De tien geboden
De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
heeft haar 175-jarige bestaan gevierd met een symposium over
het thema W/etenschap ten goede en ten kwade 1). Een groot
aantal wetenschapsbeoefenaren, afkomstig uit zeer verschillende disciplines, was ter gelegenheid daarvan naar Utrecht getogen om zich te buigen over de vraag wat de verantwoordelijkheden van de wetenschappelijke onderzoeker zijn met betrekking tot de resultaten van zijn onderzoek. Veel economisten
telde het gezelschap niet, voor zover ik kon waarnemen, en ook
onder de sprekers bevond zich geen econoom. Niettemin geldt
zeker ook voor de economische wetenschap, dat de wetenschappelijke inzichten op zeer verschillende wijzen — ten goede
en ten kwade — kunnen worden aangewend. Bovendien kunnen
de economische theorieen verstrekkende gevolgen hebben. Zoals J. M. Keynes al zei: de denkbeelden van economisten, of ze
nu juist zijn of niet, „… are more powerful than is commonly understood. Indeed the world is ruled by little else”.
Als economische theorieen inderdaad een belangrijke rol
spelen bij de inrichting van de samenleving, stelt dat hoge eisen
aan deze theorieen en aan degenen die ze ontwerpen. Een onjuiste theorie, of misschien een juiste theorie die verkeerd wordt
toegepast, kan aan de samenleving niet alleen grote materiele
schade, maar ook veel menselijk leed berokkenen. Daarom heb
ik geprobeerd enkele uitgangspunten te formuleren waaraan de
beoefenaars van de economische wetenschap zich zouden moeten houden, om het risico van „wetenschap ten kwade” zo klein
mogelijk te houden. Ik noem het de ,,tien geboden”, maar geef
onmiddellijk toe dat het er ook negen of elf hadden kunnen zijn.
1. Gij zult niet in het wilde weg ongetoetste theorieen voor
waar verkondigen. Dit geldt natuurlijk voor elke wetenschapsbeoefenaar, maar voor de maatschappijwetenschapper,
i.e. de economist, in het bijzonder. Voor men het weet, maakt de
publieke opinie zich van zo’n ongefundeerde theorie meester,
vooral als deze goed in het maatschappelijke straatje te pas
komt. Hoe lang hebben de theorieen van Lombroso, dat misdadigers herkenbaar zouden zijn aan hun houding en gezichtsuitdrukking (de z.g. Lombroso-typen), geen stand gehouden in de
publieke opinie, terwijl zij wetenschappelijk gezien al lang waren achterhaald. De maatschappijwetenschapper heeft dus een
bijzondere verantwoordelijkheid om de verleiding van het lanceren van onrijpe theorieen te weerstaan. Een verleiding die bijzonder groot is, want ,,de theorie is nu eenmaal de fraaie voorgevel van de wetenschappen; empirische verificatie is bloed, zweet
en tranen in de achtertuin” 2).
2. Gij zult niet trachtenpolitieke doelstellingen aan de man te
brengen met wetenschappelijkeargumenten. Dit gevaar ligt in de
economische wetenschap voortdurend op de loer, want de aanbevelingen die economische adviseurs op basis van hun inzicht
in economische samenhangen doen, raken in de meeste gevallen
direct aan maatschappelijke belangen. Het vereist een buitengewone afstandelijkheid en onpartijdigheid om zich dan volkomen
onafhankelijk op te stellen en ook de eigen voorkeuren en belangen niet te laten meewegen. Vooral in de economic h’jkt het
ideaal van de waardevrije wetenschap moeilijk bereikbaar 3),
maar het dient wel de standaard voor de oprechte wetenschapper te zijn.
3. Gij zult niet toeredeneren naar vooropgezette conclusies.
Dit gebod hangt nauw met het vorige samen. Het is al meer dan
vijftig jaar geleden dat Benda zijn felle aanklacht schreef tegen
,,het verraad van de intellectuelen” 4), die aan belangenbehartigers in het algemeen en aan de bureaucratic in het bijzonder
wetenschappelijke-argumenten-op-maat leveren waarmee
deze hun gelijk kunnen ^bewijzen”. Benda’s aanklacht heeft
ook hedentendage nog niets van haar actualiteit verloren. Voor
wie oplet, liggen de voorbeelden van selectieve presentatie van
„ wetenschappelijke” onderzoeksresultaten om hetbeleidte ondersteunen en legitimeren, voor het oprapen.
