Economisch beleid in Nicaragua
De economische problemen lijken Nicaragua in snel tempo boven het hoofd te groeien.
De importbehoeften zijn ongeveer het dubbele van de exportopbrengsten, het
financieringstekort is ondanks een recente bezuinigingsoperatie nog steeds enorm en het
reele inkomen van de bevolking daalt. De oorzaken van deze precaire situatie zijn
tweeledig: in de eerste plaats is het gevoerde economische beleid niet in alle opzichten
optimaal, en in de tweede plaats noopt de voortdurende economische en militaire agressie
van de kant van de regering-Reagan het land een duur oorlogsapparaat in stand te houden.
De auteur van dit artikel concludeert dat continuering en vergroting van de Westeuropese
steun aan de Sandinistische regering noodzakelijk is om de Nicaraguaanse economie weer
in het spoor te zetten.
DRS. R.M. BUITELAAR*
Inleiding
Figuur 1.
Ruilvoetontwikkeling in Nicaragua, index,
1950 = 100
Tijdens een werkbezoek aan Nicaragua in de zomer van
1985 in het kader van de samenwerking tussen de Vrije
Universiteit en de Universiteit van Managua, de UNAN, op
het gebied van de agrarische economie, heb ik enig onderzoek kunnen doen naar de problematiek op het platteland,
en enkele discussies over dit onderwerp kunnen meemaken. Daarbij is een aantal vragen gesteld die in dit artikel
aan de orde komen.
De hoofdvraag betreft de verhouding tussen interne beleidsfouten en externe agressie bij de verklaring van de
huidige economische misere. Voorstanders van het Sandinistische bewind zijn geneigd te stellen dat alle problemen extern veroorzaakt zijn. Tegenstanders leggen vaak
de hoofdoorzaak bij het interne beleid.
Hebben de Sandinistische beleidsmakers geleerd van
de fouten die gemaakt zijn door andere landen die een socialistische koers wilden varen? In hoeverre is op bestaande problemen een antwoord gevonden? Deze vragen, die
uitmonden in de vraag naar het perspectief van het economised beleid in Nicaragua, zullen worden beantwoord aan
de hand van twee voorbeelden uit cruciale beleidsterreinen: het buitenlandse handel- en wisselkoersbeleid en het
loon- en prijsbeleid. In het eerste wordt gei’llustreerd wat
de houding is ten opzichte van de externe sector, die in de
kleine en zeer open Nicaraguaanse economie nog steeds
een sleutelrol vervult. Aan de hand van het tweede voorbeeld kan aangegeven worden hoe men de verdeling van
de economische lusten en lasten intern wil bei’nvloeden.
Om de bespreking van het economisch beleid in het
juiste kader te kunnen plaatsen zal eerst een kort overzicht
zijds ook met de lange- en middellange-termijntermen wat
betreft de mate van aanpassing van de wisselkoersvariabele ten aanzien van schommelingen op verschillende termijnen: in het eerste geval bedraagt de mate van partiele
aanpassing slechts ongeveer 2%, terwijl ten aanzien van
de lange- of middellange termijn de orde van grootte van
de partiele aanpassing tussen 60 en 90% ligt.
De geschatte waarden van de structurele parameters
van het wisselkoersmodel hebben de verwachte tekens
(op een reeds genoemde uitzondering na voor het markdollargeval). Rentevoet- en inkomenselasticiteiten van de
vraag naar geld zijn in absolute waarden kleiner dan 0,5%;
voor de gulden-dollarmodellen is het eerste effect wat groter dan het tweede. De elasticiteitsverhouding tussen wisselkoersrisicopremie en portefeuillesamenstelling heeft
dezelfde orde van grootte.
ESB 23-4-1986
100
1920
1930
1940
1950
1960
1970
1980
Bron: V. Bulmer-Thomas, Economic development over the long-run Central America
since 1920, Journal of Latin-American Studies, jg. 15, biz. 269-294.
worden gegeven van de recente historische ontwikkelingen in de Nicaraguaanse economie. Vervolgens zal even
stil worden gestaan bij de lessen die getrokken kunnen
worden uit de ervaringen van andere kleine socialistische
derde-wereldlanden. Daarna komt de hoofdvraag aan de
orde.
* De auteur was verbonden aan de vakgroep ontwikkelings- en agrarische economie van de Vrije Universiteit en is sedert februari 1986
werkzaam als assisten-deskundige bij UNIDO in Montevideo, Uruguay. Hij dankt drs. H.A.J. Coppens en dr. H.J.W. Weyland voor nun kritische en constructieve opmerkingen.
