Ga direct naar de content

Economische groei en monetaire stabiliteit

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 13 1992

Economische groei en
monetaire stabiliteit
Het CPB heeft “op eclectische wij’ze” drie perspectieven op economische
groei gepresenteerd. Meeraandacht voor groeibepalende factoren als
de kwaliteit van bet overheidsbeleid en de monetaire enfinanciele infrastructuur is echter gewenst.
Het Centraal Planbureau heeft het
eerste deel van Scanning the future
gewijd aan de mogelijke ontwikkelingen van de wereldeconomie in
de periode 1990-2015. Het CPB wil
hierin niet de illusie wekken dat de
toekomst gekend of voorspeld kan
worden, maar wil verschillende scenario’s presenteren die zich zouden
kunnen voordoen en de daarbij behorende keuzen en knelpunten aangeven.
Het CPB start de studie met enige
theoretische reflectie over de drijvende krachten achter het proces
van economische ontwikkeling. De
economische wetenschap heeft hierover geen duidelijke, onbetwiste en
ge’integreerde visie, zo meent het
CPB, en daarom heeft het “op eclectische wijze” drie “perspectieven op
economische ontwikkeling” onderscheiden.
In elk daarvan is een andere visie
neergelegd op het economische proces, maar deze zijn daardoor in zekere zin ook complementair. Deze drie
perspectieven zijn gekenmerkt door
het evenwicht-brengende marktmechanisme, de creativiteit van innoverende ondernemers in een vrije maar
onzekere marktsituatie, en coordinatie door de overheid. Waar deze basiselementen alle drie worden toegelaten, kan op lange termijn economische groei zijn, aldus de gedachte
van het CPB. Waar echter een of
meer van deze elementen geen kans
krijgen, dreigt stagnatie. Het CPB
heeft in een scenario-analyse, waarbij voor de verschillende werelddelen uiteenlopende veronderstellingen worden gemaakt over de mate
waarin deze ‘perspectieven’ bestaan,
vier scenario’s uitgewerkt en van
een kwantitatieve indicatie voorzien,
zie label 1.
De uitkomsten van deze scenario’s
liggen redelijk dicht bij elkaar. Dat
is nogal verwonderlijk als men let

ESB 13-5-1992

op de naamgeving. Die doet immers
denken aan tamelijk uiteenlopende
gebeurtenissen. Deze betrekkelijk
gefinge verschillen in uitkomsten
vormen aanleiding om vragen te
stellen over de toereikendheid van
de aanpak van de analyse van het
CPB.
Weliswaar is het juist om de economische groei op lange termijn afhankelijk te achten van de bereidheid
om de markt te laten werken, ruimte
te laten voor innovaties en waar nodig een zekere coordinate door de
overheid tot stand te brengen. Maar
is dit wel toereikend? Was het niet
beter geweest minder eclectisch te
werk te gaan en toch nauwer aansluiting te zoeken bij de gangbare theorieen over de economische groei op
lange termijn?
Het CPB meent niet zonder reden
dat de economische wetenschap
geen unanieme visie heeft op de verklaringsgronden van de economische groei op lange termijn. Echter,
dat er op dit punt discussie is lijkt
toch eerder een voordeel dan een nadeel. Bovendien neemt dit niet weg
dat het mogelijk is en zinvol kan zijn
om te proberen om die factoren die
in deze uiteenlopende theorieen een
rol spelen een centralere plaats in
het stuk te geven, zoals de groei van
de beroepsbevolking, de groei van
de kapitaalgoederenvoorraad, de fameuze ‘residual factor’ (waartoe wetenschap, kennis en techniek en hun
toepassingsmogelijkheden behoren),
de produktie-elasticiteiten, de produktiefactor ‘grond’ respectievelijk
het milieu, en de kwaliteit van het
overheidsbeleid.
Weliswaar wordt onder andere in
hoofdstuk vier van de studie nader op
enige daarvan ingegaan, zoals de
mondiale demografische ontwikkelingen, de milieuproblemen, de technische ontwikkeling en de internationale handel, maar andere factoren blij-

ven onuitgewerkt. Hiertoe behoort
een factor die in het “World Development Report 1991” van de Wereldbank als van prioritair belang voor de
economische ontwikkeling wordt aangemerkt, te weten de macro-economische stabiliteit. Wij willen hierop nader ingaan en daartoe eerst lets
zeggen over het overheidsbeleid.