4. Neemt de grenzen en beperkingen van uw theorieen in
acht. Het is in de economic gebruikelijk om aan de hand van
analogieen te redeneren. Dit kan echter gemakkelijk tot verkeerde conclusies leiden. Wat voor de ene markt geldt, hoeft
voor de andere niet op te gaan. De economische politick die
ESB 14-12-1983
voor het ene land heilzaam is gebleken, hoeft dit voor het andere
niet te zijn. Wat in de jaren dertig gold, is nu misschien niet meer
van toepassing. Om te voorkomen dat dergelijke foutieve conclusies worden getrokken, zou de wetenschapsbeoefenaar moeten aangeven binnen welke ^sociale ruimte” zijn theorie is gedefinieerd, d.w.z. wat de grenzen en beperkingen van zijn theorie
zijn en onder welke voorwaarden zij van toepassing is 5).
5. Openbaart uw bronnen en uw argumenten. De enige manier waarop wetenschappelijke uitspraken een zekere status
kunnen verkrijgen, is wanneer zij door vakgenoten kunnen worden geverifieerd, c.q. gefalsifieerd. Daarom dienen de bronnen
en gedachtenconstructies te alien tijde toegankelijk te zijn. Als
het CPB met behulp van het Freia-model economisch-politieke
varianten doorrekent zonder dat het model of de gebruikte data
openbaar zijn, kan aan deze uitkomsten geen wetenschappelijk
gezag worden toegekend.
6. Vermijdt onnodige complicaties. Men neemt soms waar,
dat economische theorieen in artikelen en andere publikaties
worden opgesierd met een uitgebreid apparaat aan voetnoten,
citaten, formules e.d., die slechts dienen ter verhoging van de
wetenschappeh’jke status, maar niet van het wetenschappelijke
gehalte van het betoog. Dit gebruik ware te vermijden.
7. Laatu nietlaatdunkendoverandere theorieen uit, bestrijdt
ze slechts met argumenten. Te veel treft men in de economische
discussie argumenten aan in de trant van: ,,het is toch duidelijk
dat…”, ndit is toch achterhaald!”, ,,zelfs een leek moet kunnen
inzien dat…” e.d. Dit heeft met wetenschappelijke argumentatie
weinig te maken. Als de onjuistheid van andere theorieen zo
voor de hand ligt, moet het een kleine moeite zijn om aan te geven waarom dat het geval is.
8. Stelt u open voor kritiek. Kritiek scherpt het vernuft. De
kritische discussie is de weg waarlangs de wetenschap vooruitgang boekt. Het verketteren van de tegenstander is slechts een
geciviliseerde versie van Galilei naar de folterbank zenden. De
geschiedenis heeft de ineffectiviteit van die methode bewezen.
De wetenschapper zal zich ontvankelijk voor kritiek moeten opstellen en zich bewust moeten zijn van de beperkte houdbaarheid van zijn kennis. Immers: ,,Knowledge keeps no longer than
fish” 6).
9. Weest bescheiden. De grootste geleerde is hij die weet hoeveel hij niet weet. De maatschappelijke werkelijkheid is te complex voor simpele theorieen en het economische aspect is
meestal maar een kant van de medaille, vooral als het gaat om de
oplossing van De Grote Problemen. Daarom is het goed zijn wetenschappelijke pretenties niet te hoog te stellen en meer te
werken in de overtuiging van F. H. Knight: ,,There are no
‘answers’, but some answers are better than other answers” 7).
10. Weest dienstbaar. Dienstbaarheid is de primaire norm
voor de wetenschapsbeoefenaar, aldus Max Weber in zijn Wissenschaft als BerufS). Wij weten dat de werkelijkheid dikwijls
anders is. Meer zoals Erasmus haar beschrijft in hoofdstuk
XXVIII van zijn Lof der zotheid: ,,Kunsten en wetenschappen
vinden hun oorsprong in ijdele roemzucht” 9). Die kunt u in uw
zak steken.
L. van der Geest
1) Wetenschap ten goede en ten kwade, symposium ter gelegenheid van
het 175-jarige bestaan van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Utrecht, 9 december 1983.
2) Prof. dr. W. J. M. Levelt, Geesteswetenschappelijke theorie als kompas voor de gangbare mening, voordracht op het symposium Wetenschap
ten goede en ten kwade.
3) Zie ook H. W. de Jong, Economische dialectiek, ESB, 29juni 1983.
4) J. Benda, La trahison des clercs, Bernard Grasset, Parijs, 1927.
5) Zie ook J. J. Klant, Spelregels voor economen, Stenfert Kroese, Leiden, 1972, hfst. 5.
6) Aldus Sir Eric Ashby, geciteerd door R. J. in’t Veld, Beleid naar beste
weten, voordracht op het symposium Wetenschap ten goede en ten kwade.
7) F. H. Knight, Economic objectives in a changing world, in: A.
Smithies, J. J. Spengler, S. H. Knight e.a., Economics and public policy,
Brookings Institution, Washington D.C., 1955 biz. 52.
8) Max Weber, Wissenschaft als Beruf, Duncker & Humblot, Berlijn,
1967.
9) Desiderius Erasmus, De lof der zotheid, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1909.
1149