Ga direct naar de content

Debat

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 8 2008

debat

In ESB 4519 is een debat gestart over het welvaartbegrip in het
economie­ nderwijs. Het debat wordt hieronder voortgezet.
o

Het totaal surplus is een beperkte welvaartsmaatstaf
Van Damme ontkent dat hij een beperkt welvaartsbegrip gebruikt.
Zijn stelling was in ESB 4515 van 27 juli vorig jaar dat hij nooit
iets anders dan het ruime welvaartsbegrip had gehanteerd. In mijn
daarop volgende bijdrage aan onze gedachtewisseling (ESB 4519,
5 oktober 2007) heb ik een vijftal artikelen van hem geciteerd
waaruit blijkt dat hij wel degelijk een smal, beperkt welvaartsbegrip gebruikt. In zijn reactie hierop stelt Van Damme dat hij “niets
anders [heeft gedaan] dan standaardtechnieken uit de internationale literatuur toepassen op micro-economische beleidsproblemen
in Nederland, waarbij steeds het consumentensurplus centraal
staat.†Uit dit citaat blijkt nog eens dat het bij die standaardtechnieken dus om een smal, beperkt welvaartsbegrip gaat. Immers
gekoppeld aan het consumentensurplus en niet aan de behoeftebevrediging van consumenten, die meer omvat dan genoemd
surplus in beeld brengt.
Volgens Van Damme stel ik bij het gebruik van het ruime welvaartsbegrip de zaak moeilijker voor dan hij is. “Wat moeten we
aan met de constatering dat het gaat om een formeel begrip in
die zin dat alles ertoe behoort wat geacht wordt ertoe te behorenâ€,
vraagt hij zich af. Ik zou zeggen: probeer deze constatering, die
van wezenlijke betekenis is, te begrijpen. Dan wordt glashelder
dat de economische wetenschap niet de pretentie heeft zich een
oordeel aan te matigen over de behoeften van de mensen. De ­

economie respecteert de behoeften van de mensen zoals ze zijn,
kent geen normen en laat een oordeel graag aan de ethiek over.
Nergens etaleert Van Damme beter dat hij nog altijd verslingerd is
aan het surplusdenken dan in de volgende passage: “Goed begrip
van micro-economisch beleid is alleen met kennis van dit surplus
[bedoeld wordt het consumentensurplus, RS] mogelijk. Zo stelt
Neelie Kroes: “Consumer welfare is now well established as the
standard the Commission applies when assessing mergers, …â€.
Hier wordt mevrouw Kroes geciteerd als zou zij het consumentensurplus omarmen. Niets is minder waar. Mevrouw Kroes, een
econoom die van wanten weet en haar les kent, heeft het niet over
het consumentensurplus maar over consumer welfare. Welvaart
in de zin van behoeftebevrediging van de consument, of anders
gezegd, zij hanteert uitdrukkelijk een ruim, Paretiaans welvaartsbegrip. Daarin is ook geen plaats voor een producentensurplus,
wat overigens op Van Damme weinig indruk zal maken want bij
hem lezen wij: “Producenten zijn immers ook consumenten.†Ik
denk niet dat het laten vervallen van dit onderscheid bijdraagt aan
verdieping van het inzicht.

Rolf Schöndorff
Emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam

Onderwijs is sjoemelen
Het nieuwe economieprogramma voor havo/vwo is de katalysator
van een amusant debat tussen twee hoogleraren. De een, Van
Damme, is medeverantwoordelijk voor de inhoud van dat programma. De ander, Schöndorff, ergert zich daaraan, vanwege de rigide koppeling van welvaart aan het consumentensurplus. Welvaart
is meer dan geld verdienen, het gaat om behoeftebevrediging. Wat
moet de leraar hiermee? Van Damme stelt terecht dat in het voortgezet onderwijs de nadruk ligt op de economische realiteit en niet
op de wetenschap. Sjoemelen met de academische waarheid, dat
is wat leraren doen. Maar hoe werkt dat bij het economisch begrip
welvaart?
Het leren in de klas kent een logisch begin; voor leerlingen is welvaart namelijk gewoon geld verdienen. Van daaruit borrelt de Adam
Smith-vraag op: hoe gaat het met de nationale welvaart? In het
antwoord komen dan aan de orde: het bbp, berekend per hoofd
van de bevolking en gecorrigeerd voor prijsveranderingen. Maar op
de human development index staan de VS niet op de eerste plaats,
terwijl ze toch het hoogste bbp per hoofd hebben, hoe kan dat?
Waarna het moeilijk grijpbare ruime begrip van welvaart aandacht
krijgt. Later volgen herinterpretaties met behulp van bijvoorbeeld
de externe effecten. In het nieuwe programma komen daar het
consumenten- en producentensurplus bij. Kortom, de tegenstelling
tussen Van Damme en Schöndorff verdampt in de alledaagse realiteit. Leerlingen raken vanuit beider perspectief het begrip welvaart
aan, waarna ze het voortdurend herdefiniëren en aanscherpen.

