Economische eigenrichting
Aute ur(s ):
Linden, Jaime ter (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4421, pagina 581, 12 december 2003 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
Begin dit jaar besteedde esb aandacht aan de pensioenproblematiek in de serie Pensioenen op het spel1 Hierin kwam de vraag aan de
orde hoe de risicoverdeling tussen belanghebbenden bij de pensioenfondsen eruit dient te zien. Deze vraag was actueel geworden
doordat pensioenfondsen in de problemen waren gekomen, met name door de gedaalde beurskoersen.
De titel van deze serie was niet voor niets gekozen. Doordat de dekkingsgraad van veel pensioenfondsen zo dramatisch was gedaald,
waren ingrijpende maatregelen nodig: premieverhogingen, bijstortingen door sponsoren en het beperken van de indexatie. Dit heeft voor
de nodige beroering gezorgd. De indexatiemaatregelen vormden immers een breuk met het impliciete pensioencontract, terwijl de
premieverhogingen en bijstortingen juist als een pijnlijk herstel van dit contract kunnen worden gezien. Niet alleen staan de pensioenen
op het spel doordat de financiering van de pensioenaanspraken in gevaar is gekomen, tevens moet er een precaire balans in maatregelen
worden gevonden waarmee alle belanghebbenden binnenboord blijven. De non-coöperatie van één van hen zal de pensioenen immers
ook op het spel zetten, hoewel sponsoren, gepensioneerden en de oudere deelnemers min of meer zijn ingesloten. Een exit is voor hen
geen reële keuze.
Dit geldt niet voor jongere generaties deelnemers2 Zij hebben meer dan anderen de mogelijkheid – en gegeven de huidige situatie in
pensioenland een niet ondenkbeeldige wens – om hun pensioenregeling naar eigen inzicht in te vullen. Voor zover de wet hen hierbij in
de weg zit, zullen ze hun (toekomstige) politieke macht hiervoor inzetten. Dit brengt de intergenerationele solidariteit – waarvan het
pensioenstelsel deels afhankelijk is – in gevaar.
Een dergelijk gevaar van economische eigenrichting ligt altijd op de loer, maar lijkt thans steeds actueler te worden. De
pensioenproblematiek illustreert hoe fragiel de antwoorden zijn op de houdbaarheidsvraag en rechtvaardigheidsvraag als het gaat om
intergenerationeel gefinancierde systemen3 De houdbaarheidsvraag betreft vooral de vraag hoe doortimmerd het systeem van
overdrachten tussen generaties is. Belangrijker is echter de vraag in hoeverre generaties dit systeem ook als rechtvaardig beschouwen.
Dit vraagstuk heeft onder andere betrekking op het voorkómen van een onevenredig grote belasting van bepaalde generaties4
Dat de belasting hoog zal zijn voor de komende generatie(s) actieven is al langer duidelijk. Cruciaal is hun perceptie van
rechtvaardigheid. Die wordt nu danig op de proef gesteld. Niet alleen op het vlak van pensioenen (met hogere premies en de ongunstige
macro-economische effecten ervan), ook op andere gebieden krijgt een kleine groep actieven voor een groot deel de rekening van het
collectief gepresenteerd, voor zover dit niet al is gebeurd.
Hier doemt een latente generationele spanning op tussen de naoorlogse babyboomgeneratie en de daaropvolgende generaties. Het
kabinet-Balkenende II neemt pijnlijke maatregelen waarvoor eerdere kabinetten de politieke moed niet toonden dan wel het economische
(on)tij niet mee hadden. Juist de voorzieningen waarvan de naoorlogse generatie heeft geprofiteerd, worden nu langzaamaan weer
afgebouwd. Met name in het sociale zekerheidsstelsel worden royale voorzieningen, die vaak oneigenlijk zijn gebruikt voor bijvoorbeeld
vervroegde uittreding, drastisch versoberd. Het toekomstperspectief is – wat betreft de institutionele omgeving op de arbeidsmarkt – voor
de generatie ‘jong-actieven’ ernstig verslechterd. Niet alleen worden de verzekeringen tegen onvrijwillige non-participatie versoberd, ook
moet deze generatie langer doorwerken en kunnen zij daardoor minder en een duurder pensioen tegemoet zien. In een eerdere levensfase
kregen de thans jong-actieven ook al te maken met versobering: het onderwijs is jarenlang onderwerp van bezuinigingen geweest.
Vanuit demografisch oogpunt is deze intergenerationele spanning onvermijdelijk. Voor een deel valt deze spanning echter wel te
beïnvloeden. Dit is een kwestie van goed bestuur. Om economische eigenrichting te voorkomen, moet het in de Nederlandse
bestuurscultuur diepgewortelde adagium “de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten” genuanceerd worden. Ook veel schouders
kunnen zware lasten dragen, temeer als deze schouders van een generatie zijn die in economisch opzicht al een flink deel van de buit
binnen heeft.
De kwestie van goede ‘governance’ is ook in pensioenland onverminderd actueel. Dit themanummer van esb gaat hier – zij het vanuit een
meer ‘technisch’ oogpunt – nader op in. Niet zozeer komt de governance zelf aan bod, als wel de vraagstukken die thans voorliggen: hoe
om te gaan met de pensioenleeftijd? Wat betekent het waarderen tegen marktwaarde? Is men met het Financieel Toetsingskader op de
goede weg? De manier waarop men de lusten en lasten – die met deze vraagstukken samenhangen – verdeelt over generaties, kan de
voedingsbodem onder de wens tot economische eigenrichting wegnemen.
Jaime ter Linden
1 Deze serie verscheen van 24 januari tot en met 21 maart 2003.
2 Dit geldt eveneens niet voor toekomstige generaties, maar deze worden hier buiten beschouwing gelaten.
3 Zie WRR, Generatiebewust beleid, rapport aan de Regering 55, Sdu Uitgevers, Den Haag, 1999.
4 WRR, op. cit., 1999, blz. 27.
Copyright © 2003 – 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)
Auteurs
Categorieën