expansieve fiscale politiek Reagan geen windeieren gelegd. De mensen om hem heen
zijn dan ook tegen een te krap monetair beleid. Het Witte Huis
en het Congres blijken tot dusver tamelijk ongevoelig voor de
zeer schadelijke gevolgen van het macro-economisch beleid voor
het herstel van de economic in de wereld en voor de ondragelijke
schuldenlast van een aantal ontwikkelingslanden, met name in
Latijns-Amerika, die zich, als daar faillissementen van banken
uit voortkomen, ook tegen de VS kunnen gaan richten. Hierin
zit een gevaarlijke bron van economische en politieke instabilities Internationale instellingen verheugen zich bepaald niet in
een grote populariteit. Afgewacht moet worden wat er terecht
komt van de voorgestelde bezuinigingen van $ 150 mrd. en wat er
fiscaal na de presidentsverkiezingen gaat gebeuren.
De recessie en de bewustwording van de mondiale interdependentie hebben in diverse kringen een schok veroorzaakt. De VS
zijn niet langer het middelpunt van de wereld. Verouderde industrietakken en een verouderde industriele aanpak wordt de
spiegel voorgehouden. Men bleek onvoldoende voorbereid op
wereldwijde concurrentie. Onderzoeks- en ontwikkelingswerk
zijn achtergebleven. De arbeidsproduktiviteit was te laag. Er is
te lang vertrouwd op ,.fixed markets” en massaproduktie. Een
nieuwe geest die de VS weer in een dominerende positie kunnen
terugbrengen, wordt vaardig. Nieuwe sectoren en een nieuwe
technologiegolf breken baan. Er wordt ondanks de inherente
kracht van het Amerikaanse bedrijfsleven gepleit voor nationale
doelstellingen, voor een Amerikaanse vorm van industriepolitiek, waarvan de contouren niet helemaal duidelijk zijn. In de
politick ontstaan initiatieven om de organisatorische en financie’le ondersteuning van staatswege meer vorm te geven. Het exporterend bedrijfsleven en andere staan een arangement voor
tussen de voornaamste valuta’s, dollar, yen en D-mark. De officiele doctrine blijft echter bij het ideaal van ,,free floating”. Zeker in geval van een blijvend hoge dollarkoers ontstaan meer
marktbescherming bij import en uitbreiding van de exportfinanciering, maar zelfs met een lagere dollar zullen we daarvan niet
gevrijwaard blijven. Een vorm van staatskapitalisme is aannemelijk als antwoord op het buitenland.
ESB 13-6-1984

Vele vragen om een verantwoord leiderschap van de VS. Wat
daarvan terecht kan komen valt nog te bezien. In ieder geval zijn
zij tegelijkertijd concurrent met eigen readies op de onzekerheden in de wereldeconomie. Het enige dat Europa rest, is strijdbaarheid en zelfbewustheid. De Amerikaanse ontwikkelingen
vormen een uitdaging. Het staat tegenover een dollarbeleid dat
onder invloed van binnenlandse ontwikkelingen met de rest van
de wereld geen rekening houdt. Dat pleit all een maar voor versterking van het EMS, en van de economische convergentie in
Europa op basis van de huidige uitgangspunten. Industriepolitiek in nauwe Europese samenwerking is een eerste vereiste om
een langzame industriele kolonisatie te ontlopen. En wat de arbeidsmarkt betreft bewijst het Amerikaanse voorbeeld, hoe
noodzakelijk het is rigiditeiten van velerlei aard uit de weg te ruimen. De Alliantie is essentieel, maar Europa raakt economisch
hoe langer hoe meer op zich zelf aangewezen. En Nederland dus
ook. Hoe meer vaart in de VS en hoe onzekerder het Amerikaanse monetaire beleid en zijn effecten, des te meer moet worden
vastgehouden aan het proces van sanering van de overheidsfinancieen en herstel van de marktsector. Er is niet meer zoiets als
een wereldwijde beweging in de economic met Amerika op kop.
Voor nieuwe impulsen of het uitblijven daarvan dragen we zelf
de verantwoordelijkheid.
J.P. van lersel

537

Auteur