Maatschappijspiegel
Discriminatie op arbeidsbureaus,
meer dan een incident
DRS. J. VEENMAN*
Inleiding
Afgelopen week heeft de landelijke pers
nogal wat aandacht besteed aan mogelijke
discriminatoire handelingen van medewerkers van het GAB te Assen. De Volkskrant
zag er zelfs voorpagina-nieuws in 1). Terzelfder tijd werden Kamervragen over deze
kwestie gesteld. De vraag doet zich voor of
hier dan lets bijzonders aan de hand is.
Mijns inziens is dat niet het geval. Het
verschijnsel waarover het hier gaat, is immers bepaald niet ongewoon. Hiermee
wordt geen ethisch oordeel uitgesproken
over de veronderstelde discriminatie. Beweerd wordt slechts dat discriminatoire
handelingen op het arbeidsbureau in statistische zin niet abnormaal zijn; discriminatie op arbeidsbureaus komt meer dan incidenteel voor 2).
Deze uitspraak is gebaseerd op de resultaten van eigen onderzoek betreffende de
arbeidsmarktpositie van Molukkers 3).
Daaruit is onomstotelijk komen vast te
staan dat achterstelling op grond van ras of
etnische herkomst van de zijde van de
werkbiedenden en van de zijde van de arbeidsbureaus pendanten zijn 4). In het navolgende wordt daarvoor een verklaring
gegeven.
Slechte mensen
Zou men discriminatoire handelingen
beschouwen als een uiting van weinig nobele karaktertrekken, dan doet zich de
vraag voor of er op het arbeidsbureau verhoudingsgewijze veel ,,slechte mensen”
werken. Er bestaan bij mijn weten geen
overtuigende aanwijzingen om dit voor
waar aan te nemen. Net zo min als er redenen zijn om te veronderstellen dat in het
bijzonder verheven lieden in dienst treden
van de arbeidsbureaus. In deze redenering
kan de gezochte verklaring derhalve niet
worden gevonden.
We zullen verder moeten zoeken. Bestaat binnen de GAB-organisatie wellicht
een beleid dat crop gericht is bepaalde categorieen van werkzoekenden op grond van
ras of etnische herkomst te benadelen?
Zou dat zo zijn, dan was te verwachten dat
dit zich manifesteert in circulaires, in richtlijnen voor de beleidsuitvoering enz. en in
een ,,bedrijfscultuur” die op dit onderdeel
weinig twijfel laat. Ook dit is niet het geval
5). Een volgende stap wordt daarmee
882
noodzakelijk. Deze brengt ons bij mogelijke onbedoelde en onvoorziene gevolgen
van het beleid van de GAB’s. Hier menen
wij de kern te raken. Om dat duidelijk te
maken, is eerst een uiteenzetting nodig van
het huidige vraaggerichte bemiddelingbeleidvan de arbeidsbureaus.
Vraaggerichte bemiddeling
Het arbeidsbureau is te beschouwen als
een instrument van de overheid binnen het
z.g. arbeidsvoorzieningenbeleid, dat gericht is op een optimale inschakeling van
arbeidskrachten. Het GAB dient er toe
vraag en aanbod waar nodig samen te
brengen, ten einde een rechtvaardige verdeling van werk alsook van werkloosheid
te bevorderen. Het tweede deel van de vorige zin maakt duidelijk dat het accent ligt op
de sociale dimensie van de bemiddelingstaak. Zo is het althans lang geweest.
Er hebben zich in het laatste decennium
evenwel ontwikkelingen voorgedaan die
van doorslaggevende betekenis bleken
voor het gebruik van het arbeidsbureau als
instrument van de overheid.