Tenslotte volgt de stabiliteit van de extrinsieke dynamiek in beide landen uit de positieve aanpassingscoefficent van de wisselkoersverwachtingen. Als het erom gaat
vast te stellen welke data de meeste invloed hebben, dan
blijken de woelige eerste en laatste kwartalen van de
steekproefperiode relatief bepalend te zijn geweest voor
de aanpassing van het model. De door het model voorspelde waarden voor de kwartalen die deze steekproefperiode
onmiddellijk volgen, zijn voor beide bestudeerde bilaterale
gevallen overeenkomstig de waarnemingen.
J.-P. Ancot
J.H.P. Paelinck
J.-M. Viaene
403
De voorgeschiedenis
De tweede wereldoorlog en haar nasleep, met name de
Korea-oorlog, was voor de exporteurs van primaire produkten een periode van gunstige ruilvoetontwikkeling (zie
de figuur). In het begin van de jaren vijftig beleefde Nicaragua een snelle groei, gebaseerd op katoenexport, die al
gauw de traditioneel belangrijke koff ie-export overvleugelde. Een decennium later kwam de vleesexport op en verdrong de suiker als derde exportprodukt. De groeivoet van
het bruto nationale produkt was gedurende de twee decennia na 1950 gemiddeld 6 a 7% per jaar. In de jaren zeventig stagneerde de economie met een gemiddelde groei
van 0,2% per jaar.
Deze groei ging gepaard met een sterke concentratietendens in het land- en kapitaalbezit. Deze ontwikkeling
had tot gevolg dat de voedselproduktie van kleine boeren
volledig stagneerde en import van voedsel nodig werd. In
1971 had de helft van de boeren (de 50% kleinste bedrijven) de beschikking over 3.5% van het landbouwareaal.
Veertig procent van het overige landbouwareaal, en dan
nog vaak de beste en best bereikbare gronden, was in het
bezit van de grote bedrijven die samen 1,5% van het totaal
uitmaken.
In de decennia van de hoogste groei verdrievoudigde het
aantal boeren dat slechts kon beschikken over 7 hectare of
minder, terwijl de rurale bevolking in de genoemde periode
slechts met 1 a 2% per jaar groeide 1).
Niet alleen trokken de arme boeren in de richting van de
nog onontgonnen gebieden in het binnenland, ook trok
een belangrijk deel van de snel groeiende bevolking naar
de stedelijke centra, om van daaruit nu en dan nog op het
platteland bij te verdienen. Zo bleek het grootste deel van
de katoenplukkers in 1980 in de steden te wonen 2). Ondanks pogingen om binnen de Centraalamerikaanse gemeenschappelijke markt te komen tot importvervangende
industrialisatie bood de Industrie niet voldoende werkgelegenheid voor de groeiende stedelijke massa’s. Er ontwikkelde zich dan ook zeker geen sterke arbeidersklasse,
maar meer een grote bevolkingsgroep die als dagloner in
de landbouw of voor eigen rekening in de kleinschalige
handel of informele nijverheidssector aan de kost trachtte
te komen en daarbij een grote mobiliteit aan de dag legde.
Gemeenschappelijk kenmerk van deze mensen was wel
de armoede en een uitzichtloze situatie.
Het agro-exportmodel, waarvan de winsten disproportioneel bij een kleine elite terechtkwamen, vond haar politieke uitdrukking in een zeer repressieve dictatuur, die elke
uiting van onvrede en poging tot organisatie hardhandig
de kop indrukte. Dat het politieke verzet zich heeft kunnen
bundelen tot een krachtige en goed georganiseerde beweging die in staat bleek het vertrouwen van grote delen van
de bevolking te winnen, heeft onder andere te maken met
de gevolgen van de verschrikkelijke aardbeving in december, 1972, waarbij de hoofdstad geheel werd verwoest.
De dictator Somoza joeg bij die gelegenheid zelfs delen
van de elite van Nicaragua tegen zich in het harnas door
de omvangrijke internationale steun in eigen zak te steken. Zo kon een brede verzetsbeweging ontstaan, waarin
marxistisch georienteerde scholieren en verlichte landeigenaars en industrielen elkaar vonden in het ene doel:
Somoza emit.
Na de machtsovername in 1979 door het FSLN ontvouwde zich een beleid dat sterk de nadruk legde op de
principes van gemengde economie, een internationaal ongebonden positie en politiek pluralisme. De gemengde
economie kreeg gestalte in het naast elkaar bestaan van
een staatssector (voornamelijk de onteigende bezittingen
van de ex-dictator), een particuliere sector (de loyale elite)
en een in cooperaties georganiseerde boeren- en informele sector. Als voornaamste doel van de omwenteling werd
gezien de omvorming van bestaande politieke en economische structuren ten bate van de boeren en arbeiders.
