De terugkeer van de openbare ruimte
Aute ur(s ):
Pelle, E.S.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4189, pagina 101, 12 februari 1999 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
ruimtelijke, regionale, economie
Nu kwantitatieve woningnood nauwelijks nog bestaat gaan bewoners voor kwaliteit, en de omgeving maakt daar een belangrijk deel van
uit. Prijzen van koopwoningen en wachttijden van huurwoningen laten eenzelfde beeld zien: omgeving telt. Er is al gewaarschuwd voor
leegstand als wijken onaantrekkelijk zijn, en daarbij wordt zowel gedacht aan bestaande, na-oorlogse stadswijken, als de
grootschalige nieuwbouw op Vinex-locaties. De aandacht van (potentiële) bewoners voor de kwaliteit van hun omgeving neemt toe, en
dat begint tot beleidsmakers (en architecten) door te dringen. In de nieuwste wijken komt er soms meer aandacht voor de omgeving,
zoals in het Amersfoortse Kattenbroek.
Dat mag gerust een trendbreuk genoemd worden. Aandacht voor de kwaliteit van de stedelijke omgeving was schaars geworden. De
doelstellingen van het volkshuisvestingsbeleid zijn lange tijd vooral in termen van woningen uitgedrukt, met de woonomgeving als
restpost. Het resultaat is ernaar, van Purmerend tot Zoetermeer. Er ontbreekt iets aan dergelijke ‘steden’, dat is voor iedereen voelbaar,
maar wat? Ofte wel: wat bepaalt de kwaliteit van de openbare ruimte in een stad? Over die vraag heeft het SCP een aardige bundel
uitgebracht, waarin vanuit historische, sociologische en ruimtelijke invalshoeken wordt geschreven over de stedelijke openbare ruimte 1.
Mede door deze veelheid aan disciplines en benaderingen, valt het nog niet mee in de bundel de essentie van de stedelijke openbare
ruimte te vinden. Het heeft te maken met diversiteit, dat wordt wel duidelijk. Veelzijdigheid van mensen en hun activiteiten, de
confrontatie van leefstijlen, verschillende functies die in dezelfde ruimte plaatsvinden, zoals wonen en werken, handelen en uitgaan.
Ziedaar een van de redenen dat die nieuwbouwwijken zo saai zijn: weinig afwisseling in bouwstijl en inwoners. Overigens is een kleiner
wordende variatie een algemene dreiging voor steden. Functies als wonen, werken en uitgaan zijn steeds meer gescheiden geraakt, en
ook de bevolkingssamenstelling van de steden is eenzijdiger geworden omdat veel (rijkere) gezinnen buiten de stad zijn gaan wonen.
Typisch een collectief goed, die stedelijke ruimte, zou de econoom zeggen: het gebruik door burgers rivaliseert niet met elkaar, en
uitsluiting is weliswaar mogelijk maar niet slim, want door minder gebruikers daalt de diversiteit en daarmee waarde voor de anderen.
Een collectief goed – dat is een taak voor de overheid. Het kabinet lijkt dat ook te vinden, nu er tot 2010 bijna tien miljard gulden
beschikbaar komt voor ‘stedelijke vernieuwing’: het verbeteren van de leefomgeving en de bedrijvigheid 2. Wat zou het ruimtelijke beleid
van de overheid daaraan kunnen bijdragen?
» zorgen voor diversiteit in ruimtegebruik. De markt doet dit niet uit zich zelf; vrijheid leidt tot straten vol met modewinkels, pleinen met
een en dezelfde soort horeca, en – voor zover de overheid die niet al zelf heeft ingesteld – bedrijventerreinen met alleen kantoren. Dus leve
de vestigingsvergunningen en bestemmingsplannen waarmee combinaties van wonen, werken en verschillende vormen van
dienstverlening afgedwongen kunnen worden. En beperk de leefregels die tot eenzijdigheid dwingen, zoals stringente toepassing van de
hinderwet die bedrijfsuitoefening in een woonwijk praktisch onmogelijk maakt;
» stimuleren van variatie in het uiterlijk. Een belangrijke tekortkoming van veel nieuwbouw is de voorspelbaarheid. Als je één woningblok
gezien hebt, heb je ze allemaal gezien. Sta binnen bestemmingsplannen vrijheid toe aan architecten en bewoners om accenten te leggen.
En voeg zelf ook wat moois toe. Lantarenpalen, bushokjes, bankjes, de publieke bijdrage aan de ruimte hoeft niet allemaal standaardontwerp en met reclame beplakt te zijn;
» maar: weersta aan de verleiding om onder het motto van wijkverbetering, alles luxer en ook duurder te maken. Wellicht als overblijfsel
van hun ontstaan, toen het dringend nodig was de huisvesting van de arbeiders te verbeteren, hebben woningcorporaties nu nog de
neiging om een opknapbeurt voor een wijk aan te grijpen om goedkope woningen fors te renoveren en de huren overeenkomstig te
verhogen. Voor overheidssteun lijkt dat geen goede besteding. Ook hier geldt dat diversiteit een schone zaak is: niet iedereen hoeft
centrale verwarming en dubbel glas. En wijken die uit zich zelf al niet heel aantrekkelijk zijn, kunnen lagere huren juist nodig hebben om
leegstand te voorkomen.
En tot slot: zie de beperkingen van ruimtelijke investeringen. Mensen stellen prijs op een prettige omgeving, en vanwege het collectieve
karakter ervan heeft de overheid hier een verantwoordelijkheid. Ruimtelijk beleid kan voor die betere omgeving zorgen. Maar meer ook
niet. De aantrekkelijkheid van buurten wordt net zo goed bepaald door de bewoners, de sfeer, de veiligheid – en die worden helaas niet
opgelost door de ruimte of de woningen te verfraaien. Nederland heeft een geweldige prestatie op het gebied van stadsvernieuwing
geleverd, maar de sociale problemen in de stad zijn er niet door opgelost. Ook in de toekomst zullen sociaal-culturele en economische
factoren hiervoor belangrijker zijn.
1 R. van der Wouden (red.), De stad op straat, Sociale en Culturele Studies 27, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 1999.
2 Persbericht ministerie van het ministerie van VROM, 29 januari 1999.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)