Economisch imperialisme
,,Economie is wat economen doen”. Tegen die definitie, die
wordt toegeschreven aan Jacob Viner, valt weinig in te brengen. Behalve dat je er niet wijzer van wordt. Gebruikelijker is
Lionel Bobbins’ omschrijving van economie als de wetenschap
die het menselijke gedrag bestudeert met betrekking tot de relatie tussen doeleinden en schaarse, alternatief aanwendbare
middelen. Maar ook die definitie brengt ons niet veel verder.
Mensen houden er de meest uiteenlopende doelstellingen op
na en de middelen om die doeleinden te bereiken zijn, helaas,
bijna altijd schaars. Kenmerkend voor de economie is, naast de
schaarste, vooral de manier waarop het menselijke gedrag
wordt benaderd. De econoom heeft daarop een heel specifieke,
in feite nogal naargeestige, visie. In zijn ogen is de mens een individu dat zich volledig laat leiden door eigenbelang en daarbij
rationeel te werk gaat: een homo economicus. Eigenbelang en
rationaliteit zijn de centrale hypothesen van de economie; zij
vormen de kern van de economische benadering.
Dit centrale uitgangspunt van de economie is niet onomstreden. Wie om zich heen kijkt, ziet mannen en vrouwen soms dingen doen die niet uit eigenbelang voortspruiten, maar uitsluitend gericht zijn op het welzijn van anderen. Nog vaker ziet hij
mensen die zich gedragen op een manier die niet rationeel is,
maar traditioneel, gedachteloos of verward. De homo economicus is blijkbaar niet altijd paraat. Dit stelt de economie als wetenschap voor een ernstig probleem. Moet het werkterrein van
de economie beperkt worden tot die gebieden waar de hypothese van de rationele, zelfzuchtige mens verklarende waarde
heeft? Dat zou natuurlijk kunnen, maar het zou niet erg bevredigend zijn. Wat heb je aan een theorie die soms wel, dan weer
niet geldt en hoe weet je wanneer zij wel en wanneer niet van
toepassing is? Volgens de regels van het wetenschappelijke
bedrijf zou een theorie die te kort schiet bij het verklaren van
een bepaald verschijnsel, moeten worden verworpen en zou
men op zoek moeten gaan naar een betere die wel licht op de
zaak kan werpen. Zo’n theorie is in de economie echter (nog?)
niet voorhanden. Als we het concept van de homo economicus
overboord zetten, staan we, wetenschappelijk gezien, met lege
handen. Laten we daarom, voordat we onze oude schoenen
weggooien, eerst nog maar eens kijken hoever we er mee kunnen komen. Dan zien we vanzelf waar we vastlopen.
Dat is de gedachte van de economische imperialisten 1). Zij
beperken het domein van de economie niet tot het gedrag van
individuen op markten, maar breiden het uit tot alle vormen van
sociale interactie en maatschappelijke organisatie. Zij laten de
homo economicus los op het terrein van de sociologie, de politicologie, de sociale psychologie en de antropologie. Zij verheffen de economie in feite tot universele sociale theorie. En het interessante is dat zij daarmee vaak verrassende resultaten
boeken.
Het is nog niet eens zo heel lang geleden dat de economie
zich vrijwel uitsluitend bezighield met het gedrag van individuen op markten. De overheid werd beschouwd als een onpartijdige instantie die slechts het algemeen belang diende. Het duurde tot 1957 voordat het baanbrekende werk van Anthony
Downs daar verandering in bracht. Downs verklaarde de hypothese van het rationele, zelfzuchtige gedrag ook op de politiek
– kiezers, politic!, bureaucraten – van toepassing 2), De economische wetenschap drong het domein van de politicologie
binnen. Het was het begin van de ‘public choice’-theorie die nu
tot de standaard-wijsheid van elk economised leerboek behoort.