In de praktijk bleek dat de globale doelstellingen nog
voor verschillende interpretaties vatbaar waren en dat
404
over de te gebruiken instrumenten van beleid discussie
nodig was.
Lessen van kleine socialistische
derde-wereldlanden
In een beroemd artikel heeft David Morawetz de ervaringen van Birma, Cuba, Sri Lanka en Tanzania geanalyseerd 3). Deze landen hebben, behalve dat ze klein zijn en
zich zelf socialistisch noemen, vooral de mate en richting
met elkaar gemeen waarin de staat het ontwikkelingsproces tracht te sturen, waarbij de voorziening van basisbehoeften een belangrijke plaats inneemt. Dat is geen exclusief kenmerk van deze landen, en Morawetz geeft aan dat
ook de ervaring van landen als Vietnam, Noord-Korea,
Mongolie enz. in dit kader past. Wij widen ook Nicaragua
aan dit lijstje toevoegen.
Een van de belangrijkste problemen die zich voordoen is
het macro-economische probleem van het vinden van de
juiste verhouding tussen investeringen en consumptie,
waaraan het probleem verbonden is van het sociaal gewenste groeipatroon. Dit thema behoort tot het klassiek
geworden planningsprobleem; het stond ook centraal in
het industrialisatiedebat dat werd gevoerd in de Sovjetunie in de jaren twintig, en het gaat om het volgende dilemma 4).
Een te grote nadruk op consumptie leidt via geringe beperkingen tot te lage investeringen en een te lage groeivoet, waardoor op langere termijn de consumptie onder
druk komt te staan. Een te omvangrijk investeringsprogramma heeft als nadeel een gebrek aan aanbod van consumptiegoederen, waaruit problemen met de arbeidsmotivatie en -produktiviteit voort vloeien, zodat de economische groei ook door dit repressieve beleid bedreigd kan
worden. Men moet daarom trachten een evenwichtige
koers te varen.
Een pendant van dit dilemma doet zich voor op sectoraal
niveau, namelijk: wat is de juiste verhouding tussen de
groei in Industrie en de groei in de landbouw? In kleine socialistische landen speelt de keuze tussen de sectoren Industrie en landbouw niet zo’n overheersende rol in het debat als dat in Rusland het geval was, aangezien duidelijk is
dat de geringe omvang van de binnenlandse markt problemen oplevert voor een zware kapitaalgoederenindustrie.
De exportlandbouw neemt derhalve de strategische rol
van de zware Industrie over. De deviezen die de exportproduktie oplevert worden gebruikt om de benodigde produktiemiddelen aan te schaffen. De vraag omtrent de prioriteitsstelling tussen sectoren verschuift derhalve naar de
verhouding tussen export- en voedsellandbouw. Het zal
duidelijk zijn dat wederom het probleem is de juiste balans
te vinden.
Vanwege de preoccupatie van de regeringen in de kleine socialistische landen met gelijkheid en basisbehoeftenbevrediging is de relatie tussen herverdeling en groei een
belangrijk thema van discussie. Morawetz’ stelling luidt
dat herverdeling moet plaatsvinden voordat het groeiproces op gang komt. Hij verwijst daarbij naar de ervaring van
landen als Taiwan en Zuid-Korea. Cruciaal voor het welslagen van het ontwikkelingsmodel is echter hoe de herverdeling aangepakt wordt. En hiermee zijn we aangekomen
bij de derde verhouding waarin een goede balans gevon1) De data stammen van de landbouwtellingen uit 1971. Zie G. van
Westrienen, De rol van de agrarische sektor in het transitieproces van
de Nicaraguaanse economie, Researchmemorandum 1983-20, Economische Fakulteit, Vrije Universiteit, Amsterdam, 1983.
2) Volgens de resultaten van een onderzoek onder 1.000 plukkers in
1980; zie E. Baumeister en E. Havens, Recruitment and retention of
occasional workers in the export sector of agriculture in Nicaragua,
LTC occasional paper, Wisconsin, 1983.
3) D. Morawetz, Economic lessons from small socialist developing
countries, World Development, 1980, jg. 8, biz. 337-369.
4) A. Ehrlich, The Soviet industrialization debate 1924-28, Harvard
University Press, New York, 1960.