Zelfstandlge rol overheid
In de visie van het CPB leidt een
centrale rol voor de overheid in het
economische leven “al snel tot een
uitholling van het individuele aanpassingsvermogen, beperkt vernieuwing en prikkels en brengt vaak verstoring van het prijsmechanisme
mee”. Met andere woorden, het
denkt in termen van een mogelijke
ruil tussen overheidscoordinatie en
marktwerking; soms kan wat meer
van het een en wat minder van het
ander de economische groei bevorderen. Dit is in veel gevallen zeker
waar, maar door het zo te stellen
komt de kwaliteit van het overheidsbeleid als groeibepalende factor
niet tot zijn recht. Dit type ruil is in
ieder geval op het gebied van de
monetair- en financieel-economische orde een ontoereikende voorstelling van zaken. Kwalitatief goed
overheidsbeleid wordt onder meer
gekenmerkt door het vermogen van
overheidsorganen om binnen een
democratische orde tegen de lobbies van pressiegroepen in de eigen
zelfstandigheid als ordenende instantie te bewaren. Alleen zulke
overheden blijken in de praktijk
zich een onafhankelijke centrale
bank en een solide monetair bestel
met de daarbij behorende wetgeving te kunnen veroorloven. Het is
geen toeval dat daarentegen zwakke overheden vrijwel altijd te kampen hebben met geldontwaarding,
begrotingstekorten en buitenlandse
schuldeisers die nieuwe leningcondities stellen.
Deze samenhang geldt trouwens niet
alleen op monetair-financieel terrein;
ook op het gebied van de mededingingspolitiek, het handelsbeleid, de
subsidieverlening, de belastingheffing en het milieubeleid zijn onafhankelijkheid en zelfstandigheid van
democratisch gelegitimeerde staatsorganen ten opzichte van belangengroepen cruciaal als factor voor de
economische groei op lange termijn.

Inflatie en monetair beleid
Men wordt in Scanning the future betrekkelijk weinig gemformeerd over
de monetaire en financiele infrastruc-

Tabel 1. Bbp-groei 1990-2015 (in %perjaar, gemiddeld)

AMka , fttaal
Global sWftb
European
renaissance

8% in de wereldproduktie, zovi dit
op termijn kunnen leiden tot een extra stijging van het mondiale bnp en
tot een gelijkere verdeling daarvan
over de continenten.

Slot
•’2 j

Het pleit voor het CPB dat het heeft

•
a. Dynamische Aziatisehe ecc
b. Een ingrijpende verschutving van de eeonomische activiteit onder invloed van vooral de technische vooruitgang, waarvan in eerste aanleg VS, Japan en andere Aziatische
landen profiteren. Europa wordt verondersteld daarop slecht voorbereid te zijn.
‘ s

aangevoeld dat een verkenning van
de mogelijke ontwikkelingen op het
vlak van de economische groei in
de komende 25 jaar ook de behoefte doet opkomen aan een visie op
wat zou behoren te worden gedaan
om een zo gunstig mogelijke uit-

tuur. Dat is jammer, want een economic behoort over een betrouwbare
en stabiele monetaire en financiele
institutionele sector te beschikken,
wil men althans een zeker welvaartsniveau bereiken. Wanneer door een
gebrek aan standvastigheid van de
overheid de monetaire stabiliteit

tingstekorten in de hand. Uit frustra-

tie over deze tegenslag kan de druk
tot protectionisme in allerlei vormen worden aangewakkerd. Als

daaraan wordt toegegeven leidt dat
weer tot een verdere vertraging van
de economische groei. Dat bij voorbeeld Duitsland zich na de tweede

komst te bereiken. Het ligt voorts
voor de hand dat het CPB daarbij teruggrijpt op het centrale concept
dat het aan de studie ten grondslag
heeft gelegd, te weten dat de groei

afhangt van een evenwichtige combinatie van markt, innovatie en overheidscoordinatie. Een betere toe-

