De tussenbalcms aIs kans
A.P.W. Melkert en W.A. Vermeend*
D
e tussenbalans is meer dan bet kloppend maken van de boekhouding van de
overheid. De budgettaireproblemen kunnen warden opgelost door maatregelen
ter verlaging van de aantallen werklozen, arbeidsongeschikten en zieken, beperking
van de lopende uitgaven, verbetering van de efficiency en verhoging van de
inkomsten. Daarnaast biedt de tussenbalans de gelegenheid voor verbetering van de
economische structuur door bevordering van loonmatiging en daarmee
werkgelegenheid, een evenwichtige lastenverdeling en bescherming van het milieu.
In de loop van januari vindt in het kabinet de besluitvorming plaats over de zogenoemde tussenbalans. Voor deze tussentijdse evaluatie zijn drie redenen. Ten eerste wordt hiermee gevolg gegeven aan
een aanbeveling van de studiegroep Begrotingsruimte1. Deze aanbeveling pleitte voor een betere, systematische beheersing van de rijksuitgaven. Ten tweede kan de tussenbalans het voornemen in het
regeerakkoord betreffende een “nadere evaluatie
van de groei en andere relevante factoren die nu in
de ramingen besloten liggen” ten uitvoer brengen .
Ten derde vormt de samenloop van de tegenvallende staat van de boedel3, de beduidend bij de raming
achterblijvende belastingopbrengsten, de structured
hogere rentekosten alsmede de economische onzekerheid rondom de Golfcrisis een belangrijke aanleiding om het moment van de tussenbalans naar voren te halen. De nu nog ruime tijd binnen deze
kabinetsperiode kan aldus optimaal worden benut.
In dit artikel willen wij de achtergrond schetsen van
de problemen die aan de orde zullen komen. Daarna presenteren wij een overzicht van beleidsmaatregelen die tot een oplossing kunnen bijdragen.
De uitgangssituatie
tekort ten opzichte van de doelstelling in het regeerakkoord zal oplopen tot ongeveer/ 13,7 mrd. Hiervan is/ 4,8 mrd. het netto resultaat van belastingtegenvallers, is/ 6,4 mrd. veroorzaakt door uitgavenoverschrijdingen (met name rentekosten) en is een
gat/ 2,6 mrd. een tekortoverschrijding die reeds in
de Startbrief was verwerkt in verband met het niet
halen van het afgesproken tijdpad.
Dit beeld kan van enige kanttekeningen worden
voorzien. Ten eerste heeft Financien vooralsnog afgezien van het ramen van de doorwerkende effecten van mogelijke tegenvallers in de contractloonontwikkeling. De meerderheid van de CentraalEconomische Commissie (CEC) daarentegen rekent
met forse bedragen en wel des te meer naarmate in
de tussenbalans een groter pakket aan lastenverzwarende maatregelen zou zijn opgenomen. Wij onderschatten de mogelijk hiermee gemoeide problematiek niet. Juist daarom is het des te meer van belang
al die maatregelen overeen te komen die bijdragen
aan een gematigde loonontwikkeling. Een budgettering van de meerkosten boven de in het regeerakkoord reeds voorziene contractloonstijging (0,5% gemiddeld per jaar) is in dit licht onwenselijk en niet
opportuun. Een nader af te spreken beheersproce-
In het verlengde van de voorlopige veronderstellingen van het CPB is er op dit moment geen bestuurlijke reden om de groeiramingen ten opzichte van
het regeerakkoord te wijzigen. Er liggen echter enige risico’s op de loer. De conjuncturele vooruitzichten zijn ongewis. De situatie in de Golf en de verwachte recessie in de VS kunnen ook op de
conjunctuur in Nederland een verzwakkende invloed hebben. De Duitse eenwording daarentegen
zou dit effect weer goed kunnen maken. Risico’s
van binnenlandse aard zijn te vinden in het groeiende beroep op het stelsel van sociale zekerheid. Het
aantal arbeidsongeschikten is onrustbarend gestegen en ondanks een aantrekkende arbeidsmarkt
dreigt de werkloosheid te traag te dalen.