Dat de beleidsmakers in Nicaragua op de hoogte waren
van de geschetste problemen rond de verhouding consumptie/investeringen, export/voedsellandbouw en staat/
particuliere sector, moge blijken uit het werkvan E. Fitzgerald, economisch adviseur van de Sandinistische regering
5). Hoe de dilemma’s worden opgelost in de praktijk zal in
de volgende paragrafen worden geschetst.
Buitenlandse handel en wisselkoersen
De Nicaraguaanse economie buigt door onder de zware last van
de defensie-inspanning.
(Foto ANP)
den dient te worden: de verhouding tussen de collectieve
en de particuliere sector. Morawetz behandelt namelijk
twee instrumenten voor een herverdelingsbeleid: nationalisaties en loonsverhogingen.
Doorgaans heeft de overheid niet de capaciteit om alle
produktiemiddelen te nationaliseren. De ervaring van Cuba, dat wel vergaande nationalisaties heeft doorgevoerd,
is bij voorbeeld op het terrein van de detailhandel ook niet
bemoedigend. Er zal dus steeds een particuliere sector
blijven bestaan. Het blijkt echter moeilijk het vertrouwen
van de particuliere sector te behouden als delen van de
economie genationaliseerd worden. Bovendien is na een
nationalisatie het niveau van besparingen en investeringen deels afhankelijk van de in de staatssector geproduceerde winst. Hierbij doen zich doorgaans problemen van
produktiviteit en efficiency voor. Morawetz waarschuwt tegen een al te zeer gecentraliseerd bestuursapparaat.
Loonsverhogingen zijn ook een geliefd middel om herverdeling te realiseren. Dit zal verhogend werken op de
vraag naar basisconsumptiegoederen. Tegelijkertijd,
maar om andere redenen (vooral het wegvallen van repressie) is een produktiviteitsdaling te verwachten. Gezamenlijk zal dit leiden tot inflatie en betalings balansverslechtering. Een aldus in gang gezette loon- en prijsspiraal zal sterk negatieve economische effecten hebben en
de herverdelingsoperatie teniet doen.
Er is reeds aangestipt dat de exportprestaties zeer belangrijk zijn in het ontwikkelingsplan van kleine socialistische derde-wereldlanden. Morawetz signaleert problemen in de exportsector in alle door hem onderzochte landen, en wijt dat voornamelijk aan een slecht (prijs)beleid.
Prijscontroles en exportbelastingen hebben zeer ontmoedigend gewerkt. Het behoeft geen betoog dat een verkeerde aanpak van de exportproduktie kan leiden tot kapitaalgebrek en een geringe importcapaciteit.
PCD OO A 1QQC
De economische situatie die het triomferende FSLN in
juli 1979 aantrof was desastreus en vereiste ingrijpende
maatregelen. Het stond dan ook buiten kijf dat het noodzakelijk was om enige greep op het economische proces te
krijgen en kapitaalvlucht tegen te gaan door het bankwezen te nationaliseren, de bezittingen van Somoza en andere door de eigenaars verlaten produktie-eenheden te confisceren, en een staatsmonopolie in te stellen op im- en export en deviezentransacties. Dergelijke maatregelen heeft
men in het verleden ook moeten treffen in zeker niet als socialistisch bekend staande landen als Mexico en Costa Rica. Het loslaten van de convertibiliteit van de cordoba en
daarmee het feitelijk instellen van een staatsmonopolie op
deviezentransacties is in feite een door Somoza genomen
maatregel geweest 6).
Zo vormde zich een staatssector die het directe beheer
voerde over een deel van de produktie voor export. De gehele tabaksproduktie, alle exportslachthuizen, ruim de
helft van de suikerproduktie, doch slechts een vrij klein
deel van de zo belangrijke koffie- en katoenproduktie kwamen in staatshanden 7). De staatsinvloed manifesteerde
zich vooral via de toewijzing van deviezen voor de import
van produktiemiddelen, en via prijscontrole. De particuliere producenten werden verplicht aan de staat te leveren,
die zelf de prijs vaststelde. Voor de organisatie en administratie van de buitenlandse handel werd een gedecentraliseerdestructuurgecreeerd, met staatsinstellingen per
produkt (ENCAFE, ENAL, ENAZUCAR, ENCAR voor
respectievelijk koffie, katoen, suiker en vlees) 8). Het beheer van de staatsproduktie werd ondergebracht in een
vijftigtal staatsbedrijven, vaak gespecialiseerd in een produkt en in een regio. Deze staatsbedrijven omvatten elk
een aantal tamelijk homogene produktie-eenheden, varieerend van 10 tot 50. De coordinate van deze instellingen en bedrijven kwam in handen van het Ministerie van
Landbouw en Agrarische Hervorming, dat zelf ook een per
regio gedecentraliseerde structuur kende.
