Den Uyl en Wijers
Aute ur(s ):
Teulings, C.N. (auteur)
Tinb ergen Instituut, Erasmus Universiteit en OCFEB.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4289, pagina 3, 5 januari 2001 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
De aaibaarheid voorbij. Die vlag verkoos Hans Wijers voor zijn J.M. Den Uyl lezing afgelopen maand in Amsterdam 1. Voor een keer
brak hij met zijn eigen stelregel dat oud bewindslieden zich niet over het beleid van hun opvolgers moeten uitlaten. Iedereen praat
graag over de kenniseconomie, vandaar die aaibaarheid. Meedoen met de kenniseconomie kan echter niet voor niets. Het vraagt om
forse investering in het onderwijs. Met die boodschap kan zijn gehoor, onder wie Kok en Melkert, de komende jaren aan het werk.
Die diagnose is in zekere zin simpel. De collectieve sector heeft de afgelopen twintig jaar met veel kunst en vliegwerk orde op zijn
financiële zaken gesteld. Dat was onvermijdelijk, maar even onvermijdelijk is dat ook het onderwijs de dans niet ontsprong. Salarissen zijn
achtergebleven, onderhoud van schoolgebouwen is uitgesteld. Een tijd lang blijven de gevolgen daarvan onzichtbaar. Immers, de
mensen die eenmaal een aantal jaren in het onderwijs zitten, kunnen toch moeilijk elders aan de slag. Voor hen hebben de
salarismaatregelen weinig direct effect. Maar na verloop van jaren wordt het effect meer en meer voelbaar, via de instroom van nieuwe
generaties onderwijzers en docenten. Inmiddels liggen de publieke uitgaven voor onderwijs als percentage van het bnp een derde lager
dan in 1975 en zijn ze gezakt tot onder het oeso- gemiddelde.
Op politiek niveau doet zich een merkwaardig mechanisme voor, dat ook in de gezondheidszorg speelt. Uit het oogpunt van gelijke
kansen staan wij geen financiële bijdragen van ouders en studenten toe, maar tegelijkertijd worden bijdragen uit de staatskas om
budgettaire redenen beperkt. De politiek heeft zich aldus gemaakt tot de hoeder van de toegankelijkheid van een overigens sjofel
onderwijssysteem. Een soortgelijk mechanisme heeft eerder de geloofwaardigheid van de Britse National Health Service ondermijnd.
De arbeidseconomie heeft de afgelopen tien jaar haar beste denkkracht besteed aan de evaluatie van het rendement van onderwijs. Dat
onderzoek laat weinig ruimte voor twijfel: dat rendement is hoog. Bovendien leidt een goed opgeleide beroepsbevolking tot een gelijkere
inkomensverdeling. Meer gelijkheid in primaire inkomensverdeling vermindert de behoefte aan interventies in de secundaire
inkomensverdeling, via verstorende belastingtarieven of sociale zekerheidsarrangementen 2. Investeren in onderwijs heeft dus zin.
Voorbij de aaibaarheid komen onvermijdelijk de ambities met prijskaartjes. Wijers noemt er vijf: van een vijftig procent (!) toename van
het onderwijsbudget in de komende jaren, via een grotere aantrekkelijkheid van het lerarenberoep, toepassing van ict in het onderwijs, en
een halvering van de uitval onder allochtonen, tot een toename van deelname van ouderen aan trainingen.
Precies bij deze ambities zit mijn probleem. Een forse toename van het onderwijsbudget ondersteun ik van harte. Bij zijn andere
doelstellingen heb ik mijn bedenkingen. Wanneer het gaat om de precieze aanwending van die toename, moeten beleidsmakers grote
terughoudendheid betrachten. Wijers hekelt in zijn lezing zelf de gedetailleerde centrale planningsmentaliteit in onderwijsland, en met
rede. Die cultuur hindert eigen initiatief en innovatie in het onderwijssysteem. De doorbreking van die cultuur vereist verdere
institutionele hervormingen, zoals een vrije toetreding van nieuwe scholen, een overgang van aanbod naar vraagsturing, en dus een
vermindering van Zoetermeerse of gemeentelijke interventiemogelijkheden op scholen en universiteiten.
Het doorbreken van de regelzucht verdraagt zich echter slecht met een gedetailleerde lijst met overigens zeer prijzenswaardige ambities.
Of scholen een breedband ict-infrastructuur nodig hebben of niet? Misschien wel, ik heb daar in ieder geval geen verstand van. Als je
werkelijk gelooft in het eigen initiatief van scholen, en in de druk van de concurrentie van de naburige school, dan moeten beleidsmakers
geen precieze doelstellingen willen formuleren. Als een schoolhoofd denkt dat een likje verf over haar schoolgebouw nuttiger is dan een
extra computer, dan kunnen we die beslissing misschien maar het beste aan haar overlaten. Zolang haar financiele prikkels goed zijn
(vraagsturing!), en zolang ouders en studenten zich goed kunnen informeren over de kwaliteit van het geboden onderwijs (bijvoorbeeld
via de CITO-toets), zal het geld echt wel goed besteed worden.
Deze benadering vraagt van de beleidsmakers een nieuwe insteek. Er gaat extra geld naar de sector, met Wijers denk ik zelfs, veel extra
geld. Dat geld gaat echter niet zitten in specifieke projecten, gericht op de oplossing van met name genoemde knelpunten. Dergelijke
ambities zijn slechts een invitatie voor nieuwe regelzucht. Het kan het beste worden besteed aan een verhoging van het algemene bedrag
per leerling, zodat scholen wat ruimer in hun jasje komen te zitten, en last, but not least, aan salarisverhoging voor de sector
1 De ‘aaibaarheid’ voorbij: kenniseconomie vraagt om fundamenteel andere inrichting samenleving, Stichting dr.J.M. den Uyl-lezing,
Amsterdam, 11 december 2000.
Amsterdam, 11 december 2000.
2 Zie voor een overzicht, C.N. Teulings, Onderwijs: een nuttige maatschappelijke investering?, in: Socialisme en Democratie, 2000, blz.
405-410.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)