90

ESB

8 februari 2008

De cocktail van hoge abstractiegraad, lastige vaktaal en ingewikkelde techniek maken van dat leerproces overigens een precaire
kwestie. Het is als de verfilming van een meesterwerk uit de wereldliteratuur, soms lukt het, vaak ontbreekt iets. Zo zullen leerlingen
met weinig economische affiniteit grip op de materie proberen te
houden door de leerstof in kleine partjes te verdelen, om die betekenisloos uit het hoofd te leren. De samenhang ontgaat ze en misverstanden ontstaan. Nu heeft een leraar didactische strategieën om
misconcepten en fouten op te ruimen. Maar zowel het nieuwe als
het oude programma kent veel eindtermen die in een relatief korte
tijd voorbij flitsen. Enige bescheidenheid is dus op zijn plaats.
In dat kader is het neersabelen van examenopgaven door wetenschappers een beetje treurig. Hoogleraren zijn theoretisch
bijdehand en hebben inhoudelijk vast een punt. Maar een veilig
eindexamen vraagt naar wat geleerd is. Voldoen aan een redelijke
eis is namelijk ook een kenmerk van goed onderwijs. Een praktijkgegeven dat zich waarschijnlijk buiten de belevingswereld van
Schöndorff en Van Damme bevindt.

Ton van Haperen
Leraar, lerarenopleider aan de Universiteit Leiden en publicist

Surplus geeft inzicht in welvaart
Het is belangrijk om positieve van normatieve economische analyse te onderscheiden, en wetenschap van beleid. Wetenschap
kan zuiver en waardevrij zijn, in het beleid moeten compromissen
gesloten worden. Gegeven het feit dat economisch inzicht zo veel
bij kan dragen aan het verhogen van de welvaart, is de vraag hoe
we ervoor kunnen zorgen dat dit economisch inzicht ook zo goed
mogelijk gebruikt wordt.
Schöndorffs eerste alinea gaat over de economische wetenschap.
Positieve analyse kan aannemen wat ze wil (hoewel realistische
aannames, ceteris paribus, te prefereren zijn), en een econoom
of burger hoeft niet te oordelen over de behoeften van anderen.
Schöndorffs oordeel dat de economie het oordelen aan de ethiek
over moet laten impliceert een inperking van het domein van
onze wetenschap, en hierover kan men van mening verschillen.
Economen hebben ook op dit terrein belangwekkends te melden.
Preferenties worden gevormd door markt en ervaring, ze zijn niet
stabiel, maar beïnvloedbaar, en daarmee onderzoeksonderwerp voor
economen. De welvaartseconomie vormt de gebrekkige scharnier
tussen de positieve wetenschap en het beleid. Schöndorff verwijst
naar het Pareto-criterium, zonder bij de problemen stil te staan.
Vanuit de wetenschap: hoe de Paretiaanse analyse vorm te geven
als de preferenties niet stabiel, zelfzuchtig en materialistisch zijn,
maar juist veranderlijk en interdependent? Vanuit het beleid: hoe het