De doelstellingen van het beleid waren, naast uiteraard
de stimulering van de exportproduktie in de staats- en
privesector, diversificatie van net exportpakket en diversificatie van de export mar kten. De pogingen tot diversificatie van het exportpakket kregen gestalte door directe overheidsinvesteringen, met behulp van technische assistentie en overheidskapitaal van buitenlandse donors. Naast
de grootscheepse investeringen in de suiker- en tabaksproduktie zijn ook de wat kleinere oliepalm- en cacaoprojecten vermeldenswaard, evenals de aandacht voor de
industriele verwerking van agrarische produkten. De aandacht voor diversificatie van de exportmarkten, verwoord
als het ‘4 maal 25’ – beleid (25% van de handelsstromen
met Centraal-Amerika, 25% met de rest van LatijnsAmerika, 25% met OECD-landen, 25% met Comecon5) E. Fitzgerald, The problem of balance in the peripheral socialist
economy: A conceptual note, World Development, 1985, jg. 13,
nr. 1, biz. 5-14.
6) Zie J.L. Medal, La Revolution Nicaraguense, Balance economicoy
alternativas futuras, Ediciones Nicaragua Hoy, CINASE, Managua,
1985.
7) Zie E. Baumeister, Estructuras productivas y Reforma Agraria en
Nicaragua, in: R. Harris en C. Vilas, La Revolution Nicaraguense,
Ediciones ERA, Mexico, 1985.
8) Zie H. Girling, Nicaragua’s commercial policy: building a socially
responsible foreign trade, Latin-American perspectives, 1983, jg. 10,
nr. 1.
landen) ging gepaard met het zoeken naar betere handelsvoorwaarden. Deze konden vooral gerealiseerd worden in
de contacten met Mexico en Venezuela wat betreft de olieaanvoer, en met de Comecon-landen op andere gebieden.
De diversificatie van de handelsstromen kwam vooral naar
voren in de contacten metde VerenigdeStaten. Hettraditionele aandeel van de VS in de handelsstromen werd in enkele jaren teruggebracht van 30 a 35% tot minder dan
15%, waarmee in feite de economische blokkade die in
mei 1985 werd afgekondigd geleidelijk was voorbereid.
Gesteld kan dus worden dat de Sandinistische overheid
geprobeerd heeft de exportsector niet te verwaarlozen ten
behoeve van de voedselproduktie, de particuliere producenten een plaats heeft getracht te geven in het nieuwe
bestel, en dat zij de gevaren van een al te gecentraliseerd
overheidsapparaat ingezien heeft.
Het lijdt echter geen twijfel dat juist op het terrein van het
handels- en wisselkoersbeleid de Sandinistische gemengde economie heeft gefaald. De waarde van de export was
in 1979 en 1980 als gevolg van de oorlogsomstandigheden
uiteraard fors gedaald: met resp. 7 en 28%. De groei in
1981 met 11% was derhalve relatief eenvoudig. In 1982
daalde de waarde van de export echter opnieuw sterk met
19%, terwijl dat in de volgende jaren niet hersteld kon worden. Het jaar 1983 toonde een stijging van de exportwaarde met 4%, 1984 een daling met 8%. De verklaring hiervoor is tweeledig: de prijsontwikkeling van de exporten
was zeer ongunstig en de stijging van de exportvolumes
was gering. Het jaar 1984 laat voor het eerst weer een
voorzichtige ruilvoetverbetering zien, waar echter niet van
geprofiteerd kon worden door de sabotage van de koffieproduktie en handel door de contrarevolutionaire groepen
9).
Toch is dit niet het hele verhaal, en de vraag wat er gebeurd zou zijn in andere omstandigheden is dan ook niet
zo gemakkelijk te beantwoorden. Het vasthouden aan de
wisselkoers van 10 cordobas per dollar leidde vanwege de
hogere binnenlandse inflatie al snel tot een overwaardering van de cordoba. Dat houdt in dat de betaling aan particuliere producenten door de staat in cordobas ontmoedigend werkte, ook al omdat strak de hand gehouden moest
worden aan importrestricties voor luxe consumptiegoederen. Er ontstond een zwarte deviezenmarkt waarop de cordoba snel in waarde daalde. Aangezien de overheid de loyale elite graag aan zich wilde blijven verplichten, en wilde
voorkomen dat deze kapitaalkrachtige groep in het contrakamp terecht zou komen, werd een systeem van multipele
wisselkoersen aangegrepen om de elite financiele voordeeltjes te bieden 10). Zo gelden momenteel, naast de nog
steeds officiele koers van $ 0,10 officiele koersen van
$ 0,0357, $ 0,02 en $ 0,0143 en recent is de zwarte koers
gelegaliseerd en beweegt de cordoba voor toeristen zich
rond $ 0,0016. De overheid beslist welke koers van toepassing is bij een bepaalde transactie. De lobby van katoenen vleesproducenten heeft zelfs een gedeeltelijke betaling
in harde dollars afgedwongen. Deze onzekerheid omtrent
de toewijzing van importvergunningen en de koers daarbij
heeft ertoe bijgedragen dat de particuliere sector het vertrouwen in de toekomst heeft verloren, hetgeen blijkt uit de
sterke daling van de particuliere investeringen.