Na een betrekkelijk langdurige periode
van krapte op de arbeidsmarkt is immers
een al weer enkele jaren durende situatie
van overaanbod ontstaan. Er ontwikkelde
zich een ,,werkgeversmarkt”. Werkbiedenden behoeven zich minder moeite te getroosten om in aanraking te komen met de
door hen gewenste arbeidskrachten. Dit
weerspiegelt zich in een veranderend gebruik van de wervingskanalen 6). Voor ons
betoog is van belang dat het arbeidsbureau
daarbij duidelijk aan betekenis heeft ingeboet. Dit is vanzelfsprekend niet onopgemerkt gebleven bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaronder
de GAB’s ressorteren. Geheel in de lijn van
de gevolgde, marketing-gerichte aanpak is
daarop gereageerd; het aandeel in de ,,vacaturemarkt” moest worden verhoogd.
De gevonden oplossing kwam het duidelijkst aan het licht in de Jaarrede 1983 van
de Directeur-Generaal voor de Arbeidsvoorziening. Daarin wordt nl. het vraaggerichte bemiddelingsbeleid aangekondigd.
Centraal daarbij staat de opvatting dat de
arbeidsbureaus onder de huidige arbeidsmarktomstandigheden in de eerste
plaats dienstbaar moeten zijn aan de werkbiedenden. Dit gebeurt vanuit de gedachte
dat alleen op deze wijze een redelijk aan-
deel kan worden veroverd van de krimpende ,,vacaturemarkt”. Voorts is er de veronderstelling dat zwakkere aanbodcategorieen meer van de arbeidsbureaus hebben
te verwachten wanneer deze een goede relatie onderhouden met de werkbiedenden.
Op het eerste gezicht is deze redenering niet
vreemd. We komen er evenwel op terug.
Hier is van belang welke consequenties dit
beleid heeft voor de werkzoekenden.
Consequenties voor werkzoekenden
Twee van de voornaamste praktische gevolgen van de hier bedoelde beleidsombuiging zijn:
a. er wordt een zwaarder accent gelegd op
vraagacquisitie, en
b. er wordt binnen het bestand van ingeschreven werkzoekenden een scherper
onderscheid gemaakt tussen bemiddelbaren en niet-bemiddelbaren, waarbij
de eersten weer worden onderverdeeld
in direct-bemiddelbaren en overigen.
Voor de ingeschrevenen is de belangrijkste consequentie van dit beleid dat de
bemiddelingsactiviteiten zich concentreren
op de direct-bemiddelbaren (het z.g. ,,harde aanbod”). De daaraan ten grondslag
liggende bestandsindeling geschiedt op basis van een combinatie van criteria welke
mede voortvloeien uit de plaatselijke of regionale
arbeidsmarktomstandigheden.
Tot zulke criteria behoren: de duur van de
werkloosheid, de genoten opleiding en de
opgedane werkervaring, de leeftijd en het
* De auteur is verbonden aan de vakgroep Sociologie van de Economische Faculteit van de
Erasmus Universiteit Rotterdam.
1) Ziedeeditievan27augustus 1985. Erisblijkbaar een aanvraag in behandeling genomen
waarin melding wordt gemaakt van voorkeur
voor ,,een blank meisje”.
2) Onder discriminatie wordt hier verstaan: het
nadelig behandelen van individuen op grond van
het feit dat zij worden gerekend tot een bepaalde
groepering.
3) Het eindrapport van deze studie (met als opdrachtgever het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid) is deze week verschenen: J.
Veenman, De arbeidsmarktprobletnatiek van
Molukkers, Rotterdam, augustus 1985 (te
bestellen bij de vakgroep Sociologie van de Economische Faculteit van de Erasmus Universiteit
Rotterdam).
4) Idem, biz. 102-106 en biz. 109-110.
5) Bij gesprekken op de arbeidsbureaus blijkt
dat men zeer wel op de hoogte is van wettelijke
bepalingen die discriminatoire handelingen
strafbaar stellen. In circulaires wordt hierop nadrukkelijk gewezen. Officiele richtlijnen maken
medewerkers bovendien duidelijk hoe zij dienen
te handelen indien werkbiedenden van hen strafbare handelingen verlangen. Ten slotte kan men
binnen de arbeidsbureaus zonder moeite functionarissen ontmoeten die zich verre wensen te
houden van welke vorm van discriminatie dan
ook.
