debat
Afscheid van het groeidenken?
In ESB van 7 april verscheen het artikel
‘Bevolkingsafname vereist een ander beleid’ van Wim
Derks. Jouke van Dijk en Piet Pellenbarg reageren,
waarop Wim Derks vervolgens een antwoord geeft.
In zijn artikel stelt Derks dat het beleid afscheid moet nemen van
het groeidenken. Alleen dan zal het beleid tijdig in staat zijn om
goed te anticiperen op de door Derks voorspelde bevolkingsdaÂ
ling. Derks is bang dat er anders te veel woonwijken, (spoor)wegen
en bedrijventerreinen worden aangelegd. De kans is groot dat het
kabinet de resultaten van Derks aangrijpt om nieuwe investeringen
overbodig te verklaren, vooral buiten de Randstad. Bij het besluit
om de Zuiderzeelijn niet aan te leggen is dat al gebeurd. Dat is
jammer want de kans dat de voorspellingen van Derks uitkomen
is niet groot. Ze wijken ook sterk af van andere voorspellingen. De
voorspellingen van Derks zijn namelijk gebaseerd op zeer pessiÂ
mistische uitgangspunten en op achterhaalde aannames over het
ruimtelijke gedrag van mensen en bedrijven.
Het is gebruikelijk om voor dergelijke langetermijnvoorspellingen uit
te gaan van meerdere scenario’s met verschillende veronderÂstellinÂ
gen. Maar Derks is heel stellig in zijn bewering en gelooft maar
in één – nogal pessimistisch – scenario. Het CPB presenteert bij
haar voorspellingen tot 2040 een scenario waarbij de bevolking
met een half miljoen daalt, maar presenteert ook twee scenario’s
waarbij de bevolking een paar miljoen toeneemt. Opvallend is bij
Derks dat de daling van de bevolking op nationaal niveau samenÂ
gaat met een afname van de werkloosheid, terwijl volgens het CPB
de werkloosheid juist het hoogst wordt als de bevolkingsgroei laag
is. Derks stelt gewoon dat als de bevolking daalt de werkloosheid
door krapte op de arbeidsmarkt zal dalen, zonder in te gaan op
de opvallende contradictie met het CPB-scenario en de daarbij
behorende argumenten. Derks voorspelt krapte op de arbeidsmarkt
omdat de arbeidsparticipatie niet verder zal stijgen. Hij gaat voorbij
aan het mogelijk beschikbaar komen van extra arbeidsaanbod
door institutionele hervormingen in de WAO of doordat het aantal
gewerkte uren kan stijgen als er minder parttime gewerkt gaat worÂ
den. De analyse van Derks is gebaseerd op een reeks twijfelachtige
aannames over zowel de binnen- als de buitenlandse migratie. De
mogelijkheid dat er extra arbeidskrachten uit het buitenland komen
wordt door Derks uitgesloten.
Tegenover de zorgwekkende bevolkingsontwikkeling die Derks
schetst voor veel regio´s buiten de Randstad, staan verscheidene
andere studies waarin de bevolkingsontwikkeling voor die regio’s
veel positiever wordt geschat. De regionale verschillen in werkÂ
loosheid gaan ook verdwijnen volgens Derks. Dat is echter geen
uitkomst van het model, maar dat stopt hij er zelf in. Hij neemt
simpelweg aan dat de regionale verschillen in werkloosheid vanaf
2006 elk jaar met tien procent zullen afnemen maar onderbouwt
dat niet. Ook de aannames die hij doet over het ruimtelijk keuzeÂ
gedrag van mensen en bedrijven zijn niet erg plausibel. Derks stelt
dat de fileproblematiek zal verminderen als de bevolkingsgroei
stagneert, maar ziet over het hoofd dat de pendelstromen in de
jaren negentig vele malen sneller zijn gegroeid dan de groei van
de bevolking door veranderingen in het ruimtelijk keuzegedrag van
mensen en bedrijven.
Er zijn meer van die veranderingen in het ruimtelijk keuzegedrag:
onderÂnemers in de Randstad worden steeds minder tevreden over
de eigen vestigingsÂplaats terwijl ondernemers buiten de Randstad
steeds tevredener blijken met de locatie van hun bedrijf in de eigen
stad en regio. Woon- en leefmilieu worden steeds vaker medebeÂpaÂÂ
lend voor de locatiekeuze (een internationaal opgemerkte trend).