Tegen deze achtergrond is de regering in begrotingsproblemen geraakt5. De meest recente gegevens
van het Ministerie van Financien geven een indicatie van de omvang van de op te lossen problematiek. Uit tabel 1 blijkt dat bij ongewijzigd beleid het
* De auteurs zijn lid van de Tweede Kamer voor de Partij
van de Arbeid. Deze bijdrage geeft him persoonlijke opvattingen weer.
1. Achtste rapport studiegroep Begrotingsruimte, Naargezonde overheidsfinancien, januari 1989, biz. 38. Hierin
wordt aanbevolen door een ‘mid term review’ tot een “algemene tussentijdse herziening van de budgettaire doelstellingen halverwege de kabinetsperiode te komen” ten einde
“het beleid de noodzakelijke flexibiliteit te laten behouden,
zonder dat overigens van de hoofdlijnen van het beleid afgeweken zou moeten worden”.
2. Regeerakkoord 1989, Tweede Kamer, 21132, 4, biz. 13.
3. Startbrief 1990-1994, Tweede Kamer, 21 378, nr. 1.
4. Verwezen is naar perspublikaties over de CPB-inbreng in
het interim-advies voor de tussenbalans door de CEC, 20 december 1990.
5. Naast maatregelen om de nu voorziene problematiek
1994 te compenseren, moeten ook afspraken worden gemaakt om mogelijke overschrijdingen op andere tereinen te
voorkomen. Dit ter aanvulling op de algemene regels van
de budgetdiscipline.
ESB 9-1-1991
45
de financiele armslag voor essentiele publieke
Tabel 1. Ontwikkeling tekortproblematiek
1991-1994
voorzieningen, zoals onderwijs, zorg, milieu, in-
frastructuur en sociale vernieuwing in de grote
steden.
Beleidsmaatregelen
De beleidsmaatregelen, die wij haalbaar en in redelijke mate tegemoetkomend aan de beleidsdoelstellingen achten, zijn tot vier clusters van hoofdzaken
te herleiden. Het gaat om volumebeleid, verminde-
ring van lopende uitgaven, vergroting van de efficiency en vermeerdering van inkomsten.
kettng collectievelastendruk 19911994
J^^j^j^^^^|fe^ii«i^H^SAjr,:4i5^fc..,”ij§^y»i, %Sj|ifti’
-S?^1ff^p%1tj1*’**’•*~^§^^^ff- -4**%^;W^i^l|y?||l4l^fi^^lV^S^.^^’^x,,:
dure volstaat op dit punt. Ten tweede bieden de
vooruitzichten op dit moment weinig aanleiding de
tijdelijke meevallers in de aardgasbaten structured
aan de inkomstenzijde te boeken. Al of niet onder
invloed van de prijsontwikkeling op de oliemarkt
zijn er echter mogelijkheden voor structurele meeropbrengsten in de toekomst . Een voorspelbaar beleid inzake de aanwending van de hiermee gemoeide opbrengsten is van groot belang teneinde de
waarde van ons aardgas ten goede te laten komen
aan de opbouw van staatsvermogen in plaats van
overwegende aanwending voor consumptieve uitga-
Volumebeleid
Het volumebeleid richt zich op vermindering van
het aantal werkzoekenden zonder baan, vermindering van het aandeel van het ziekteverzuim in de private en publieke sector en ombuiging van de trendmatige stijging van het beroep op
arbeidsongeschiktheidsregelingen.
Hoofdopgave voor het terugdringen van de werkloosheid is de onverkorte uitvoering van het procedureel reeds langdurig voorbereide ‘activerend arbeidsmarktbeleid’. Nu door het CPB een
aanmerkelijke afvlakking van de stijging van de
werkgelegenheid wordt voorzien is versnelling van
de inspanningen broodnodig.
Ten aanzien van het ziekteverzuim kan voorlopig
worden aangesloten bij wat in het najaarsoverleg
met de sociale partners is overeengekomen. Indien
de resultaten onvoldoende blijken zal voor 1992
aanvullend beleid echter onontkoombaar zijn.