beleid vorm te geven als het criterium oneindig veel mogelijkheden
openlaat. Schöndorff is boos als ik het begrip consumentensurplus
hanteer, maar zou gelukkg zijn als ik over consumentenwelvaart
zou spreken. What’s in a name? Het is meer dan een woordspelletje. Toegegeven: in beleidsstukken en persberichten spreekt
mevrouw Kroes inderdaad over consumentenwelvaart. Bij het
nemen van beslissingen moet dit begrip echter geoperationaliseerd
worden. De operationalisering loopt via het begrip consumentensurplus. Bij fusiezaken wordt gekeken of, na implementatie van
de aangeboden verbintenissen, het surplus stijgt of daalt; alleen
in het eerste geval wordt de fusie toegestaan; zie bijvoorbeeld het
besluit van de Commissie in de zaak Ryan Air/Air Lingus (COMP/
M.4439; persbericht IP/07/893 van 27 juni 2007).
De middelbare school is geen universiteit. In het economieonderwijs ligt de nadruk op de economische realiteit, niet op de economische wetenschap. Inzicht in economisch beleid vereist operationalisering van de begrippen uit de economische wetenschap. Aangeven
dat de concretisering een benadering is, is prima. De werkelijkheid
is altijd ingewikkelder dan het model. Maar niemand is ermee gediend dat de zaak ingewikkelder wordt voorgesteld dan zij is.
Eric van Damme
Hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg

Déjà vu
“Alles van waarde is weerloos†galmt al jaren in neon door de
Rotter­ amse nacht. Deze gedachte kwam bij mij op bij het lezen van
d
het debat tussen Schöndorff en Van Damme. In hun debat over het
welvaartsbegrip, consumentensurplus en economieonderwijs staan
de rekkelijken en de preciezen lijnrecht tegenover elkaar en zijn welvaart en waarde weerloos in de handen van het economieonderwijs.
Het debat heeft een sterk negentiende-eeuwse kleuring. In de
negentiende eeuw neemt Jules Dupuit (1804–1866) het op tegen
Jean-Baptiste Say (1767–1832) over de meting van het nut van
publieke werken. Hierin beargumenteert Dupuit dat ruilwaarde
geen maatstaf is voor het meten van het nut, en dat veeleer
rekening gehouden zou moeten worden met Adam Smiths onderscheid tussen value in use en value in exchange. De prijs is hierin
onvoldoende om het totale nut te bepalen. Een betere maatstaf,
volgens Dupuit, is om het totale nut te schatten op basis van wat
consumenten zouden willen betalen in plaats van helemaal niets te
hebben. En hiermee is het consumentensurplus geboren.
In het debat tussen Schöndorff en Van Damme gaat het over het
meten van welvaart waarbij alles wordt meegerekend wat “geacht
wordt ertoe te behoren†of juist wordt ingeperkt tot consumenten­
surplus en producentensurplus. Schöndorff gaat in dit geval uit van
value in use; Van Damme gaat uit van het verschil tussen value
in use en value in exchange: het consumentensurplus. Het moge
duidelijk zijn dat Kipling ook hier weer eens zijn gelijk kan halen:
“East is East, and West is West, and never the twain shall meet.â€

De uitkomst van de discussie over het consumentensurplus in de
negentiende eeuw is de algemene acceptatie van de variant die ons
door Marshall is aangedragen: “The excess of the price which he
would be willing to pay rather than go without the thing, over what
he does pay is the economic measure of surplus satisfaction. It may
be called consumer’s surplus.†(Marshall, Principles) Dit staat in
schril contrast tot andere varianten die tegelijkertijd opkwamen,
waaronder de bijdrage van de Oostenrijkers Auspitz en Lieben.
Het belangrijkste verschil tussen Marshall enerzijds en Auspitz en
Lieben anderzijds zit ’m in de veronderstelling bij Marshall dat alles
constant blijft en bij de Oostenrijkers slechts het marginaal nut
van geld constant moet worden verondersteld. In het debat tussen
Schöndorff en Van Damme wordt door de laatste ook een dergelijk
argument genoemd: “vanuit de wetenschap, hoe de Paretiaanse
analyse vorm te geven als de preferenties niet stabiel, zelfzuchtig
en materialistisch zijn, maar juist veranderlijk en interdependentâ€.
Van Damme geeft daarbij aan dat als alles wat geacht wordt ertoe
te behoren voordurend verandert een dergelijke analyse niet veel
zal opleveren. De vraag is of Van Damme’s alternatief dat wel doet
wanneer in een dynamisch marktperspectief het consumentensurplus zal afnemen door in- en uittredende marktpartijen. En dan
hebben we het over het welvaartsbegrip nog niet eens gehad.
Albert Jolink
Hoofdredacteur ESB

ESB

8 februari 2008

91

Auteurs