wordt doorkruist, zal inflatie vrijwel

wereldoorlog zo snel kon herstel-

komst acht het dan afhankelijk van

onvermijdelijk worden. En deze inflatie zal de economische groei zeker
schaden. Weliswaar wordt soms gezegd dat inflatie een korte-termijnprobleem (of althans een middellange-termijnprobleem) is en derhalve
geen prominente plaats behoort te
hebben in een beschouwing over de
economische groei op lange termijn,
maar dit lijkt een vergissing. Inflatie
heeft namelijk rui’neuze gevolgen,
en wanneer zij zich vijfentwintig jaar
of langer voortsleept, wordt ook de
economische groei op lange termijn
ernstig geschaad en kan er zelfs, zoals de ervaringen van Latijnsamerikaanse landen illustreren, een achteruitgang ontstaan.
Het CPB moge dan volhouden dat
de markt, de innovaties en de overheidscoordinatie in de juiste onderlinge verhouding de sleutel voor
economische vooruitgang blijven.
Wij zouden echter willen benadrukken dat niet alleen de evenwichtsbrengende functie van net marktverkeer maar ook het nemen van
riskante beslissingen door innoverende ondernemers en het voeren
van een zinvolle economische politick ernstig bemoeilijkt worden bij
een hoge inflatie of hoge inflatieverwachtingen.
Inflatie kan voorts leiden tot ontmoediging van het sparen, tot overmatige risico’s bij het produktieve
investeren (niet alleen binnenlands
maar ook in het buitenland), tot kapitaalvlucht, tot labiele wisselkoersen en daarmee tot vergissingen bij
het bepalen van de winstgevendheid van investeringen. De inflatie
werkt hierdoor recessies en begro-

len, was mede aan de gerealiseerde
prijsstabiliteit te danken. En dat bij
voorbeeld de economische presta-

een verbetering van elk dezer elementen en in het bijzonder een verbetering van het evenwicht daartus-

ties in de VS in de jaren tachtig en

sen. Daarbij denkt het bij voorbeeld

begin jaren negentig bij de verwachtingen achterbleven, was mede te
wijten aan de inflatie en inflatieverwachtingen in die jaren.
Het is een gemis van de studie dat
het aan deze inflatiefactor nauwe-

aan een vergrote overheidscoordinatie op milieugebied en liberalisatie
van de internationale handel. In het
algemeen roept het CPB op tot “sociale innovatie”, waarin zulke verbeteringen gestalte zouden moeten

lijks aandacht heeft gegeven.

krijgen.

Indicatle
Hoeveel een overwinning van de
inflatie kan betekenen voor de economische groei in de wereld op

Het komt ons voor dat deze opwekking tot sociale innovatie te zien is
als een oproep tot verbetering van
de praktische uitwerking van het ideaal van een pluralistische democratic

exact aan te geven. Maar om een
globale indicatie daarvan te krijgen, zou het dienstig kunnen zijn
om een vergelijking te maken tussen de ‘Dynamic Asian Economies’
(DAE’s) en Latijns-Amerika. De

in combinatie met een markteconomie. Toch stelt het wat teleur dat de
uitwerking daarvan in sommige richtingen wat in het midden blijft, zoals
op monetair gebied.
Maar gelukkig mag men crop vertrouwen dat de discussie door gaat.

DAE’s hadden in de periode 1984

Bij andere gelegenheden en in ande-

t/m 1987 een gemiddelde inflatie
van ruim 2% en een reele bnpgroei van 9%, en Latijns-Amerika
had toen een inflatie van 113% en
een reele groei van ruim 3% per
jaar. Natuurlijk wordt dit verschil
in economische groei niet alleen
door de kloof tussen de inflatietem-

re studies zal zeker nader kunnen
worden ingegaan op alle factoren
die voor de economische groei op

lange termijn, valt natuurlijk niet

po’s veroorzaakt, maar wanneer

wordt bedacht welk een breed seala van verstoringen door hoge inflatie teweeg wordt gebracht, is er
geen reden om de rol daarvan gering te achten.
Een succesvolle inflatiebestrijding in
Latijns-Amerika zou derhalve van we-

zenlijke betekenis zijn voor de economische groei van deze regio. Gegeven het huidige aandeel van 7 a

lange termijn van betekenis zijn. En
daarbij zal het zeker van belang zijn

zich de door het CPB vertolkte visie
op de cruciale betekenis van de
markt, de innovatie door ondernemers en het overheidsbeleid voor de
geest te blijven houden.
J.H. Brussee

S.G.A. Kaatee
De auteurs, beleidsadviseurs op het Ministerie van Financien, geven hun persoonlijke visie.

Auteurs