Ook wat betreft de volume-ontwikkeling WAO is
ven. Daarom is de vaststelling van een olieprijsrefe-
het gepast allereerst in te spelen op de over-
rentieniveau gewenst . Ten derde dient te worden
opgemerkt dat de meerderheid van de CEC evenals
eenstemming die tussen sociale partners reeds is bereikt. Met name de aanscherping van de ontslagbe-
het CPB8 uitgaat van substantieel lagere ramingen
dan het ministerie voor de omvang van de rentepro-
scherming van partieel arbeidsongeschikten leent
zich hiertoe in het kader van het streven dat maatregelen aangrijpen bij het begin in plaats van aan het
blematiek (f 2,25 mrd. ten opzichte van/ 3,7 mrd.)
en van structurele doorwerking van de belastingtegenvallers (/ 2,75 mrd. ten opzichte van/ 3,8 mrd.).
De inschatting door het CPB lijkt nauwer aan te sluiten bij meer gebruikelijke ramingstechnieken.
Dit leidt tot de conclusie dat het totaalbedrag zich
tussen de tussen de/ 11,2 mrd. en/ 13,7 mrd. be-
vindt. Deze omvang kan worden geplaatst naast de
verwachte ontwikkeling van de collectieve-lastendruk, zie label 2. Daarmee is dan zowel de omvang
van de problematiek als de maximale omvang van
maatregelen in de lastensfeer en bijgevolg de minimale omvang aan ombuigingsmaatregelen aangegeven, uitgaande van de beleidsdoelstellingen voor
deze regeerperiode. Het beleid is verankerd in een
einde van de gang van actieve tot arbeidsongeschikte. Daarom dient beperking van de handelingsmarges van werkgevers (inclusief de overheid zelf) zoveel mogelijk voorop te staan.
Derhalve moet in de tussenbalans kunnen worden
uitgegaan van de voorziene financiele gevolgen op
grond van het in het najaarsoverleg vastgelegde uitgangspunt: volumestabilisatie over 1992 en 1993 en
volumedaling daarna. Onverhoopte overschrijding
kan gefinancierd worden via heffing van een tijdelijke werkgeverspremie, die naar haar aard buiten de
collectieve-lastendruk blijft .
Vermindering lopende uitgaven
viertal normen:
In de tweede plaats gaat het om een aanmerkelijke
– de tekortnorm. Het financieringstekort wordt teruggedrongen in vier gelijke stappen van 0,5%
vermindering van enkele afgebakende categorieen
van het nationale inkomen;
– de lastendruknorm. De collectieve-lastendruk in
1994 moet ten opzichte van het in het regeerak-
koord voor 1990 verankerde niveau stabiel blijven (53,6% van het nationale inkomen);
– de inkomensnorm. Er wordt gestreefd naar een
herslel van een evenwichtige inkomensontwikkeling tussen de marktsector en de werkenden en
niet-actieven in de publieke sector;
– de investeringsnorm. Het aandeel van de investeringsuitgaven moet stijgen door verruiming van
46
6. Overigens dienen de (wellicht forse) baten uit de z.g.
‘common area’-kwestie met Duitsland uitsluitend aan de aflossing van staatsschuld ten goede te komen.
7. Het referentieniveau kan als volgt worden bepaald: per
jaar wordt een (voortschrijdend) gemiddelde genomen van
de olieprijs per vat, uitgedrukt in de gulden/dollarkoers
van het lopende jaar, genomen vanaf 1974. Over de periode 1974-1989 komt dit uit op een gemiddelde van/ 50,77 =
$ 29 (bij een koers van/ 1,75).
8. CEC interim-advies, 20 december 1990.
9. Gegevens uitgewerkt in de inleiding van F. Leijnse d.d.
13-12-1990 teHillegom.
van lopende uitgaven. Ook hier geldt dat sprokkelen kan worden voorkomen door de besluitvorming
af te leiden van enkele hoofdoverwegingen. Bij de
mogelijkheden die ons voor ogen staan is het doel
crop gericht de verhouding tussen particuliere en
publieke uitgaven te wijzigen met het oog op:
– de noodzaak om in de particuliere sfeer naar
draagkracht meer bij te dragen aan basisuitgaven
(in het bijzonder voor volkshuisvesting en mobiliteit);
– het beeindigen van generieke ondersteuningsmaatregelen voor het bedrijfsleven, waar deze
het ondernemingsbeleid niet beslissend be’invloeden;
– sectorinkrimping als gevolg van gewijzigde internationale omstandigheden, vooral bij het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Landbouw);
– vervanging van subsidies door regelgeving wanneer hetzelfde of een groter effect kan worden bereikt. We denken bij voorbeeld aan energie- en
mestsubsidies.