Het voile gewicht van de vernieuwing en uitbreiding van
het produktieapparaat kwam dus neer op de staatsinvesteringen. Juist deze sector kampt echter met efficientie- en
productiviteitsproblemen, zoals uit recent micro-economisch veldwerk blijkt 11). Er is weliswaar aandacht
besteed aan de decentralisatie van het bestuursmodel,
maar het delegeren van verantwoordelijkheid blijft daarbij
achter, hetgeen wellicht ook op het conto van de oorlogsdreiging geschreven kan worden. Hoe het ook zij, in de
staatsbedrijven is men vaak afhankelijk van orders en
toestemming van centraal niveau, waardoor inefficientie
en geringe betrokkenheid van de mensen in staatsdienst
bij nun werk schering en inslag zijn.
Zoals gezegd, het zijn zowel de geschetste problemen
in de exportsector, die ertoe geleid hebben dat het exportvolume het niveau van voor 1979 nog niet heeft gehaald,
als de ongunstige ontwikkeling van de prijzen, die de ex-
406
portwaarde en daarmee de importcapaciteit hebben doen
dalen. Dank zij de ruime financiele hulp uit het buitenland
is het enkele jaren lang mogelijk geweest een importniveau aan te houden dat ruim boven het exportniveau lag,
en wel ongeveer het dubbele van de exportwaarde, hoewel dit ten koste ging van een oplopende schuldenlast. De
grenzen van dit beleid zijn echter bereikt. Het reele volume
van de import is in 1984 en 1985 beduidend gedaald en ligt
momenteel op ongeveer tweederde van het volume in
198012).
De economie staat aan een aantal spanningen bloot die
elkaar in negatieve zin versterken. De extreme deviezenschaarste, veroorzaakt door de dalende exportopbrengst
en de stijgende importbehoefte als gevolg van de defensielast, is een belangrijke inflatoire kracht. De inflatie heeft
ook een binnenlandse oorzaak, en wel de monetaire financiering van het overheidstekort en vraagexpansie door
subsidies aan lage-inkomensgroepen en de premies voor
de ondernemers. Het is vooral de import van consumptiegoederen die sterk is gereduceerd, hetgeen ontmoedigend werkt op de economische activiteit en zodoende ook
de voorziening van basisgoederen negatief bei’nvloedt.
Van de door Morawetz gesignaleerde problemen die
zich kennelijk geregeld voordoen in landen met vergelijkbare systemen herkennen we er een aantal: inefficientie
van de staatsproduktie door gecentraliseerde besluitvorming, de onzekere positie van de particuliere sector en de
geringe beschikbaarheid van consumptiegoederen waardoor de economische prikkel verzwakt wordt. Het is echter
niet zo dat de Sandinistische overheid hier geen oog voor
heeft. Inefficiente staatsbedrijven worden afgestoten, over
de positie van de particuliere sector bestaat een heftige interne discussie, en het aanbod van consumptiegoederen
kan in de huidige situatie niet snel verhoogd worden. De
permanente militaire dreiging en de economische tegenwerking door de VS is zo effectief dat het vinden van een
oplossing voor deze problemen tot nu toe niet is gelukt.
Aan de hand van dit voorbeeld van het externe beleid is
de veronderstelling gerechtvaardigd dat de problemen direct te maken hebben met de externe agressie, die inspeelt op interne fouten en het oplossen ervan verhindert.
Het lijkt plausibel om te veronderstellen dat de beleidsruimte van de Sandinisten groter is als het gaat om het interne beleid.