6) Zie Veenman, op.cit., augustus 1985, biz.
96-102 of uitvoeriger: J. Veenman, De arbeidsmarktproblematiek van Molukkers, dee/rapport 2, Rotterdam, december 1984, biz.
139-146.
beroep van de werklozen. Het zijn criteria
ander deel, dat ons nu vooral interesseert,
Het verweer hiertegen is voorspelbaar.
die zouden moeten aansluiten bij objectie-
Er zal op gewezen worden dat de zwakkere
aanbodcategorieen slechts dan aan werk
praktijk is evenwel, zo leerden interviews
echter ook onbedoeld en, naar men mag
aannemen, onvoorzien. De nadruk op
meetbare bemiddelingsresultaten, inherent
binnen de arbeidsbureaus, dat ook andere,
aan het huidige beleid, alsmede het na-
subjectieve en soms zelfs dubieuze overwegingen een rol kunnen spelen bij de bepa-
drukkelijke streven een goede relatie op te
bouwen met de werkbiedenden, heeft ten
ling van de bemiddelbaarheid van ingevacature wordt voorgedragen. Een en an-
minste in een aantal arbeidsbureaus tot gevolg dat ook bemiddelaars zich schuldig
zijn gaan maken aan ,,statistische discri-
der kan volledig worden verklaard uit de
sterke gerichtheid op de dienstbaarheid
aan werkbiedenden. Hun wensen en voorkeuren worden gemakkelijk tot enige
minatie”. Zij zien af van bemiddelingspogingen voor personen uit groeperingen met
welke (gemiddeld) minder goede resultaten
worden bereikt en kiezen in plaats daarvan
maatstaf. En over deze wensen en voor-
voor bemiddeling van personen, met wie
dat anderen gemakkelijker te plaatsen zul-
keuren komt uit het desbetreffende onder-
de slaagkans groter is.
len zijn. Het is speculatief om te beweren
dat dit niet zo zal uitwerken (omdat het
ve, uit de functie voortvloeiende eisen. De
schrevenen en dus bij de keuze wie voor een
zoek geen verheffend beeld tevoorschijn
7).
Het beeld is daarmee somberder dan de
recente berichtgeving in de pers doet ver-
geholpen kunnen worden wanneer het
GAB een goede relatie onderhoudt met
werkgevers en bekend is met de openstaan-
de arbeidsplaatsen. Dit brengt ons bij een
tweede opmerking die de sociale dimensie
van het bemiddelingsbeleid betreft. Op dit
moment worden zwakke aanbodcategorieen in de wachtkamer geplaatst. Het
,,harde aanbod” krijgt voorrang, en wanneer het arbeidsbureau daarmee een goede
indruk heeft gevestigd is de verwachting
moeden. Immers, discriminatie op de arbeidsbureaus is niet alleen een kwestie van
volstrekt markt-contrair is). Het is echter
evenzeer speculatief om te menen dat deze
opzet slaagt. En daarbij moet dan worden
gehoor geven aan (letterlijk) uitgesproken
bedacht dat voor het zwakkere aanbod eni-
voorkeuren van werkbiedenden, doch te-
ge tijd – enkele jaren misschien – weinig
delingsbeleid een sterke nadruk ligt op
vens van eigen initiatief van bemiddelaars
die werken onder de druk van het huidige
beleid. Bovendien is in het voorgaande gepoogd aannemelijk te maken dat er meer
aan de hand is dan een enkel incident. Dit
pleit ervoor het huidige beleid nog eens na-
wordt gedaan in de sfeer van de bemiddeling. We voegen hier aan toe dat deze scepsis ook werd geproefd tijdens gesprekken
binnen arbeidsbureaus en op provinciaal
niveau binnen de DBA’s.