Hoewel binnen de EG een tendens waarneembaar
is waarbij nationale overheden extra bedrijfssubsidies en fiscale faciliteiten (her)invoeren met het oog
op de interne markt pleiten wij op doelmatigheidsgronden toch voor bezuinigingen.
Na een afweging van voors en tegens zijn wij eerder
tot de conclusie gekomen dat het gewenst is bedrijfssubsidies voor milieudoelstellingen te vervangen door een fiscale regeling, in te bouwen in de bestaande belastingstructuur10. De geleidelijke
invoering van een systeem van fiscaal vrije afschrijvingen in breder verband is eveneens het overwegen waard .
Intussen ligt het voor de hand in het kader van de
tussenbalans de bestaande investeringsaftrekfaciliteit geleidelijk te beeindigen.
Daarnaast kan aanpassing van de automatische begrotingsmechanismen een jaarlijkse selectieve bijsturing naar hoofdaccenten van beleid beter mogelijk
maken. Met name de prijsbijstelling leent zich voor
procedurele herziening, zodat de vrijkomende middelen voor bezuiniging of verschuiving kunnen worden aangewend. Investeringsuitgaven zouden hierbij buiten schot moeten blijven.
Zowel wat betreft de methodiek van de prijsbijstelling als ten aanzien van andere mogelijkheden voor
betere ‘technische’ beheersing van uitgaven kan
worden verwezen naar de heroverweging inzake de
differentiatie van beheersregels die thans gaande is
bij Financien en naar het project financiele doelmatigheid dat op voorstel van de PvdA-fractie door de
Commissie voor de Rijksuitgaven is geentameerd 12
Vergroting efficiency
Intensivering van de taakstelling ter vergroting van
de efficiency van de rijksdienst en de uitvoeringsorganisaties voor de sociale zekerheid en volksgezondheid is nodig en mogelijk. Ingrijpen in de laatste categorie vereist aangepaste wetgeving. Bij de
rijksdienst is een onorthodoxe aanpak gewenst die
de omslag van bureaucratic naar dienstverlening waaraan reeds veel lippendienst is bewezen – tot
realiteit maakt. De operatic ‘grote efficiency’, die
momenteel wordt voorbereid, dient naar haar beoogde effect drastisch te worden aangescherpt. Dit
ESB 9-1-1991
is mogelijk door een enige jaren volgehouden streven naar selectieve vervulling van vacatures bij de
rijksoverheid. Jaarlijks ontstaan ca. 12.000 vacatures.
Daarvan komt een tweetal categorieen in beginsel
voor vervulling in aanmerking. Ten eerste de categorie die betrekking heeft op prioritaire beleidsterreinen en. daarmee verbonden diensten (momenteel
met name milieu, politic, justitie en belastingen). En
ten tweede de categorie die samenhangt met versterking van personeelsmanagement, loopbaanbegeleiding, interne werving, voorkoming van kwalitatieve
knelpunten en het tegengaan van onevenredige effecten in de lagere salarisschalen. Bijgevolg wordt
gemiddeld ongeveer een op iedere drie vacatures
niet vervuld (ca. 4000 op jaarbasis). Dit kan een besparing van ca./ 300 mln. per jaar opleveren .
Parallel aan deze aanpak dient het kabinet in gemeenschappelijk overleg met de Kamer de discussie
over efficiente uitvoering van bestaande taken te
verbinden met principiele vragen omtrent de kerntaken van de rijksoverheid. Daarbij kunnen enige
vingerwijzingen die recent door de commissieDeetman inzake een aantal staatkundige vragen zijn
gegeven, mede de richting bepalen1 .
Inkomensvermeerderende maatregelen
Bij de selectie van inkomstenvermeerderende maatregelen dient de samenhang tussen de financieeleconomische beleidsdoelstellingen in stand te blijven. Ongewenste afwentelingseffecten moeten
grosso modo worden voorkomen.
Eerder is reeds gemotiveerd aangegeven waarom
het gewenst is het huurwaardeforfait te verhogen .