Bedrijven volgen met hun vestigingskeuze in toenemende mate de
woonvoorkeur van hun medewerkers. Ook deze trend wordt door
Derks niet onderkend: hij gaat er vanuit dat de Randstad arbeidsÂ
krachten weg zal zuigen uit de periferie. Derks waarschuwt voor
een overschot aan bedrijventerreinen omdat op deze terreinen
vooral bedrijven zouden zitten, waarvan de productie naar lagelonenlanden verdwijnt. Maar op bedrijventerreinen zitten vandaag
de dag vooral veel bedrijven uit de logistieke sector (groothandel,
opslag, transport, communicatie) en kantoren (publieke en comÂ
merciële diensten) waarvoor de uittocht richting lagelonenlanden
niet speelt.
Wim Derks waarschuwt voor een daling van de bevolking en
adviseert beleidsmakers daarom terughoudend te zijn met invesÂ
teringen in woningbouw, infrastructuur en bedrijventerreinen. De
voorspellingen van Derks zijn echter gebaseerd op twijfelachtige
aannames en achterhaalde theorieën over het ruimtelijke keuzeÂ
gedrag van mensen en bedrijven. Het is waarschijnlijker dat de
bevolking wel blijft groeien en de periferie niet leegloopt. En zelfs
als de bevolking stabiel blijft, wil dat niet zeggen dat er niet meer
wegen, woningen en bedrijventerreinen nodig zijn. Derks wil alleen
in de Randstad investeren en niet meer in de periferie. Dat is niet
alleen slecht voor de perifere regio’s, maar ook voor de nationale
welvaart. Als beleidsmakers zich te veel door de uitkomsten van
Derks laten leiden kunnen we daar in de toekomst wel eens veel
spijt van krijgen.
Jouke van Dijk en Piet Pellenbarg
De auteurs zijn hoogleraar bij de afdeling Economische Geografie van
de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit
Groningen.
jouke.van.dijk@rug.nl
316
ESB 30
juni 2006
debat
Begin van einde van groei
In hun reactie op mijn artikel noemen Jouke van Dijk en Piet
Pellenbarg de uitgangspunten pessimistisch. In de reacties van
anderen op dit artikel en het achterliggende rapport over structuÂ
rele bevolkingsdaling werd vooral gewezen op het optimisme in de
stukken. Na het doemscenario van de overbevolking uit de jaren
zestig is het zeer vreemd dat de geringe bevolkingsgroei en de aanÂ
komende bevolkingsdaling een “zorgwekkende bevolkingsontwikkeling†wordt genoemd. Maar laten we eens naar de feiten kijken.
Structurele bevolkingsdaling treedt sinds 2002 in Limburg op en
is inmiddels in ruim een vijfde van de veertig Corop-regio’s van
Nederland actueel. Bevolkingsdaling is elders in Europa al langer
een bekend verschijnsel, waar het beleid rekening mee houdt.
In Nederland moet er nog aandacht voor dit nieuwe verschijnsel
komen.
Bij de gehanteerde regionale bevolkingsprognose is de CBS-progÂ
nose voor Nederland als randtotaal genomen. Die prognose wordt
algemeen geaccepteerd. Over de verdeling van dat randtotaal over
de regio’s kan men van mening verschillen, maar vast staat dat
bevolkingsdaling een steeds algemener verschijnsel wordt binnen
Nederland.