Onze suggestie is om het beleid even-
(meetbare) bemiddelingsresultaten. Inten-
der te bekijken.
wichtig te maken. De slinger is, waarschijnlijk onbedoeld, te ver doorgeschoten
naar een zijde. De sociale taak van de arbeidsbureaus is daardoor in de verdruk-
Nadruk op bemiddelingsresultaten
De vraag hoe individuele bemiddelaars
er toe komen hun medewerking te verlenen
aan discriminatoire praktijken, is hiermee
nog niet beantwoord. Daartoe moet worden onderstreept dat in het huidige bemid-
sivering van de vraagacquisitie leidt tot een
grotere aanmelding van vacatures, terwijl
de vraaggerichte bemiddeling er is om de
werkbiedenden daarna niet in hun verwachtingen teleur te stellen 8).
Het is deze nadruk op bemiddelingsresultaten die tot gevolg heeft dat door individuele bemiddelaars in vergaande mate
rekening wordt gehouden met de weerstand die bij een aantal werkbiedenden
bestaat tegen allochtonen. Tijdens de interviews wordt erkend dat bemiddelaars,
Ander beleid gewenst?
king geraakt, met de boven besproken onBij het huidige bemiddelingsbeleid kunnen twee essentiele opmerkingen worden
gemaakt. De eerste heeft betrekking op de
positie van het arbeidsbureau als intermediair op de arbeidsmarkt. Waar nodig zou
het arbeidsbureau vraag en aanbod op deze
markt moeten samenbrengen. Thans doet
gewenste gevolgen. En wat de discrimina-
zich het feit voor dat werkbiedenden een
Justus Veenman
mogelijk aantal plaatsingen te effectueren
binnen een zekere termijn, geneigd zijn rekening te houden met dubieuze voorkeu-
groot deel van de gewenste arbeidskrachten ontmoeten buiten het arbeidsbureau
om. Uitstekend, zou men kunnen zeggen,
blijkbaar is onder de huidige omstandighe-
ren van werkbiedenden. Dit zou zelfs in
den de behoefte aan een intermediair afge-
toenemende mate gebeuren doordat steeds
vaker wordt gevraagd om een ,,voorselectie” door het arbeidsbureau (uit te
voeren op grond van door de werkbiedende vastgestelde criteria).
Aan het voorgaande is nog toe te voegen
nomen. Zo beschouwd doet het willens en
wetens veroveren van een groter deel van
de vacaturemarkt door de GAB’s sterk
denken aan een ,,displacement of goals”,
aangespoord als zij zijn om een zo groot
gericht op instandhouding van de eigen
organisatie.
tie op de arbeidsmarkt betreft, zou eens
grondig nagedacht moeten worden over
een beleid dat zich richt op het wegnemen
van de ongunstige gevolgen voor de achtergestelden 9).
7) Zie Veenman, op.cit., augustus 1985, biz.
102-106.
8) Hierbij moet worden opgemerkt dat het GAB
bij veel werkgevers — terecht of ten onrechte —
geen goede naam heeft. Het huidige beleid is er
mede op gericht het imago van het GAB bij deze
client te verbeteren.
9) Voor een aanduiding van de mogelijke inhoud van zulk beleid zie men: Veenman, op.cit.,
augustus 1985, biz. 137- 139.
dat in enkele interviews spontaan is meege-
deeld dat bemiddelaars ook min of meer op
eigen initiatief allochtone ingeschrevenen
passeren voor bemiddeling. Dit wordt toegeschreven aan het feit dat deze bemiddelaars menen met een dergelijke kandidaat
minder kans te maken op een geslaagde
bemiddelingspoging.
Conclusie uit het voorgaande
Overzien we het voorafgaande, dan
moet de conclusie zijn dat het huidige bemiddelingsbeleid van de arbeidsbureaus
leidt tot een relatieve verslechtering van de
positie van zwakke aanbodcategorieen
(i.e. talrijke allochtonen) veeleer dan dat
het een bijdrage levert tot een (directe) verbetering van hun arbeidsmarktpositie. Dat
gebeurt voor een deel bedoeld en voorzien
(er wordt immers gekozen voor bemiddeling van het ,,harde aanbod”), voor een
ESB 4-9-1985
883