Naar ons oordeel zou, in aanvulling op het recent
behandelde wetsvoorstel, aan deze verhoging een
zodanige vorm moeten worden gegeven dat daarbij
de bestaande label van het huurwaardeforfait wordt
aangepast waardoor het bestaande degressieve effect wordt gespreid. Gedacht zou kunnen worden
aan het relatief ontzien van de eigen woning met
een waarde tot ca. / 150.000.
Recent is onder meer door staatssecretaris Van
Amelsvoort de mogelijkheid geopperd van het afschaffen van de fiscale aftrekbaarheid van renten
met betrekking tot persoonlijke leningen voor con10. Zie Nota n.a.v. het Eindverslag, inzake het wetsvoorstel
Vermeend/Melkert (invoering fiscaal vrije afschrijvingen
voor milieu-investeringen), Tweede Kamer, 20 872, nr. 8.
11. W.A. Vermeend, Fiscale investeringsfaciliteiten, Arnhem, 1983, biz. 271 e.v.
12. In het kader van het project ‘financiele doelmatigheid’
heeft de Commissie voor de Rijksuitgaven in de Tweede
Kamer inmiddels een werkprogramma vastgesteld dat onder meer voorziet in behandeling van de onderwerpen:
kasbeheer en fondsvorming, eindejaarsproblematiek, compensatie overschrijdingen beheersuitgaven in beleidsuitgaven, kwaliteit van de ramingen, efficiency van budgetterings- of declaratiestelsels.
13. Gegevens uitgewerkt in de inleiding van M. Woltgens,
15 december 1990 te Leeuwarden; de voorziene opbrengst
is overigens inclusief de geprojecteerde opbrengst van de
nu lopende operatie grote efficiency.
14. Rapport bijzondere commissie vraagpunten, met name
hoofdstuk II: De overheid, Tweede Kamer, 21 427, nr. 3.
15. Zie de inbreng van de PvdA-fractie bij de behandeling
van het wetsvoorstel inzake de verhoging van het huurwaardeforfait in de inkomstenbelasting en verlaging van
de overdrachtsbelasting (Tweede Kamer, 21 399), dat geen
meerderheid in de Eerste Kamer verkreeg.
47
Lastenverdeling
vang aan maatregeleen in het kjader van de tussenbalans zo mogelijk op een hoger niveau vast te stellen dan vanuit strikt budgettair oogpunt noodzakelijk zou zijn. Naast de hiervoor aangeduide prioriteit
voor het milieubeleid zou dan ook gedacht kunnen
worden aan maatregelen die ter ondersteuning zouden dienen van het belang van een gematigde loonkostenontwikkeling en een betere werking van de
arbeidsmarkt. Naarmate hiervoor ruimte ontstaat
neemt de economische structuur versterkende betekenis van de tussenbalans navenant toe. Wij houden
hierbij het oog vooral gericht op werknemers met
een brutoloon tot rond de/ 50.000 per jaar. Het is
met name deze groep belastingplichtigen waarvan
het loon thans relatief zwaar belast wordt met premies en belastingen.
In dit verband kan gememoreerd worden dat in het
regeerakkoord een algemene fiscale lastenverlichting is afgesproken van/ 2,7 mrd. in de vorm van
een verlaging van het algemene btw-tarief met 1,5%punt, dan wel in een andere nader te bepalen vorm.
Met het oog op verkleining van de wig, een effectievere koopkrachtverruiming en een evenwichtiger
verdeling van de lastendruk, verdient het aanbeveling deze tweede optie uit het regeerakkoord nu serieus in de besluitvorming te betrekken.
Hierbij kan eventueel ook de mogelijkheid worden
betrokken – voor zover niet nodig voor de oplossing van de algemene problematiek – de middelen
die de komende jaren gemoeid zijn met de inflatiecorrectie in een integrale dan wel selectieve vorm
via een andere systematiek terug te laten vloeien
naar de belastingplichtigen.
Wij pleiten ervoor te overwegen deze ruimte bij
voorkeur te benutten voor verlaging van het tarief
van de eerste schijf in de loon- en inkomstenbelasting, zo mogelijk in combinatie met verruiming van
het arbeidskostenforfait. Hiervan kan een positiever
effect uitgaan op de economic op het vlak van loonkosten en werkgelegenheid dan van de voorgestelde btw-verlaging, die in eerste instantie ten goede
komt aan niet naar koopkracht gedifferentieerde
particuliere consumptie . Bovendien ontstaat een
meer evenwichtige verdeling van de lastendruk, rekening houdend met de draagkrachtverhoudingen
in onze samenleving17.
