Ingezonden
De Rekenkamer,
een roepende in de woestijn?
H.J.M. MACHIELSEN*
In ESB van 21 augustus jl. kritiseert
prof. Th.M. Scholten de informatievoorziening binnen de Rijksoverheid en de
daaraan verbonden departementale accountantscontrole. Naar zijn mening
wordt er, wat betreft het verschaffen van
(toereikende) informatie, gemeten met
twee maten. Bovendien signaleert hij dat
de ter beschikking komende departementale jaarstukken zonder accountantsverklaring op tafel worden gebracht. En niemand geeft een kik…
Laat ik beginnen met te stellen dat ik volkomen onderschrijf dat aan het bedrijfsleven geen andere eisen kunnen worden
gesteld dan wat de rijksoverheid zelf waar
kan maken. Dat geldt ook voor de informatievoorziening. Dat ,,niemand een kik
geeft” is echter niet juist.
In de uitgebreide commissievergadering
van de Vaste Commissie voor de RijksuitgavenvandeTweedeKamerd.d. lOjunijl.
is indringend aandacht besteed aan de trage totstandkoming van de rijksrekening.
Opgemerkt dient te worden dat hier sprake
is van een formele achterstand. Gedurende
het begrotingsjaar wordt het parlement
voortdurend schriftelijk en mondeling
door de minister van Financien ingelicht
over voorgenomen beleidswijzigingen.
Daarnaast wordt via de Voorlopige Rekening reeds zeer spoedig na afloop van het
begrotingsjaar een vrij nauwkeurig beeld
gepresenteerd van de begrotingsuitvoering. Materieel wordt het parlement derhalve wel tijdig gei’nformeerd over het gevoerde financiele beheer.
Ook mag de idee niet post vatten dat binnen de rijksoverheid geen stappen werden/worden ondernomen om de periode
tussen de afloop van een dienstjaar en het
ter goedkeuring voorleggen van de rijksrekening aan de Rekenkamer te verkleinen.
Een groot aantal departementen heeft, gegeven de toegenomen complexiteit van onder meer de financiele informatievoorziening, gezamenlijk of zelfstandig geautomatiseerde financieel-economische informatiesystemen opgezet.
Het is een terechte eis dat de departementale rekeningen – alien en tijdig voorzien zijn van een accountantsverklaring. Dat is thans nog niet het geval. Hiervoor zijn oorzaken aan te geven, waarvan
ik wil noemen het eerst sinds kort ingesteld
zijn van accountantsdiensten bij alle
ministeries.
In januari 1980 werd b.v. een accoun-
tantsdienst ingesteld bij het Ministerie van
Binnenlandse Zaken, in September 1981 bij
Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in juni
1983 bij Verkeer en Waterstaat en in 1984
bij Buitenlandse Zaken. Dit betekent dat
een aantal accountantsdiensten nog in een
opbouwfase verkeert. Daarnaast wordt afhankelijk van het niveau gekampt met belangrijke personeelstekorten.
Met ingang van 1985 wordt bij alle departementen er naar gestreefd dat de controle per 1 augustus, volgend op het betreffende dienstjaar van afspraken met resp.
samenwerking tussen de financiele directies, de Algemene Rekenkamer, de Centrale Accountantsdienst en de departementale
accountantsdiensten, verenigd in het Interdepartementale Overleg Directeuren Accountantsdiensten (IODAD).
Volmaakt is het op ons controleterrein
derhalve zeker niet. Wel is in Nederland
echter een uitgangspositie bereikt waar
blijkens de vakliteratuur elders en o.a. in
Amerika naar wordt gestreefd door het invoeren van interne accountantscontrole.
Beoogd wordt grotere effectiviteit, efficiency en zuinigheid van de controle. De
bestaande situatie bij de overheid in Nederland is op verzoek van het NIvRA een vijftal jaren geleden onderzocht door een studiegroep van ..public”- en overheidsaccountants. Ook door haar is geconstateerd
dat in het verleden rationele overwegingen
geleid hebben tot eigen accountantsdiensten en is gewezen op de onvergelijkbare uitgangsposities van de controle bij
overheid en bedrijfsleven.
De primaire taak van de departementale
accountantsdiensten is het uitoefenen van
controle op de opzet en het functioneren
van de administratieve beheersystemen die
bij de departementen bestaan. Achterstanden in deze controlewerkzaamheden dienen te worden voorkomen. Het inschakelen van derden kan, maar behoeft niet automatisch de eenvoudigste of snelste oplossing te zijn. Van belang is dat het jaarlijkse
controleplan door de departementsleiding
wordt geaccordeerd. Alsdan kunnen tijdig
beslissingen worden genomen omtrent
knelpunten en prioriteiten in de controlewerkzaamheden en eventuele inschakeling
van particuliere accountantskantoren. In
het algemeen zal dit slechts zinvol zijn voor
specifieke en vooraf af te zonderen controlewerkzaamheden, ter ondersteuning van
de departementale controle (bij voorbeeld
op versterkte subsidies en rijksbijdragen).
Ik betreur het dat prof. Scholten slechts
een ..oplossing” voor ogen heeft, nl. het
privatiseren. Had hij zich verdiept in de
oorzaken van de kritiek dan zou hij tot een
genuanceerder uitspraak zijn gekomen.
Het niet afgeven of het nog niet afgegeven
hebben van een verklaring bij de departementale rekening betekent nog geenszins
dat de accountantsdienst niet zou
functioneren.
Het is nationaal en internationaal bekend dat Nederland een accountantscorps
van hoog aanzien heeft. Deze kwaliteit
wordt in belangrijke mate verkregen door
de eisen die in de opleiding worden gesteld,
waaraan alle accountants moeten voldoen.
Ik kan prof. Scholten verzekeren dat de
rijksoverheid ook uitstekende accountants
en accountsdiensten kent. Waar achterstanden in de accountantscontrole aanwezig zijn, worden deze niet in de eerste plaats
veroorzaakt door de kwaliteit van de controle noch door de organisatie ervan.
H.J.M. Machielsen
* Directeur Accountantsdienst van het Ministe-
rie van Landbouw en Visserij.
Naschrift
Het commentaar van de heer Machielsen
geeft op enkele punten een nuttige aanvulling op mijn column. Dat niemand een kik
geeft heb ik niet beweerd; dat de overheidsaccountants niet goed zouden zijn, is niet
in me opgekomen. In deze post-Walrusperiode zal ook de niet ingevoerde lezer
van de zin ,,materieel wordt het parlement
derhalve wel tijdig gei’nformeerd over het
gevoerde financiele beheer” wat hebben
opgekeken.
Th.M. Scholten