Een recentere uitbreiding van het aandachtsveld van de economie is de toepassing van de economische benaderingswijze
op het gedrag van mensen in hun prive-leven: de informele of
huishoud-economie. In een artikel dat bijna twintig jaar geleden
in de Economic Journal verscheen, zette Gary S. Becker uiteen
dat ook binnen het huishouden produktie en consumptie
plaatsvinden, dat er een arbeidsverdeling tot stand komt en dat
individuen daarbij ‘economised te werk gaan 3). In later werk
heeft Becker deze benadering uitgebouwd tot een min of meer
complete economische theorie van het gezin 4). In A treatise on
the family behandelt Becker allerlei beslissingen, zoals de partnerkeuze, de beslissing om al dan niet te gaan samenwonen,
kinderen te krijgen, die kinderen een bepaalde opvoeding te
geven, het huwelijk voort te zetten of te beeindigen, als zuiver
economische beslissingen waarop de gangbare theorie van het
consumenten- en producentengedrag van toepassing is. Het
resultaat is vaak verbluffend. Allerlei verschijnselen in de besloten sfeer van het gezin blijken verrassend goed te stroken met
de kille economische premissen. Misschien zit er wel veel meer
ratio achter de menselijke emoties dan wij op het eerste gezicht
geneigd zijn te veronderstellen.
Becker is trouwens toch een economische imperialist van het
zuiverste water. Ook voor verschijnselen als discriminatie op de
arbeidsmarkt, misdaad en investe.ingen in ‘human capital’
heeft hij economische theorieen ontwikkeld die er op gebaseerd zijn dat individuen via rationele keuzen hun particuliere
doelstellingen optimaal trachten te verwezenlijken. Misdaad bij
voorbeeld is in deze benadering geen ‘deviant’ gedrag, maar
een weloverwogen keuze van een rationeel calculerend individu dat mogelijkheden in ogenschouw neemt, kosten en baten
van gedragsalternatieven afweegt en rekening houdt met alle
risico’s die aan zijn handelen verbonden zijn. Die zienswijze
heeft belangrijke consequenties voor de aanpak van de criminaliteitsbestrijding en is vruchtbaar gebleken voor een nieuwe,
bloeiende tak van de economie, de ‘economics of crime’.
Ook op het gebied van conflictbeheersing en strijd, van oorlog en vrede, kan het economische begrippenkader verhelderend werken. Tinbergen heeft de economische professie in dit
tijdschrift opgeroepen het onderzoeksterrein van de economie
tot deze onderwerpen, die traditioneel tot het terrein van de polemologie worden gerekend, uit te breiden 5). Er is binnen de
economie al veel aan conflicttheorie gedaan – denk aan de
bestudering van economische mededinging, strategisch gedrag van oligopolisten, de analyse van arbeidsconflicten en de
keuze van de optimale economische politiek bij conflicterende
doelstellingen – en de resultaten daarvan zouden, uiteraard
met de nodige aanpassingen, wellicht met vrucht kunnen worden toegepast op het terrein van de Internationale politiek.
Er zijn zelfs economen die een integratie van de economie en
de biologie in het verschiet zien 6). Zij wijzen op de opvallende
overeenkomsten tussen bepaalde verschijnselen die in de biologie en in de economie worden bestudeerd. Een van de grondleggers van de neo-klassieke economie, Alfred Marshall, was
trouwens reeds van mening dat economie niet anders was dan
een tak van de biologie. Arbeidsverdeling, specialisatie en organisatie zijn ook binnen de biologie zeer bekende processen;
de evolutieleer van Darwin heeft haar economische tegenhanger in de theorie van de volledig vrije mededinging; wat mutaties zijn voor de biologie zijn innovaties voor de economie. Wie
weet zullen economie en biologie eens samensmelten tot een
alomvattende sociale theorie.
Als we er, met Jacob Viner, van uitgaan dat economie is wat
economen doen, moeten we constateren dat het domein van de
economie steeds verder uitdijt en steeds meer overlappingen
gaat vertonen met wat traditioneel tot de sociologie, de psychologie, de politicologie en de antropologie wordt gerekend. Ik zie
dat niet als een bezwaar. Integendeel, er kan een kruisbestuiving tussen de economie en andere sociale wetenschappen optreden die bevruchtend werkt en het inzicht in zeer uiteenlopende maatschappelijke verschijnselen verdiept.
L. van der Geest
1) Zie hierover Jack Hirshleifer, The expanding domain of economics, The American Economic Review, jg. 75, december 1985, biz.
55-68.
2) A. Downs, An economic theory of democracy, Harper & Row,
New York, 1957.
3) Gary S. Becker, A theory of the allocation of time, Economic
Journal, jg. 75, September 1965.
4) Gary S. Becker, A treatise on the family, Harvard University
Press, Cambridge (Mass.)/Londen, 1981.
5) J. Tinbergen, De economie van de oorlog, ESB, 20 februari
1985.
6) Zie o.m. Jack Hirshleifer, op. cit.