Bij het opmaken van de tussenbalans kan vooralsnog worden volstaan met het indiceren van een
ruimte voor lastenverzwaring in verband met milieuvervuiling, die bij voorbeeld zou kunnen worden ingevuld door de huidige brandstofheffing te verbreden naar een energieheffing op grond van een
eenduidige heffingsgrondslag. Ook een verdere verhoging van accijnzen respectievelijk belastingen op
diesel, benzine en Ipg komt aan deze gedachte tegemoet. Daarbij loopt overigens verhoging van de dieselaccijns ten dele gelijk op met de al bestaande
noodzaak tot harmonisatie in EG-verband. Verhogingen in deze sfeer kunnen hun pendant vinden in extra verhogingen van de tarieven in het openbaar vervoer, op basis van de formule die inmiddels in het
kabinetsbeleid tot uitgangspunt is genomen.
Dergelijke vormen van lastenverzwaring sluiten aan
bij de intentie inkomstenvergrotende maatregelen
niet alleen op budgettaire overwegingen maar ook
op andere doelstellingen van beleid te enten. Om
die reden verdient het aanbeveling de totale om-
16. Tegenover het niet doorgaan van de daling van het btwtarief met 1,5% (opbrengst t.o.v. het regeerakkoord/ 2,7
mrd.) kan het tarief van de eerste schijf met 1,17 %-punt
worden verlaagd; tegenover verlaging van het btw-tarief
met 0,5% (opbrengst t.o.v. het regeerakkoord/ 1,8 mrd.)
bedraagt de verlaging 0,88%-punt.
17. Ten opzichte van de koopkrachtprognoses uit het regeerakkoord kan het gei’soleerde effect berekend worden
uitgaande van: beperking van de toepassing van de inflatiecorrectie tot de belastingvrije sommen; verhoging van het
arbeidskostenforfait voor werknemers van 4% naar 5%
(/ 506 minimum en/ 1.500 maximum t.o.v./ 203 en
/ 1.015 in 1990, waarbij voor de berekening van de overhevelingstoeslag wordt uitgegaan van het niet verhoogde forfait); ongewijzigd btw-tarief (op 18,5%); budgettair neutrale financiering van de verlaging van de eerste schijf Ib/ib
(33,97% en 16,54% voor bejaarden) resp. verruiming van
het arbeidskostenforfait. Hiervan uitgaande lopen de koopkrachteffecten uiteen van +1,6% (minimum), via +1,8% (ca.
1 a 2 maal modaal) tot +0,2% en minder (hoogste inkomensgroepen). Wij beschouwen deze effecten als louter illustratief.
sumptieve doeleinden. Hoewel hieraan bezwaren
kleven van met name fiscaal-juridische aard achten
wij deze besparingsmogelijkheid het overwegen
waard. Met het oog op de inkomenseffecten en een
evenwichtige verdeling van lasten en vrijstellingsmarge is het daarbij gewenst deze aftrek niet voiledig te schrappen, maar te beperken tot een maximumbedrag (bij voorbeeld/ 1000 per
belastingplichtige).
Naar verwachting zullen in deze kabinetsperiode
verdere stappen worden gezet op weg naar harmonisatie van de indirecte belastingen binnen de Europese Gemeenschap. Het is onvermijdelijk hiermede
rekening te houden in het budgettaire beeld. Zowel
de harmonisatie van de indeling in btw-tariefgroepen, als de harmonisatie van accijnzen kunnen een
netto-opbrengst voor de schatkist met zich meebrengen. Het ligt voor de hand deze integraal op te nemen in de besluitvorming over de tussenbalans.
Recent heeft het overleg tussen de Kamer (met
name de Bijzondere Commissie ISMO) en de regering een nieuwe impuls ondergaan, die voortvloeit
uit de algemeen gevoelde behoefte tot intensivering
van het beleid inzake de bestrijding van fraude en
oneigenlijk gebruik in de sfeer van belastingen, sociale zekerheid en subsidies. Het lijdt geen twijfel
dat een betekenende opbrengst binnen bereik ligt.