Het loon- en prijsbeleid
Ondanks de verwachting van de bevolking dat de revolutie directe verbeteringen in het levenspeil teweeg zou
brengen, is het loonbeleid gedurende de gehele periode
1979-1985 voorzichtig geweest. Het grootste deel van dit
tijdvak, 1981 -1984, wordt zelfs gekenmerkt door een volledige bevriezing van de formele loonniveaus. Dit is wellicht
het meest sprekende voorbeeld om aan te geven dat de
Sandinisten de lessen uit het verleden wel hebben geleerd.
Deze politiek werd direct ingegeven door de zorg om de
inflatie en het overheidstekort. Getracht werd aan de gerechtvaardigde eisen van de bevolking tegemoet te komen
door het aanbod van collectieve diensten als gezondheidszorg, onderwijs, verbetering van huisvesting, drinkwatervoorziening, subsidising van het openbaar vervoer, enz.
9) CEPAL, Notas para el estudio economico de America Latina y El
Caribe, 1984, Nicaragua, Mexico, 1985.
10) Zie C. Vilas, Unidad Nacional y contradicciones sociales en una
economia mixta: Nicaragua 1979-1984, in: Harris en Vilas, op.cit.
11) Zie uit de serie monografieen van het departement van Agrarische
Economie van de UNAN, uitgegeven i.s.m. de Vrije Universiteit, onder
andere: N. van Ruijven en R. Peschier, La mano de obra en el tiempo
de silencio de la production de cafe, 1985; T. v.d. School en D. Arts,
Aspectos laborales de la production cafetalera, 1985; en M. Baraho-
na, La productividad de trabajo en el tabaco, paper voor het 4e congres van Nicaraguaanse sociologen, Managua, augustus 1985.
12) Zie Medal, op.cit.
In deze opzet is ook het aanbod van basisconsumptiegoederen tegen lage prijzen noodzakelijk, waarvoor een ingewikkeld stelsel van gecontroleerde winkels en prijsbeheersing is opgezet 13). Dit beleid impliceerde zware subsidielasten.
Het bleef echter niet bij het laaghouden van de loonkosten en het betaalbaar houden van de loongoederen.
Tegelijkertijd werd getracht de loonstructuur rechtvaardiger te maken door het principe van gelijk loon voor gelijk
werk te introduceren. In 1984 werd hiertoe het Nationale
Systeem voor de Organistie van Arbeid en Salarissen
(SNOTS) in het leven geroepen. Dit stelsel komt neer op
functiewaardering en salarisschalen. Tevens wilde men
de beloning voor arbeid koppelen aan de produktiviteit ervan door een arbeidsnorm vast te stellen en een beloning
in het vooruitzicht te stellen bij overschrijding ervan. De invoering van een dergelijk ambitieus beleid is gepaard gegaan met grote moeilijkheden. Zo is het vaststellen van
een arbeidsnorm in de agrarische sector een haast onbegonnen zaak, aangezien er rekening dient te worden gehouden met weersomstandigheden, grondkwaliteit, enz.
Bovendien is de norm gebaseerd op volwassen mannelijke arbeiders, terwijl het grootste deel van de arbeiders in
de staatsbedrijven erg jong is, en de vrouwenparticipatie
hoog is. In feite werd er een rigiditeit in de beloningen gei’ntroduceerd die in het licht van de voorthollende inflatie en
de gebrekkige goederenvoorziening de reele lonen steeds
verder uitholt en de arbeidsmoraal ondergraaft. Sommige
bedrijven reageren daarop met betaling in natura of het bijhouden van een dubbele loonboekhouding. Samen met de
introductie van het SNOTS werd dan ook de controle op dit
soort praktijken opgevoerd en de betaling in natura zelfs
bij de wet verboden. Het falen van het loonbeleid blijkt uit
de toenemende vlucht in de ‘ongecontroleerde sectoren’,
zoals de kleinschalige handel, nijverheid en diensten,
waar de inkomsten uiteraard wel gekoppeld zijn aan de
stijgende prijzen. Volgens een berekening van PREALC is
de laatste jaren 15% van de beroepsbevolking op het platteland weggetrokken uit de primaire activiteiten 14). In
1985 bleek het ten slotte onmogelijk om de bevriezing van
de lonen te handhaven. Er vonden enige verhogingen
plaats die opliepen tot 300%, waar op inderdaad verder
steeg.
Vilas berekende dat de loontrekkers in de afgelopen 5
jaar 30% van hun reele inkomen hebben moeten inleveren, en het lijkt er dan ook op dat de Sandinistische regering de zwaarste lasten legt op de meest loyale groepering
15). Men hoort daarom wel de suggestie dat er een herverdeling zou hebben plaatsgevonden ten koste van de looninkomens ten gunste van de staat en van de elite. Deze
suggestie wordt tegengesproken door de CEPAL die wijst
op de subsidie van basisconsumptiegoederen en het daarom houdt op een lichte reele verbetering van het inkomen
van de armste groepen 16). Door het ontbreken van huishoudbutgetstudies zijn conclusies als die van de CEPAL
en van Vilas echter speculatief.