De bevolking van 15-64 jaar, de potentiële beroepsbevolking, gaat
eerder dalen. In Limburg, Friesland en Groningen is die daling al
begonnen evenals in meer dan een kwart van de Corop-regio’s. In
Nederland als geheel begint de daling volgens de prognose van
het CBS over vijf jaar. De arbeidsparticipatie stijgt nog wel, maar
steeds minder. De maxima per leeftijdsgroep komen in zicht. Voor
de prognose is uitgegaan van het gemiddelde van de arbeidsparÂ
ticipatie in de vier scenario’s van het CPB. Al zou de arbeidsparÂ
ticipatie wat meer stijgen, dan nog komt er op afzienbare termijn
toch een einde aan de groei van de beroepsbevolking, als gevolg
van de demografische ontwikkeling. Als voortdurend, dus elk jaar
opnieuw, een grote hoeveelheid arbeidskrachten aangetrokken
wordt uit het buitenland bovenop de reeds aanwezige buitenlandse
arbeidskrachten, dan zou de beroepsbevolking wat langer kunnen
groeien. Waarom zullen bedrijven buitenlandse arbeidskrachten
blijven aantrekken en hier de hoge lonen betalen, als productie
naar landen met lage lonen verplaats kan worden? In Nederland
wordt inderdaad veel in deeltijd gewerkt. Mogen de mensen daarÂ
voor kiezen of moet deeltijdwerken verboden worden? Het einde
van de groei van de beroepsbevolking begint binnen een paar jaar
in Limburg en verspreidt zich in de jaren daarna over een groot
deel van Nederland. In 2004 was er incidenteel, als gevolg van
het economisch dal, zelfs al een daling van de beroepsbevolking in
Nederland.
Iedereen heeft de mond vol van marktwerking. Ook op de arbeidsÂ
markt treedt een zekere marktwerking op. Door de grote vraag naar
arbeidskrachten in de periode van hoogconjunctuur in de tweede
helft van de jaren tachtig daalde de werkloosheid van 10,2 procent
in 1984 naar 6,5 procent in 1991. In de periode van hoogconjuncÂ
tuur in de tweede helft van de jaren negentig daalde de werkloosÂ
heid van 8,5 procent in 1994 naar 3,4 procent in 2001. Waarom
zou in de komende periode van hoogconjunctuur de werkloosheid
niet dalen van 6,5 procent in 2005 naar een frictieniveau onder de
3,4 procent van 2001? Als gevolg van de demografische ontwikÂ
keling en de nog resterende beperkte stijging van de arbeidsparÂ
ticipatie, zal de beroepsbevolking niet meer zo groeien als in de
afgelopen decennia en wordt krapte op de arbeidsmarkt dus een
structureel verschijnsel.
Zodra in steeds meer regio’s een einde komt aan de groei van de
beroepsbevolking en de werkloosheid gedaald is tot het frictieÂ
niveau, komt in steeds meer regio’s een einde aan de groei van
het aantal werkenden en daarmee een einde aan de groei van het
woon-werkverkeer (en daarmee een einde aan de groei van de
fileproblematiek). Door veranderend gedrag zal dat per regio niet
allemaal precies op hetzelfde tijdstip gebeuren, maar het gaat wel
gebeuren, in diverse regio’s op afzienbare termijn.
Als gevolg van krapte op de arbeidsmarkt en de daaruit voortvloeiÂ
ende loonstijging zal de groei van niet-regiogebonden activiteiten
minder worden. Bedrijven zullen meer dan tot nu toe investeren in
landen waar lonen lager zijn. De behoefte aan bedrijventerreinen
wordt daardoor waarschijnlijk veel minder dan tot nu toe verwacht.
Voor iedereen zal duidelijk zijn dat de demografische ontwikkeling
volstrekt anders wordt dan in het verleden en dat de verhouding
tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt volstrekt anders wordt
dan in de afgelopen 35 jaar. Deze constateringen sluiten volledig
aan bij de vier scenario’s van het CPB. Waarom dan alle commotie
rond onze publicaties? Het CPB gaf de ontwikkeling per periode:
2001-2020 en 2020-2040. Daardoor leek het of alles pas echt
anders werd met ingang van 2020. Wij hebben duidelijk gemaakt
dat de veranderingen al ruim voor 2020 actueel worden, waarbij
de ontwikkeling gemiddeld over 2001-2020 overeenkomt met
de cijfers van het CPB. Verder hebben wij duidelijk gemaakt dat
binnen Nederland de demografische ontwikkeling en de gevolÂ
gen daarvan regionaal sterk verschillen. Er zijn dus al regio’s die
afscheid moeten gaan nemen van het groeidenken, zeker voor het
beleid op langere termijn.
W. Derks
Universiteit Maastricht
w.derks@beoz.unimaas.nl
De redactie behoudt zich het recht voor inzending voor de rubriek ‘debat’ te weigeren, wijzigen, in te korten, aan te passen of te redigeren ten behoeve van de leesbaarheid en argumentatie in het debat. Bijdragen aan een debat kunnen gestuurd worden naar redactie-esb@economie.nl.
ESB 30
juni 2006
317