In de komende jaren dient voorts een toenemend
gewicht te worden toegekend aan de verwerking
van de prioriteit van het milieubeleid in het soort
van heffingen dat milieuvriendelijk gedrag relatief
beloont respectievelijk de maatschappelijke kosten
voortvloeiend uit milieuvervuiling adequaat in rekening brengt. Het kabinet heeft aangekondigd in de
loop van dit jaar een algemene visie en nadere voorstellen ter zake, waaronder een uitwerking van de
mogelijkheid tot verdere introductie van regulerende heffingen, aan de Kamer voor te leggen. Hierbij
zal ook de relatie tussen milieu-uitgaven en inkomensbeleid in de beschouwing worden betrokken.
Waar vervuiling niet of nauwelijks naar individu onderscheiden kan worden is er veel voor te zeggen
een milieubeleid meer dan nu het geval is uit de algemene middelen te financieren.
48
Ter versterking van dit effect behoort verruiming
van de kinderbijslag eveneens tot de mogelijkheden.
Overigens zou nog aanvullend kunnen worden overwogen wel tot een beperkte verlaging van het btwtarief tot 18% te komen, gehoor gevend aan administratieve bezwaren vanuit met name het midden- en
kleinbedrijf tegen het geldende niveau .
Deze voorstellen komen voort uit de essentiele notie dat stabilisatie of verlaging van de collectieve-lastendruk een zodanige ruimte in de vrij besteedbare
inkomens van lagere- en midden-inkomensgroepen
vergt dat hiermee de effecten die voortvloeien uit
het verminderen van subsidies of het aanbod aan
voorzieningen kunnen worden ondervangen. Het is
daarbij van groot belang de vorm van lastenverdeling zodanig te kiezen dat een positief effect ontstaat op de kernvariabele voor het beheersen van
de collectieve uitgaven, namelijk vergroting van de
deelname aan de arbeidsmarkt.
Slot
In het voorafgaande is een inventarisatie gegeven van
de hoofdzaken die de oplossing van de tussenbalansproblematiek mogelijk maken. Daarbij is uitgegaan
van de totale omvang aan collectieve uitgaven die gemeten aan de doelstellingen van tekort en lastendruk
bij de tussenbalans in het geding zijn. Achtereenvolgens zijn de mogelijke oplossingen gezocht in:
– het volumebeleid (uitgaande van de doelstellingen van het najaarsoverleg leidt dit tot een mogelijke besparing van ca./ 3,5 mrd.);
– vermindering van begrotingsuitgaven in de orde
van grootte van ten minste/ 4,0 mrd.;
– vergroting van de efficiency bij de rijksdienst en
de uitvoeringsorganisaties: mogelijke opbrengst
ca./ 1,5 mrd.;
– inkomstenvermeerderende maatregelen.
De totale omvang dient minimaal ter dekking van
de tussenbalansproblematiek in enge zin. Een hogere opbrengst zou echter kunnen bijdragen aan een
beleid gericht op verbetering van de economische
structuur. Naast de vermelde milieumaatregelen en
verdeling van de lastendruk kan gedacht worden
aan een beheerste loonontwikkeling en daarmee de
werkgelegenheid.
De tussenbalans kan het regeerakkoord met een
nieuw hoofdstuk aanvullen. In zijn orientatie op
hoofdzaken kan de tussenbalans tevens als toetssteen voor het kabinetsbeleid in de komende jaren
dienen. En in combinatie met een strikte toepassing
van de budgetdiscipline kan de tussenbalans de basis leggen voor beter beheersbaar en voorspelbaar
overheidsbeleid.
A.P.W. Melkert
W.A. Vermeend
18. Uitgaande van de onder noot 17 genoemde veronderstellingen, aangevuld met de veronderstelling van een verlaging van het btw-tarief tot 18%, zijn eveneens de geisoleerde effecten berekend (eerste schijf wordt 34,35% en 17,23%
voor bejaarden). Deze effecten varieren hier van +1,3%, via
+1,4 a +0,4% tot -0,1% en lets minder voor dezelfde als hierboven aangegeven groepen. Ook deze effecten zijn louter
als illustratief te bezien.