Buiten kijf staat echter dat ook het prijsbeleid heeft gefaald. Het tegelijkertijd nastreven van de stimulering van
de voedselproduktie door gunstige prijzen voor de boeren
en het laag houden van de kosten van levensonderhoud
voor de consument door middel van subsidies leidde tot
een onhoudbare situatie. Niet alleen gingen de subsidies
zwaar op het overheidsbudget drukken, ook werd de binnenlandse produktie van voedsel er niet door gestimuleerd, aangezien boeren goedkoper mais en bonen in de
winkel konden kopen dan zelf produceren, zodat de neiging ontstond om zich toe te leggen op andere produkten,
bij voorbeeld tuinbouwgewassen. Ook gebeurde het wel
dat in de winkel gekochte goederen opnieuw aan de staat
werden aangeboden als betrof het eigen produktie.
Het zal duidelijk zijn dat de staat te kampen kreeg met
opkoop- en distributieproblemen. Het ontstaan van ene
zwarte markt illustreert deze problemen. In 1985 werd er
drastisch gekort op de subsidies voor basisprodukten. Tegelijk werd de controle op de zwarte handel verscherpt. De
ontwrichting van de verhouding tussen lonen en prijzen is
daarmee echter nog niet verholpen. Dat zaait onrust en
OO_>1 1QQO
wantrouwen, hetgeen nog wordt verergerd door de overheid die de informele sector en de ongecontroleerde activiteiten criminaliseert, hoewel ze juist zo belangrijk zijn in de
goederenvoorziening en de inkomensvorming.
Besluit____________________
Het blijkt dat Nicaragua in eerste instantie de les van
Morawetz goed begrepen had. Ze waakte voor de gecombineerde verschijnselen van vraagexpansie door loonsverhoging en aanboddaling door produktiviteitsverlies. De
vraagexpansie sloop echter via de achterdeur van de basisgoederensubsidies het systeem in en de produktieproblemen deden de rest. Het meest ondermijnend was echter dat het rigide loon- en prijsstelsel niet adequaat reageerde op de inflatie. De hoofdschuldige van de prijsstijgingen was de overheid, die om budgettekorten vanwege
de hoge defensielasten te financieren de geldhoeveelheid
zeer heeft doen toenemen.
Ondanks de gemaakte beleidsfouten is echter het belangrijkste obstakel de uitgesproken wil van de Verenigde
Staten om te voorkomen dat het Sandinistische economische beleid een succes zou worden. Over het interne beleid is discussie mogelijk en voor aanpassingen schrikt
men niet terug. De gematigde en pragmatische krachten
in de Nicaraguaanse regering wordt echter niet de tijd gegund om aan te tonen dat hun aanpak levensvatbaar is. De
noodzaak van de verdediging van het land noopt het FSLN
tot het ondergeschikt maken van economische aan politieke en militaire overwegingen. Dit houdt in dat de inkomens
van loontrekkers verder onder druk komen te staan. Ook
de boeren kunnen aan het huidige prijsbeleid geen inkomenszekerheid ontlenen. Een trend van politieke polarisatie in de Nicaraguaanse samenleving is hier het gevolg
van.
Het lijkt juist nu van het grootste belang dat de westerse
wereld die het beleid van de VS afkeurt haar handen niet
aftrekt van Nicaragua. Integendeel, de band met Nicaragua zou uitgebreid en verstevigd dienen te worden. Vooral
dat zou de gematigde en pragmatische krachten binnen
het FSLN kunnen steunen. Het VS-beleid bevordert precies wat het zegt te bestrijden, namelijk de vorming van
een totalitaire staat in Nicaragua, en behoeft daarom politiek en economisch tegenwicht.
R.M. Buitelaar
13) O. Azuaje, La comercializacion de granos basicos en Nicaragua,
tesis de licenciatura, Depto de economia agricola, UNAN, Managua,
1985.
14) Secretaria de Programacion y Presupuesto, Empleo e ingresos.
Un analisis de la Encuesta de Hogares Rurales, Managua, 1985.
15) C. Vilas: Reforma agraria, Agro exportation y empleo rural en Nicaragua, Canadian Journal of Latin-American and Caribbean Studies, 1984, jg. 9, nr. 18.
16) CEPAL, op.cit.